Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xvj. Capittel.

De Heere sendt Samuel na Bethlehem tot Isai, om eenen sijner sonen tot Koningh te salven: Samuel voor Saul vreesende, wort van den Heere onderricht, hoe hy sijn saken aenleggen soude, vers 2, etc. Samuel was geneygt Eliab den oudtsten sone van Isai tot Koningh te salven, 6. Maer de Heere geeft hem te kennen, dat hy David, den jonghsten sone van Isai, tot Koningh verkoren hadde, 12. Desen salft Samuel, ende de Geest Godes komt op hem, 13. Maer wijckt van Saul, 14. David wort door den raet der knechten Sauls te hove geroepen, om voor Saul te spelen, 16. Davids lof, 18. Saul bemint hem seer, ende maeckt hem sijnen wapendrager, 21. David speelt voor Saul als de boose geest hem quelde ende ongerust maeckte, 23. [kolom]

1

DOe seyde de HEERE tot Samuel, Hoe lange draeght ghy leet om Saul, dien ick doch verworpen hebbe, dat hy geen Koningh zy over Israël? Ga naar margenoot1 vult uwen hoorn met olie, ende gaet henen, Ick sal u senden tot Isai den Bethlehemiter, want ick hebbe my eenen Koningh onder sijne sonen uytgesien.

2

Maer Samuel seyde, Ga naar margenoot2 Hoe soude ick henen gaen? Saul sal het doch Ga naar margenoot3 hooren ende my dooden: doe seyde de HEERE, Neemt een kalf van de runderen Ga naar margenoot4 met u, ende seght, Ick ben gekomen om den HEERE Ga naar margenoot5 offerhande te doen.

3

Ende ghy sult Isai Ga naar margenoot6 ten offer Ga naar margenoot7 noodigen, ende ick sal u te kennen geven wat ghy doen sult, ende ghy sult my salven dien ick u seggen sal.

4

Samuel nu dede ’t gene de HEERE gesproken hadde, ende hy quam te Bethlehem. Doe Ga naar margenoot8 quamen de Oudtste der stadt bevende hem te gemoete, ende Ga naar margenoot9 seyden, Ga naar margenoot10 Is uwe komste [met] vrede?

5

Hy dan seyde, [Met] vrede, ick ben gekomen om den HEERE offerhande te doen, Ga naar margenoot11 heylight u, ende komt met my ten offer: ende Ga naar margenoot12 hy heylighde Isai, ende sijne sonen, ende hy noodighdese ten offer.

6

Ende ’t geschiedde doe Ga naar margenoot13 sy inquamen, soo sagh hy Ga naar margenoot14 Eliab aen, ende Ga naar margenoot15 dachte, Ga naar margenoot16 sekerlick is [dese] voor den HEERE, sijn gesalfde.

7

Doch de HEERE Ga naar margenoot17 seyde tot Samuel, En siet sijn gestalte niet aen, nochte de hooghte sijner stature, want ick hebbe hem Ga naar margenoot18 verworpen: want het en is niet gelijck de mensche siet, want de mensche siet aen dat voor oogen is, Ga naar margenoota maer de HEERE siet het herte aen.

8

Doe riep Isai Abinadab, ende hy dede hem voor by het aengesichte Samuels gaen: doch Ga naar margenoot19 hy seyde, Desen heeft de HEERE oock Ga naar margenoot20 niet verkoren.

9

Daer na liet Isai Ga naar margenoot21 Samma voorby gaen: Doch hy seyde, desen en heeft de HEERE oock niet verkoren.

10

Alsoo liet Isai sijn Ga naar margenoot22 seven sonen voor by het aengesichte Samuels gaen: doch Samuel syde tot Isaï, de HEERE en heeft dese niet verkoren.

11

Voorder seyde Samuel tot Isai, Ga naar margenoot23 Zijn dit alle de jongelingen? ende hy seyde, De kleynste is noch overigh, ende siet, hy Ga naar margenootb weydet de schapen: Samuel nu seyde tot Isai, Sendt henen, ende laet hem halen, want wy en sullen niet Ga naar margenoot24 rontom aensitten tot dat hy hier sal gekomen zijn.

12

Doe sondt hy henen, ende bracht hem in, (hy nu was rootachtigh, mitsgaders schoon van oogen, ende schoon van aensien) ende de Ga naar margenoot25 HEERE seyde, Staet op, salft hem, want dese is ’t.

13

Doe Ga naar margenootc nam Samuel den oliehoorn, ende Ga naar margenoot26 hy salfde hem in ’t midden sijner broederen, ende Ga naar margenoot27 de Ga naar margenootd Geest des HEEREN wert veerdigh over David van dien dagh af ende voortaen: daer na stont Samuel op, ende hy gingh na Rama.

14

Ende de Geest des HEEREN

[Folio 124v\Goliath. David.]
[fol. 124v\Goliath. David.]

weeck van Saul: ende Ga naar margenoot28 een boose geest van den HEERE Ga naar margenoot29 verschrickte hem.

15

Doe seyden Sauls knechten tot hem: Siet doch, een boose geest Ga naar margenoot30 Godes verschrickt u.

16

Onse heere segge doch Ga naar margenoot31 uwen knechten, Ga naar margenoot32 die voor u aengesichte [staen,] dat sy eenen man soecken, die op de Ga naar margenoot33 harpe spelen kan: ende het sal geschieden, als Ga naar margenoot34 de boose geest Godes op u is, dat hy met sijne hant spele, Ga naar margenoot35 dat het beter met u worde.

17

Doe seyde Saul tot sijne knechten: Siet my doch eenen man uyt, die wel spelen kan, ende brengt hem tot my.

18

Doe antwoordde een van de jongelingen, ende seyde, Siet, ick hebbe gesien eenen sone Isai des Bethlehemiters die spelen kan, ende hy is een dapper heldt, ende een krijghsman, ende verstandigh in Ga naar margenoot36 saken, ende een schoon man, ende de Ga naar margenoot37 HEERE is met hem.

19

Saul nu sondt boden tot Isai, ende seyde, Sendt uwen sone David tot my, die by de schapen is.

20

Doe nam Isai Ga naar margenoot38 eenen ezel met broot, ende eenen lederen sack met wijn, ende een geytenbocksken: ende sondtse door de hant sijnes soons Davids aen Saul.

21

Alsoo quam David tot Saul, ende Ga naar margenoot39 hy stont voor sijn aengesichte: ende hy beminde hem seer, ende hy wiert sijn wapendrager.

22

Daer na sondt Saul tot Isai, om te seggen: Laet doch David voor mijn aengesichte Ga naar margenoot40 staen, want Ga naar margenoot41 hy heeft genade in mijne oogen gevonden.

23

Ende het geschiedde, als de Ga naar margenoot42 geest Godes over Saul was, soo nam David de harpe, ende hy speelde met sijne hant: Ga naar margenoot43 dat was Saul eene verademinge, ende het wert beter met hem, ende de boose geest weeck van hem.

margenoot1
Siet bov. 10.1.
margenoot2
Samuel is hier bevangen geweest met menschelicke vreese, ende uyt bekommernisse vraeght hy den Heere raet, hoe hy sijn bevel bequamelick mochte in het werck stellen, ende het oogenschijnlick perijckel ontgaen.
margenoot3
D. vernemen, gewaer worden.
margenoot4
Hebr. in uwe hant. Hy wil seggen, hebt een kalf veerdigh, of by der hant.
margenoot5
Hebr. te slachten, T.w. een danck-offer.
margenoot6
Of, tot de maeltijt, die gehouden wiert, na de gedane offerhande, van dat vleesch dat Gode geoffert was. Ende hier uyt blijckt, dat dit niet geschiet en zy ten huyse van Isai, want niemant wort ter maeltijt in sijn eygen huys genoodight.
margenoot7
Hebr. roepen.
margenoot8
Hebr. beefden hem te gemoete. Vergel. bov. 13.17. onder 21. vers 1. Hos. 11.10.
margenoot9
Hebr. seyde, T.w. een uyt aller name.
margenoot10
Hebr. Is u komen vrede? Sy dochten misschien dat Samuel voor Saul vluchtte, vermoedelick gehoort hebbende dat Saul op hem vertoornt was, om dat hy hem hadde aengeseyt, dat Godt hem van het Koninckrijcke verstooten hadde: ofte misschien besorghden sy, datse een groote sonde begaen hadden, welcke de Propheet haer quam openbaren, ende om haer de straffe Godes daer over te verkondigen.
margenoot11
D. bereyt ende schickt u daer toe, als dat betaemt. siet Exod. 19.10, 14, 15.
margenoot12
D. hy beval niet alleen Isai, maer oock sijne sonen, dat sy haer souden heyligen. Sonder twijffel heeft Samuel den Isai te gelijcke geopenbaert, dat hy van Godt gesonden was, om een van sijne sonen tot Koningh in Sauls plaetse te salven, als blijckt uyt de naestvolgende versen.
margenoot13
T.w. de sonen van Isai, die d’een voor d’ander na in seker kamer quamen.
margenoot14
And. Elihu genoemt, 1.Chron. 27. vers 18.
margenoot15
Hebr. seyde, T.w. in sijn herte, doch niet door ingevinge Godes. Samuel aensiende sijn schoonheyt ende grootte, heeft gemeynt dat dit de rechte man was, die de Heere verkooren hadde.
margenoot16
D. hy is de man, dien ick tot Koningh salven moet: maer hy heeft hier in gemist, gelijck Nathan, 2.Sam. 7.3. sprekende na sijn eygen gevoelen.
margenoot17
T.w. heymelicker wijse, als onder vers 12. ende boven 9.17.
margenoot18
D. niet verkoren tot Koningh, ende alsoo versen 8, 9, etc. want van de verkiesinge ter saligheyt en wort hier niet gesproken.
margenoota
1.Chron. 28.9. Psalm 7.10. Ierem 11.20. ende 17.10. ende 20.12.
margenoot19
T.w. Samuel.
margenoot20
T.w. tot de Konincklicke weerdigheyt.
margenoot21
Anders genoemt Simea, 2.Sam. 13.3. ende 1.Chron. 2.13.
margenoot22
Vergel. 1.Chron. 2. op versen 13, 14.
margenoot23
Hebr. zijn de jongelingen ge-eyndight?
margenootb
2.Sam. 7.8. Psalm 78.70.
margenoot24
Hebr. omçingelen, omwenden, omkeeren.
margenoot25
Te weten, door een heymelicke ende inwendige ingevinge des Heyligen Geests.
margenootc
Psalm 89.21.
margenoot26
T.w. na dat hy sijnen vader, hem, ende alle die daer tegenwoordigh waren, den wille des Heeren hier van hadde te kennen gegeven.
margenoot27
Siet dergelijcke exempel, Iudic. 13.25. ende 1.Sam. 11.6.
margenootd
Actor. 7.46. ende 13.22.
margenoot28
Dit was een dolheyt ofte beroeringe van sinnen, welcke de satan in Saul verweckte, door Godts toelatinge ende regeeringe, daer mede hy Saul rechtveerdelick strafte.
margenoot29
Ofte, beroerde hem, maeckte hem ongerust.
margenoot30
Van Godt gesonden, om sijn rechtveerdigh oordeel uyt te voeren.
margenoot31
D. ons.
margenoot32
D. die tot uwen dienste veerdigh ende bereyt staen.
margenoot33
Siet Genes. 4. op vers 21.
margenoot34
Siet vers 15.
margenoot35
Dat is, op dat u herte ende gemoedt tot ruste ende stilte kome, de melancolije door de musijcke verdreven, ofte gemindert zijnde.
margenoot36
Of, woorden. And. een welsprekende man.
margenoot37
D. hy is gezegent ofte geluckigh in alle sijne aenslagen.
margenoot38
Hebr. eenen ezel des broots, D. eenen ezel met broot geladen.
margenoot39
D. hy bleef te hove in den dienst des Koninghs. Alsoo wert oock het woort staen genomen, vers 22. siet de aent. Deut. 1.38.
margenoot40
Als vers 21.
margenoot41
Siet de aent. op Genes. 18.3.
margenoot42
Verst. dien boosen geest, daer van versen 14, 15. gesproken is.
margenoot43
D. die verschrickingen, ende quellingen des boosen geestes hielden op, als David speelde. Godt heeft door sijne voorsichtigheyt dese sake alsoo geregeert ende beschickt, op dat David in het hof des Koninghs soude opgetrocken worden, om hem alsoo de bane te openen, ende den wegh te bereyden tot het Koninckrijcke, daer toe hy hem verkoren, ende alreede gesalft hadde.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken