Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxij. Capittel.

David van de Philistijnen ontvlucht zijnde, komt te Adullam: alwaer sijne bloet-vrienden ende andere verdruckte lieden by hem komen, vers 1, etc. van daer treckt hy na Mizpa in der Moabiten lant, 3. daer sy, met consent des Koninghs der Moabiten, een tijt langh blijven, 4. Maer door vermaninge des Propheten Gads, treckt hy weder na het lant Iuda, 5. ’t welck Saul vernemende, 6. soo beschuldight hy sijne knechten, ja oock Ionathan, van heymelick verdragh met David, 7. Doëg openbaert den Koningh wat hy te Nob gehoort ende gesien hadde, 9. Daerom verwijst Saul den Hoogenpriester Achimelech, ende alle de ander Priesters te dooden, 17. ’t welck Doëg gedaen heeft, doodende vijf ende tachtentigh Priesters, 18. Saul laet de stadt Nob, met al datter in is, verwoesten, 19. De Priester Abjathar blijft alleen in ’t leven, die tot David vluchtte, 20. die hem verkondight wat te Nob geschiet was, 21. David bekent dat hy oorsake van desen moort ende elende was, 22. Ende hy neemt Abjathar in sijne bescherminge, 23.

1

DOe gingh David van daer, ende ontquam in de speloncke Ga naar margenoot1 Adullams: Ende sijne broeders hoorden ’t, ende ’t gantsche huys sijnes vaders, ende quamen derwaerts tot hem af.

2

Ende tot hem vergaderden, Ga naar margenoot2 alle man die Ga naar margenoot3 benauwt was, ende alle man Ga naar margenoot4 die eenen schult-eyscher hadde, ende alle man Ga naar margenoot5 wiens ziele bitterlick bedroeft was, ende hy wert tot Overste over haer: soo dat by hem waren ontrent vier hondert mannen.

3

Ende David gingh van daer na Ga naar margenoot6 Mizpe der Moabiten: ende hy seyde tot Ga naar margenoot7 den Koningh der Moabiten, Laet doch mijn vader, ende mijne moeder Ga naar margenoot8 by u-lieden uyt gaen, tot dat ick weet wat Godt my doen sal.

4

Ende hy brachtse voor het aengesichte des Koninghs der Moabiten: ende sy bleven by hem alle de dagen die David in de Ga naar margenoot9 vestinge was.

5

Doch de Propheet Ga naar margenoot10 Gad seyde tot David, En blijft in de vestinge niet, gaet genen, ende gaet in het lant Iuda: doe gingh David henen, ende hy quam in het woudt Chereth.

6

Ende Saul hoorde, dat David bekent geworden was, ende de mannen die by hem waren: Saul nu sat Ga naar margenoot11 op eenen heuvel onder het geboomte te Rama, ende hy hadde sijn spiesse in sijne hant, ende alle sijne knechten stonden by hem.

7

Doe seyde Saul tot sijne knechten die by hem stonden, Hoort doch, ghy sonen Ga naar margenoot12 Iemini: sal oock Ga naar margenoot13 de sone Isai u allegaer ackers ende wijnbergen geven? sal hy u alle tot Overste van duysenden, ende Overste van honderden stellen?

8

Dat ghy u alle tegen my verbonden hebt, ende niemant Ga naar margenoot14 [voor] mijn oore en openbaert, dat Ga naar margenoot15 mijn sone een verbont gemaeckt heeft met den sone Isai, ende niemant is onder u-lieden dien het wee doet van mijnent wegen, ende die het [voor] mijn oore openbare: want Ga naar margenoot16 mijn sone heeft mijnen knecht tegen my opgeweckt tot eenen lagenlegger, gelijck het te desen dage is. [kolom]

9

Doe antwoordde Doëg de Ga naar margenoot17 Edomiter, die Ga naar margenoot18 by de knechten Sauls stont, ende seyde, Ick sagh Ga naar margenoot19 den sone Isai, komende te Nob, tot Achimelech den sone van Ga naar margenoot20 Ahitub:

10

Die den HEERE voor hem vraeghde, ende gaf hem teerkost: hy gaf hem oock het sweert Goliaths des Philistijns.

11

Doe sondt de Koningh henen, om den Priester Achimelech den sone van Ga naar margenoot21 Ahitub te roepen, ende sijnes vaders gantsche huys, de Priesters die te Nob waren: ende sy quamen alle tot den Koningh.

12

Ende Saul seyde, Hoort nu, ghy sone van Ahitub: ende hy seyde, Siet [hier] ben ick, mijn heere:

13

Doe seyde Saul tot hem, Waerom hebt ghylieden t’samen u tegen my verbonden, ghy, ende de sone Isai? mits dat ghy hem gegeven hebt broot, ende het sweert, ende Godt voor hem gevraeght, dat hy soude opstaen tegen my, tot eenen lagenlegger, gelijck het te desen dage is.

14

Ende Achimelech antwoordde den Koningh, ende seyde: Wie is doch onder alle uwe knechten getrouwe als David, ende des Koninghs schoonsone, ende Ga naar margenoot22 voort gaende in uwer gehoorsaemheyt, ende is eerlick in uwen huyse?

15

Hebbe ick heden begonnen Godt voor hem te vragen? Ga naar margenoot23 dat zy verre van my: de Koningh en legge Ga naar margenoot24 op sijnen knecht Ga naar margenoot25 geen dingh, [noch] op het gantsche huys mijnes vaders, want uwe knecht en heeft Ga naar margenoot26 van alle dese dingen niet geweten, kleyn noch groot.

16

Doch de Koningh seyde: Achimelech, Ga naar margenoot27 ghy moet den doot sterven; ghy ende het gantsche huys uwes vaders.

17

Ende de Koningh seyde tot de trauwanten, die by hem stonden, Wendet u, ende Ga naar margenoot28 doodet de Priesters des HEEREN, Ga naar margenoot29 om dat hare hant oock met David is, ende om dat sy geweten hebben dat hy vluchtte, ende en hebben het voor mijne ooren niet geopenbaert: doch de knechten des Koninghs en wouden hare hant niet uytsteken, om op de Priesters des HEEREN aen te vallen.

18

Doe seyde de Koningh tot Doëg, Wendet ghy u, ende valt aen op de Priesters: doe wendde sich Doëg de Edomiter, ende hy viel aen op de Priesters, ende doodde te dien dage vijf ende tachtentigh mannen, Ga naar margenoot30 die den linnen lijfrock droegen.

19

Hy sloegh oock Nob de stadt deser Priesteren met de Ga naar margenoot31 scherpte des sweerts, van den man tot de vrouwe, van de kinderen tot de zoogelingen, selfs de ossen, ende esels, ende de schapen [sloegh hy] met de scherpte des sweerts.

20

Doch een der sonen Achimelechs des soons van Ahitub ontquam, wiens name was Abjathar: Ga naar margenoot32 die vluchtte David na.

21

Ende Abjathar Ga naar margenoot33 bootschapte het David, dat Saul de Priesteren des HEEREN gedoot hadde.

22

Doe seyde David tot Abjathar, Ick wist wel te dien dage doe Doëg de Edomiter daer was, dat hy het Ga naar margenoot34 voor seker Saul soude te kennen geven: ick hebbe oorsake gegeven tegen alle Ga naar margenoot35 de zielen van uwes vaders huys.

23

Blijft by my, vreest niet, want wie mijne ziele soecken sal, die sal uwe ziele soecken: maer Ga naar margenoot36 ghy sult met my in bewaringe zijn.

margenoot1
Siet d’aenteeck. op Iosu. 12.15.
margenoot2
Hebr. alle man der benauwtheyt.
margenoot3
T.w. door armoede, ofte eenige andere elende.
margenoot4
T.w. die hem hart viel, ende dagelicks maende om betaelt te zijn, tegen de wet, Exod. 22.25.
margenoot5
Hebr. dien de ziele bitter was. siet gelijcke maniere van spreken 1.Sam. 1.10. ende 2.Reg. 4.27.
margenoot6
Siet van dese stadt d’aenteeck. op Iudic. 10.7.
margenoot7
Desen Koningh was Sauls vyant, als te sien is 1.Sam. cap. 14. vers 47. daerom heeft hy des te liever David plaetse in sijn lant gegunt: gelijck de Philistijnen oock gedaen hebben, ond. cap. 27. Andere meynen, dat David derwaerts gevlucht is, om dat sijnes grootvaders, T.w. Obeds moeder een Moabitische vrouwe geweest zy, hopende derhalven meer gunste by de Moabiteren te vinden, dan by andere natien.
margenoot8
D. onder uwe bescherminge uyt ende in gaen: voor een tijt langh woonen ende verkeeren. And. tot u-lieden uytgaen.
margenoot9
Verstaet dit van Mizpa der Moabiten, vers 3.
margenoot10
Desen Propheet is vele by David geweest, als te sien is 2.Sam. 24. vers 11. 1.Chron. 21. vers 9. en 2.Chron. 29.25. ende elders.
margenoot11
And. in Gibea. And. in een hooghte.
margenoot12
Siet Iudic. 19. op vers 16.
margenoot13
Siet boven 20. vers 27. als oock onder vers 9.
margenoot14
Dat is, my ontdeckt, ofte te kennen geeft, siet Ruth 4.4.
margenoot15
Dit spreeckt Saul ofte by gissinge, om dat Ionathan het beste voor David sprack: ofte het was hem van yemant geseyt, dat Ionathan ende David een verbont t’samen gemaeckt hadden, daer van gesproken wort boven cap. 18. vers 3.
margenoot16
Dit seyt Saul uyt suspitie, te meer om dat David met vier hondert man in ’t lant Iuda gekomen was, meenende dat hy secreet verstant met Ionathan hadde.
margenoot17
And. Adomiter. siet bov. 21.7.
margenoot18
And. ende die over de knechten Sauls gestelt was.
margenoot19
Desen hoofschen pluymstrijcker spreeckt oock al gelijck sijn meester Saul, vers 7. Siet oock van Doëg, 1.Sam. 21. vers 7. Psalm 52.1, 2, etc.
margenoot20
Van Ahitub wort gesproken bov. cap. 14. vers 3.
margenoot21
Desen Ahitub was de sone Pinehas des soons Eli: Hy hadde twee sonen, Namel. Ahíja, daer van gewagh wort gemaeckt bov. cap. 14. vers 3. ende Achimelech daer van hier gesproken wort.
margenoot22
Dat is, hy gaet alom henen waer ghy hem schickt of henen sent. siet bov. c. 21. vers 2. Achimelech en heeft niet anders geweten, dan hy hier spreeckt, doe hy David de toonbrooden ende het sweert Goliaths gegeven heeft.
margenoot23
T.w. dat ick my met David tegen u soude verbonden hebben: gelijck Saul hem verweet, vers 13.
margenoot24
D. op my.
margenoot25
T.w. geen sake van t’samenspanninge, ofte rebellije tegen den Koningh.
margenoot26
T.w. van eenige verbindinge of t’samenrottinge tegen den Koningh, daer van vers 8. gesproken wort.
margenoot27
Hebr. stervende sult ghy sterven, hy wil seggen, ick sal u stracx dooden laten.
margenoot28
Saul heeft wel dese Priesters t’ontrechte veroordeelt, ende door sijnen eygenen moetwille laten omme brengen: Evenwel dit doende volbrenght hy ’t gene de Heere in sijn rechtveerdigh oordeel besloten hadde over het huys Eli. siet bov. 2.30.
margenoot29
D. om dat sy oock verstant met David hebben, ende sijne medegesellen zijn in sijne ontrouwe tegens my.
margenoot30
Dat is, die den dienst Godes pleeghden in de tente: want als sy dien pleeghden, soo moesten sy linnen kleederen aen trecken. siet Exod. cap. 28. vers 42.
margenoot31
Hebr. mont.
margenoot32
Hy quam by hem te Kehila, 1.Sam. 23.6.
margenoot33
T.w. doe hy by David te Kehila gekomen was.
margenoot34
Hebr. te kennen gevende, te kennen geven soude.
margenoot35
D. menschen, als Gen. 14. vers 21. Als of David seyde, Ick ben oorsaeck van ’t gene dat over alle de persoonen des huyses uwes vaders gekomen is: het is mijnent halven geschiet, doch buyten mijn voornemen.
margenoot36
Dat is, Godt sal ons t’samen bewaren. Ofte, ick neme u in mijne bewaringe. Anders, want ghy sult bewaringe (ofte wacht) by my zijn, Dat is, ghy sult by my zijn, om de wacht te houden over den Godtsdienst, ende ick sal in alle voorvallende saken den Heere door u vragen. Siet 1.Sam. cap. 30. vers 7.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken