Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xv. Capittel.

Samuel beveelt Saul de Amalekiten uyt te roeijen, vers 2, etc. Saul monstert sijn volck, ’t welck sterck is 210000, 4. Hy gebiedt de Keniten van Amalek te wijcken, 6. Saul verslaet de Amalekiten, maer hy verschoont den Koningh, ende het beste goet, 7. Dit mishaeght den Heere grootelicks, 11. Samuel bestraft Saul, ende verkondight hem (niet tegenstaende sijne excusen ende schultbekenninge) dat hem Godt, om sijne ondackbaerheyt ende ongehoorsaemheyt, van’t Koninckrijck verstooten hadde, 14. De scheure van Samuels mantel, beduydt dat het Rijcke van Saul gescheurt was, 27. Godt en kan niet liegen, 29. Samuel houwt Agag den Koningh der Amalekiten in stucken, 33. Treckt na huys, ende draeght leet over Saul, 34.

1

DOe seyde Samuel tot Saul, De HEERE heeft my gesonden, dat ick u ten Koningh salfde over sijn volck, over Israël: hoort dan nu de stemme der woorden des HEEREN.

2

Alsoo seyt de HEERE der heyrscharen, Ga naar margenoota Ick Ga naar margenoot1 hebbe besocht het gene dat Amalek Israël gedaen heeft: hoe hy sich tegen hem gestelt heeft op den wegh, doe hy uyt Egypten opquam.

3

Gaet nu henen, ende slaet den Amalek, ende Ga naar margenoot2 verbannet alles wat hy heeft, ende en verschoont hem niet: maer doodet van den man af tot de vrouwe toe, van de kinders tot de zoogelingen, van de ossen tot de schapen, van de kemelen tot de ezelen toe.

4

Dit verkondighde Saul den volcke, ende hy teldese te Ga naar margenoot3 Telaim, twee hondert duysent voetvolcx: ende tien duysent mannen van Iuda.

5

Als Saul tot aen Ga naar margenoot4 de stadt Amalek quam: soo leyde hy een achterlage in het dal.

6

Ende Saul liet den Ga naar margenootb Keniten seggen, Ga naar margenoot5 Gaet wech, wijckt, treckt af uyt het midden der Amalekiten, Ga naar margenoot6 op dat ick u met [kolom] hen niet wech en ruyme, Ga naar margenootc want Ga naar margenoot7 ghy hebt barmhertigheyt gedaen aen alle de kinderen Israëls, doe sy uyt Egypten op quamen: Alsoo weken de Keniten uyt het midden der Amalekiten.

7

Doe sloegh Saul de Amalekiten van Ga naar margenoot8 Havila aen tot daer ghy komt te Ga naar margenoot9 Sur, dat voor aen Egypten is.

8

Ende hy vingh Ga naar margenoot10 Ga naar margenootd Agag den Koningh der Amalekiten levendigh: maer al het volck verbande hy door de scherpte des sweerts.

9

Doch Saul ende het [gantsche] volck Ga naar margenoot11 verschoonde Agag, ende de beste schapen, ende runderen, ende de Ga naar margenoot12 naest [beste] ende Ga naar margenoot13 de lammeren, ende al wat best was, ende sy en wildense niet verbannen: maer alle dingh dat verachtsaem, ende dat Ga naar margenoot14 verdwijnende was, dat verbanden sy.

10

Doe geschiedde ’t woort des HEEREN tot Samuel, seggende:

11

Ga naar margenoot15 Het berouwt my dat ick Saul tot Koningh gemaeckt hebbe, dewijle hy sich van achter my afgekeert heeft, ende Ga naar margenoot16 mijne woorden niet bevestight en heeft: Ga naar margenoot17 doe Ga naar margenoot18 ontstack Samuel, ende Ga naar margenoot19 hy riep tot den HEERE den gantschen nacht.

12

Daer na maeckte sich Samuel des morgens vroegh op, Saul te gemoete: ende het wert Samuel Ga naar margenoot20 gebootschap, seggende, Saul is te Ga naar margenoot21 Carmel gekomen, ende siet, hy heeft sich Ga naar margenoot22 eenen pilaer gestelt, daer na is hy omgetogen, ende doorgetrocken, ende na Gilgal afgekomen.

13

Samuel nu quam tot Saul, ende Saul seyde tot hem, Gezegent zijt ghy den HEERE, Ick hebbe des HEEREN woort Ga naar margenoot23 bevestight.

14

Doe seyde Samuel, Wat is dan dit voor een stemme der schapen in mijne ooren; ende een stemme der runderen die ick hoore?

15

Saul nu seyde, Sy hebbense van de Amalekiten gebracht, want het volck heeft de Ga naar margenoot24 beste schapen ende runderen verschoont, om den HEERE uwen Godt te offeren: maer Ga naar margenoot25 het overige hebben wy verbannen.

16

Doe seyde Samuel tot Saul, Houdt op, soo sal ick u te kennen geven, wat de HEERE te nacht tot my gesproken heeft: hy dan seyde tot hem, Spreeckt.

17

Ende Samuel seyde: Is ’t niet [alsoo], Ga naar margenoot26 doe ghy kleyn waert in uwe oogen, dat ghy het hooft der stammen Israëls geworden zijt? ende dat u de HEERE tot Koningh over Israël Ga naar margenoot27 gesalft heeft?

18

Ende de HEERE heeft u Ga naar margenoot28 op den wegh gesonden, ende geseyt, Gaet henen, ende verbant Ga naar margenoot29 de sondaers, de Amalekiten, ende strijt tegen hen, tot dat ghy deselve te niete doet.

19

Waerom doch en hebt ghy na de stemme des HEEREN niet gehoort, Ga naar margenoot30 maer zijt tot den roof gevlogen, ende hebt gedaen dat quaet was in de oogen des HEEREN?

20

Doe seyde Saul tot Samuel, Ick hebbe immers na de stemme des HEEREN gehoort, ende hebbe gewandelt op den wegh, op den welcken my de HEERE gesonden heeft: ende ick hebbe Agag den Koningh der Amalekiten [mede] gebracht, maer de Amalekiten heb’ ick verbannen.

21

Ga naar margenoot31 Het volck nu heeft genomen van den roof, schapen ende runderen, Ga naar margenoot32 ’t voornaemste van het verbannene, om den HEERE uwen Godt op te offeren te Gilgal.

[Folio 124r\Samuel salft David tot Koningh.]
[fol. 124r\Samuel salft David tot Koningh.]

22

Doch Samuel seyde, Heeft de HEERE lust aen brand-offeren, ende slacht-offeren, als aen het gehoorsamen der stemme des HEEREN? siet, Ga naar margenoote gehoorsamen is beter dan slacht-offer, opmercken dan ’t vette der rammen.

23

Want wederspannigheyt Ga naar margenoot33 is een sonde der tooverije, ende wederstreven is Ga naar margenoot34 afgoderije, ende Ga naar margenoot35 beeldendienst: Om dat ghy des HEEREN woort verworpen hebt, soo heeft hy u verworpen, dat ghy geen Koningh en sult zijn.

24

Doe seyde Saul tot Samuel, Ick hebbe gesondight, om dat ick des HEEREN Ga naar margenoot36 bevel ende uwe woorden overtreden hebbe: want ick het volck gevreest ende na hare stemme gehoort hebbe.

25

Nu dan, vergeeft [my] doch mijne sonde: ende keert met my wederom, dat ick den HEERE aenbidde.

26

Doch Samuel seyde tot Saul, Ick en sal met u niet weder keeren: om dat ghy het woort des HEEREN verworpen hebt, soo heeft u de HEERE verworpen, dat ghy geen Koningh over Israël sult zijn.

27

Als sich Samuel omkeerde om wech te gaen: soo greep Ga naar margenoot37 hy een Ga naar margenoot38 slippe sijnes mantels, ende Ga naar margenoot39 sy scheurde.

28

Doe seyde Samuel tot hem, De HEERE heeft heden het Koninckrijcke Israëls van u afgescheurt, ende heeft het uwen naesten gegeven, die beter is dan ghy.

29

Ende oock en lieght hy, die de Ga naar margenoot40 overwinninge Israëls is, niet, ende het en Ga naar margenoot41 berouwt hem niet: want hy en is geen mensche, dat hem [yet] berouwen soude.

30

Hy dan seyde, Ick hebbe gesondicht, eert my doch nu Ga naar margenoot42 voor de Oudtste mijnes volcks, ende voor Israël: ende keert wederom met my, dat ick den HEERE uwen Godt aenbidde.

31

Doe Ga naar margenoot43 keerde Samuel wederom Saul na: ende Saul aenbadt den HEERE.

32

Doe seyde Samuel, Brenght Agag den Koningh der Amalekiten hier tot my: Agag nu gingh tot hem Ga naar margenoot44 weeldelick: ende Agag Ga naar margenoot45 seyde, Ga naar margenoot46 Voorwaer de bitterheyt des doots is geweken.

33

Maer Samuel seyde, Gelijck als u sweert de wijven harer kinderen berooft heeft, alsoo sal uwe moeder harer kinderen berooft werden onder de wijven: Ga naar margenoot47 Doe hieuw Samuel Agag in stucken voor het aengesichte des HEEREN te Gilgal.

34

Daer na gingh Samuel na Rama: ende Saul gingh op na sijn huys te Gibea Sauls.

35

Ende Samuel Ga naar margenoot48 en sagh Saul niet meer Ga naar margenoot49 tot den dagh sijnes doots toe, Ga naar margenoot50 evenwel droegh Samuel leet om Saul: ende het berouwde den HEERE, dat hy Saul tot Koningh over Israël gemaeckt hadde.

margenoota
Exod. 17.8, 14. Deut. 25.17.
margenoot1
Dat is, ondersocht, overdacht, gemerckt. Anders, Ick sal sekerlick besoecken. Als of Godt sprake van het toekomende als van het gene dat geschiet is.
margenoot2
D. roeyt geheelick uyt, ende doodet al wat leven heeft.
margenoot3
D. in het velt by de stadt Telaim, gelegen in de stamme Iuda, die Ios. c. 15. vers 24. Thelem genoemt wort.
margenoot4
Verstaet dit of van de eerste stadt der Amalekiten, daer Saul voor gekomen is: of van de hooftstadt, daer vermoedelick de Koningh woonde: ofte stadt voor steden, want de Amalekiten bewoonden meer dan eene stadt.
margenootb
Iudic. 1.16.
margenoot5
Dese korte afgebrokene manieren van spreken beteeckenen, dat sy haer moesten haesten in het opbreken. siet dergelijcke maniere van spreken, Genes. 18.6.
margenoot6
Dat is, dat ick u niet van gelijcke en doe als ick haer doen sal.
margenootc
Exod. 18.10, 19. Num. 10.29.
margenoot7
Dit is eygentlick te verstaen van Iethro den Keniter, Mosis schoonvader, van den welcken de Keniten afkomstigh waren.
margenoot8
Een lant in Arabien gelegen. Siet Genes. 2.11.
margenoot9
Dit is de lantpale van Arabien tegen Egypten. siet Gen. cap. 16. vers 7. ende cap. 25. vers 18. Daer wort oock Exod. 15. vers 22. van de woestijne Sur gesproken.
margenoot10
Men meynt dat dit eenen gemeynen name aller Koningen de Amalekiten geweest zy, gelijck Pharao der Koningen van Egypten, ende Abimelech der Koningen te Gerar.
margenootd
Num. 24.7.
margenoot11
Dit hadde Godt verboden, vers 3.
margenoot12
D. de middelmatige. And. de gemeste.
margenoot13
And. leyders van het vee. And. belhamels.
margenoot14
Hebr. dat smolt, D. dat in hemselven vergingh ende als versmolt.
margenoot15
Dit is een menselicke maniere van spreken. siet de aent. op Genes. 6. vers 6. oock onder vers 35. Soo dat hier mede niet en strijt het gene dat onder vers 29. geseyt wort.
margenoot16
D. hy en heeft mijn bevel by hem geene kracht laten vinden, dat hy het getrouwelick soude uytgevoert hebben. Vergel. Deut. 27.26.
margenoot17
Hy ontstack over Saul, om dat hy Godes bevel niet en hadde uytgericht.
margenoot18
T.w. met droefheyt ende toorne.
margenoot19
Samuel badt den Heere voor Saul, dat hy hem van het Koninckrijcke niet verstooten en soude, maer Godt en heeft dit gebedt Samuels niet verhoort, als af te nemen is ond. versen 23, 26, ende 28.
margenoot20
And. de wete gedaen.
margenoot21
Eene stadt ende bergh in de stamme Iuda, die gelegen was op den wegh, daer men uyt der Amalekiten lant na Iuda komt, Ios. cap. 15. vers 55. seer vruchtbaer in weyden ende andere vruchten. Daer is een ander Carmel in de stamme Issaschar, 1.Reg. 18.19.
margenoot22
Hebr. eene hant, D. een gedenckteecken, misschien in de gedaente van eene hant, ter gedachtenisse dat hy de vyanden met der hant geslagen ende overwonnen heeft. Siet dergelijcke 2.Sam. cap. 18. vers 18. Anders, ende hadde een plaetse verordineert, T.w. om sijn heyr te ververschen ende te oversien, ende om den buyt uyt te deelen.
margenoot23
Siet bov. vers 11.
margenoot24
Siet bov. vers 9.
margenoot25
Siet bov. vers 8.
margenoot26
D. doe ghy u selven kleyne ende geringe achtet, siet bov. 9.21.
margenoot27
T.w. door my.
margenoot28
D. op desen aenslagh ende krijghs-tocht tegen de Amalekiten, alsoo oock vers 20.
margenoot29
D. de groote sondaers, uytmuntende in sonden ende boosheyt boven andere. Vergel, Genes. 13.13. Psalm 1.1. Matth. 9.10. ende 11.19. Ioan. 9.24, 31.
margenoot30
Siet d’aent. op 1.Sam. 25.14.
margenoot31
Als of hy seyde, Niet ick, maer het volck, dat ick vreesde, vers 24. heeft van den buyt genomen.
margenoot32
Hebr. de eerstelingen.
margenoote
Eccles. 4.17. Hos. 6.6. Matth. 9.13. ende 12.7.
margenoot33
D. soo groot een sonde als de tooverije is.
margenoot34
Het Hebreeusch woort beteeckent ydelheyt, leugen, ongerechtigheyt, ende somwijlen moeyte, arbeyt. item eenen afgodt, ende afgodendienst, alsoo genoemt om dat de afgodendienaers in het plegen van hare afgodische superstitien, veel moeyten ende arbeyt doen, het welck doch al ydelheden zijn, die niet te beduyden en hebben.
margenoot35
Hebr. Teraphim. Siet d’aenteeck. op Genes. 31.19.
margenoot36
Hebr. mont, D. het gene dat Godt door uwen mont gesproken heeft.
margenoot37
T.w. Saul.
margenoot38
Hebr. eenen vleugel, Dat is, slippe, of pant, by dewelcke Saul den Propheet Samuel woude vast houden.
margenoot39
T.w. de slippe, ofte, hy] T.w. de mantel.
margenoot40
D. Godt de Heere, die voor Israël strijt ende sijne vyanden overwint. Anders, de eeuwigheyt Israëls, D. de eeuwige onveranderlicke Godt. Anders, de sterckte Israëls.
margenoot41
Siet de aent. op Genes. 6.6.
margenoot42
Ofte, in tegenwoordigheyt van de Oudste.
margenoot43
T.w. om de Konincklijcke weerdigheyt in het bywesen ende in’t aensien des volcks te eeren.
margenoot44
Of, çierlick, delicatelick, teederlick. Dit kan verstaen worden van sijne sachte ende cierlicke kleederen, die hy mach aengedaen hebben, om alsoo met een statelick aensien tot den Propheet te gaen.
margenoot45
Dat is, dacht by hemselven, ofte hy seyde dit tot sijne dienaers, ofte de omstanders.
margenoot46
Als of hy seyde, Nu merck ick wel dat ick niet gedoot sal worden, gelijck ick tot nu toe gevreest hebbe, dewijle ick tot eenen Propheet gebracht worde, verlost zijnde uyt de handen eenes gewapenden Koninghs.
margenoot47
Siet dergelijcke exempel in den Propheet Elia, 1.Reg. cap. 18. vers 40. ende 2.Reg. 1.10, 12. Dese Propheten zijn hier toe beweeght door eene inwendige roeringe ende ingevinge Godes, soo dat dit van eenen yegelicken niet en mach naegevolght werden, diens beroepinge het eygentlick niet en is het sweert der justitie te gebruycken.
margenoot48
And. en besocht Saul niet meer: T.w. om hem te onderrichten, aengaende de regeeringe des Koninckrijcks, ofte om Godt voor hem te vragen: Andersins heeft Samuel den Saul onverhoets gesien te Najoth in Rama, onder 19.24. Sien voor besoecken staet oock 2.Reg. 8.29. ende elders meer.
margenoot49
Den selven daer mede ingereeckent. Hy wil seggen, dat hy hem noyt weder besocht en heeft.
margenoot50
Samuel en heeft sijn leven langh over Saul geen leet gedragen, maer soo lange, tot dat het hem van Godt verboden was, ende het hem van den Heere bevolen was David tot Koningh over Israël te salven. Als te sien is onder 16.1.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken