Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[Folio 128r\ David verlost Kehila, en wort omcingelt.]
[fol. 128r\ David verlost Kehila, en wort omcingelt.]

Het xxiij. Capittel.

David hoorende dat Kehila belegert was, vers 1, etc. ontsetse, ende slaet de Philistijnen, uyt bevel Godes, 2. Daer komt Abjathar by David, mede brengende den Ephod, 6. Saul meynde David aldaer te besluyten, ende te vangen, 7. Daerom gaet hy om Kehila te belegeren, 8. David sich niet vertrouwende op die van Kehila, vraeght den Heere om raet door Abjathar, 9. De Heere geeft David te kennen, dat die van Kehila gesinnet waren hem in Sauls handen over te leveren, 11. Daerom vlucht hy van daer na de woestijne Ziph, met die 600 mannen die by hem waren, 13. daer Ionathan by hem komt, ende vernieuwt het verbont van vrientschap met hem, 16. ende vertroost hem, 17. Die van Ziph verraden David by Saul, 19. daer voor Saul haer bedanckt, 21. ende vermaent haer neerstelick op alles te letten, 22. Hy vervolght David met sijn leger in de woestijne Maon, 25. daer hy hem omcingelt, 26. Saul krijght tijdinge, dat hem de Philistijnen in’t lant gevallen waren, 27. daer door wort hy genoot saeckt David te verlaten, 28.

1

ENde men Ga naar margenoot1 bootschapte David, seggende: Siet de Philistijnen strijden tegen Ga naar margenoot2 Kehila, ende sy berooven Ga naar margenoot3 de schueren.

2

Ende David Ga naar margenoot4 vraeghde den HEERE, seggende, Sal ick henen gaen ende dese Philistijnen slaen? ende de HEERE seyde tot David, Gaet henen, ende ghy sult de Philistijnen slaen, ende Kehila verlossen.

3

Doch de mannen Davids seyden tot hem, Siet, Ga naar margenoot5 wy vreesen Ga naar margenoot6 hier in Iuda: Ga naar margenoot7 hoe veel te meer, als wy na Kehila tegen der Philistijnen slach-ordenen gaen sullen.

4

Doe Ga naar margenoot8 vraeghde David den HEERE noch voorder, ende de HEERE antwoordde hem, ende seyde, Maeckt u op, treckt af na Kehila, want ick geve de Philistijnen Ga naar margenoot9 in uwe hant.

5

Alsoo toogh David ende sijne mannen na Kehila, ende hy streedt tegen de Philistijnen, ende dreef haer vee wech, ende hy sloegh onder haer eenen grooten slagh: alsoo verloste David de inwoonders van Kehila.

6

Ende Ga naar margenoot10 ’t geschiedde Ga naar margenoota doe Abjathar de sone Achimelechs tot David vluchtte na Kehila: Ga naar margenoot11 dat hy af quam met den Ephod in sijne hant.

7

Als Saul te kennen gegeven wert, dat David te Kehila gekomen was: soo seyde Saul, Godt heeft hem in mijne hant Ga naar margenoot12 overgegeven, want hy is besloten, komende in Ga naar margenoot13 eene stadt met poorten ende grendelen.

8

Doe liet Saul al het volck ten strijde roepen: dat sy aftogen na Kehila, om David ende sijne mannen te belegeren.

9

Als nu David verstont Ga naar margenoot14 dat Saul dit quaet tegen hem Ga naar margenoot15 heymelick voor hadde, seyde hy tot den Priester Abjathar, Ga naar margenoot16 Brenght den Ephod herwaerts.

10

Ende David seyde, HEERE Godt Israëls, Ga naar margenoot17 uwe knecht Ga naar margenoot18 heeft sekerlick gehoort, dat Saul soeckt na Kehila te komen, ende de stadt te verderven om mijnent wille.

11

Sullen my oock Ga naar margenoot19 de burgers van Kehila in sijne hant overgeven? Ga naar margenoot20 sal Saul afkomen, gelijck als uwe knecht gehoort heeft? o HEERE Godt Israëls, geeft het doch uwen knecht te kennen! De HEERE nu seyde, Hy sal afkomen.

12

Daer na seyde David, Ga naar margenoot21 Souden de burgers van Kehila my ende mijne mannen overgeven in de hant Sauls? ende de HEERE seyde, Ga naar margenoot22 Sy souden [u] overgeven.

13

Doe maeckte hem David ende sijne mannen op, ontrent ses hondert man, ende sy gingen uyt Kehila, ende sy gingen henen waer sy konden gaen: Doe Saul geboodtschapt wert, dat David uyt Kehila ontko-[kolom]men was, Ga naar margenoot23 soo hielt hy op uyt te trecken.

14

David nu bleef in de woestijne inde vestingen, ende hy bleef op den bergh in de woestijne Ziph: ende Saul socht hem Ga naar margenoot24 alle dage, doch Godt en gaf hem niet over in sijne hant.

15

Als David Ga naar margenoot25 sagh, dat Saul uytgetogen was, om sijn ziele te soecken: soo was David in de woestijne Ziph in een woudt.

16

Doe maeckte sich Ionathan de sone Sauls op, ende hy gingh tot David in het woudt: ende hy Ga naar margenoot26 versterckte sijne hant in Godt.

17

Ende hy seyde tot hem: En vreest niet, want de hant Sauls mijnes vaders en sal u niet vinden, maer ghy sult Koningh worden over Israël, ende Ga naar margenoot27 ick sal de tweede by u zijn; Ga naar margenoot28 oock weet mijn vader Saul sulcks wel.

18

Ende die beyde Ga naar margenoot29 maeckten een verbont Ga naar margenoot30 voor het aengesichte des HEEREN, ende David bleef in ’t woudt, maer Ionathan gingh na sijn huys.

19

Doe togen Ga naar margenoot31 de Ziphiten op tot Saul na Gibea, seggende, Ga naar margenoot32 Heeft sich niet David by ons verborgen in de vestingen in ’t woudt, op den heuvel van Hachila Ga naar margenoot33 die aen de rechter hant der wildernisse is?

20

Nu dan, ô Koningh, Ga naar margenoot34 komt spoedigh af na al de begeerte uwer ziele: ende Ga naar margenoot35 het komt ons toe hem over te geven in de hant des Koninghs.

21

Doe seyde Saul, Ga naar margenoot36 Gesegent zijt ghylieden den HEERE, Ga naar margenoot37 dat ghy u over my ontfermt hebt.

22

Gaet doch henen, endee Ga naar margenoot38 bereydt [de sake] noch meer, dat ghy wetet ende besiet sijne plaetse, waer sijnen Ga naar margenoot39 gangh is, wie hem daer gesien heeft: want Ga naar margenoot40 hy heeft tot my geseyt, Ga naar margenoot41 dat hy seer listighlick pleeght te handelen.

23

Daerom siet toe, ende verneemt na alle schuylplaetsen in de welcke hy schuylt, komt dan weder tot my met vast bescheyt, soo sal ick met u-lieden gaen: ende ’t sal geschieden, soo hy in ’t lant is, soo sal ick hem na speuren onder alle duysenden van Iuda.

24

Doe maeckten sy haer op, ende sy gingen na Ziph voor het aengesichte Sauls: David nu ende sijne mannen waren in de woestijne van Maon, in het vlacke velt, aen de rechter hant der wildernisse.

25

Saul ende sijne mannen gingen oock om te soecken: dat wert David gebootschapt, die Ga naar margenoot42 van dien rotzsteen afgegaen was, ende bleef in de woestijne van Ga naar margenoot43 Maon: doe Saul dat hoorde, jaeghde hy David na in de woestijne van Maon.

26

Ende Saul gingh aen dese zijde des berghs, ende David ende sijne mannen aen gene zijde des berghs: ’t geschiedde nu dat sich David haestede om te ontgaen van het aengesichte Sauls, ende Saul ende sijne mannen omcingelden David ende sijne mannen, om die te grijpen.

27

Doch daer quam een bode tot Saul, seggende: Haest u, ende komt, want de Philistijnen zijn Ga naar margenoot44 in het lant gevallen.

28

Doe keerde sich Saul van David na te jagen, ende hy toogh de Philistijnen te gemoete: daerom noemde men die plaetse Ga naar margenoot45 Sela Machlekoth.

margenoot1
Te weten, doe hy in het lant Iuda, in het wout Chereth was, boven cap. 22. vers 5. Het gene dat hier wort beschreven, is geschiet eer Abjathar tot David is komen vluchten, ende hem de droeve tijdinge brocht van den moort der Priesteren, onder vers 6. Daerom setten sommige d’eerste woorden deses vers aldus over: David nu was geboodtschapt.
margenoot2
Dese stadt lagh in de stamme Iuda, als te sien is Iosu. cap. 15. vers 44.
margenoot3
Of, dorschvloeren, Dat is, den voorraet der vruchten, die in de schueren vergadert was.
margenoot4
Vermoedelick door den Prophete Gad, (die by hem was, 1.Sam. 22. vers 5.) ofte door Abjathar, die by David quam doe hy na Kehila trock, vers 6.
margenoot5
Te weten, voor Saul, die ons vervolght als vyanden.
margenoot6
T.w. hier in het woudt Cherith, daer sy doe waren, gelegen in Iuda, bov. cap. 22. vers 5. Kehila lagh oock in Iuda.
margenoot7
Verstaet hier by, sullen wy ons vreesen, T.w. als wy de Philistijnen van voren, ende Saul van achteren hebben, ende alsoo twee vyanden in plaetse van eenen hebben sullen.
margenoot8
Hebr. ende David voer voort den Heere te vragen. Verstaet dit alsoo, dat David niet soo seer sijnent halven ten anderen male den Heere gevraeght hebbe, als van wegen sijn krijghsvolck, ’twelck vreesachtigh was na Kehila te gaen.
margenoot9
Te weten, eer Saul u sal kunnen bespringen.
margenoot10
Anders, ’t was geschiet.
margenoota
1.Sam. 22.20.
margenoot11
D. doe hy haestelick vluchtte, nam hy den Ephod mede in sijne hant, in den welcken de Urim ende Thummim waren, door de welcke men den Heere vraeghde, Exod. 28.30. And. Dat de Ephod hem in sijne hant quam.
margenoot12
Hebr. eygentlick vervreemdet, dat men over geeft ofte levert, wort vervreemdet.
margenoot13
Hebr. in een stadt der poorten ende der grendelen. Als of hy seyde, David meynende seker te zijn in eene vaste stadt, heeft hem selven als gevangen genomen, want als ick de stadt met een leger omcingele ende belegere, soo en kan hy my niet ontkomen.
margenoot14
Hy wil seggen, dat Saul steets in sijn hooft hadde, daer op practiseerde, ende met al sijne sinnen dagh ende nacht arbeydde, om David quaet te doen, ende te dooden.
margenoot15
And. smeedde.
margenoot16
Te weten, met de borst-lap, ende treckt hem aen, ende vraeght den Heere raet voor my door de Urim ende Thummim. siet Num. cap. 27. vers 21.
margenoot17
D. ick hebbe sekerlick gehoort.
margenoot18
Hebr. heeft hoorende gehoort.
margenoot19
Anders, de Heeren. Siet Iudic. c. 9. vers 2.
margenoot20
Verstaet hier by, indien ick hier blijve, als blijckt vers 14.
margenoot21
Siet Iudic. cap. 9. vers 2. in de aenteeckeninge.
margenoot22
Te weten, indien ghy in dese stadt binnen hare mueren bleeft.
margenoot23
Hy wil seggen, dat Saul sijn krijghsvolck van sich liet trecken, David niet verder met krijghsmacht vervolgende.
margenoot24
D. doorgaens, van tijt tot tijt, immers soo lange als David hem in de vestinge onthielt: want als David hem tot de Philistijnen begaf, soo heeft Saul na gelaten hem te soecken, 1.Sam. 27. vers 4.
margenoot25
D. vernam, Te weten, door sijne verspieders, die hy uyt sondt: ofte door sijne vrienden, die hy in Iuda hadde.
margenoot26
D. hy sterckte ende trooste hem, hem voorhoudende ende indachtigh makende de beloften Godes, als blijckt vers 17.
margenoot27
Het schijnt dat David dit sijnen vrient Ionathan belooft heeft, doe sy een verbont met malkanderen hebben opgericht. Hebr. ick sal u tot eenen tweeden zijn, of, laett my de tweedde naest u zijn.
margenoot28
Samuel hadde dit aen Saul genoeghsaem te kennen gegeven, boven cap. 15. vers 28.
margenoot29
Dat is, sy vernieuwden ’t verbont ’t welck sy te voren met malkanderen gemaeckt hadden, c. 18. vers 3. ende 20.16.
margenoot30
Dat is, een vast verbont, in de tegenwoordigheyt van den Priester des Heeren: Ofte, Sy maeckten een verbont, ’t welck sy met eede bevestighden, ende daer over sy Godt tot getuyge aen riepen.
margenoot31
Dat is, de inwoonders van Ziph. Daer zijn twee steden aldus genaemt geweest: d’eene lagh aen d’uyterste lantpale van Iuda tegen het Zuyde, daer van Iosu. 15. vers 24. gesproken wort. De andere lagh meer inwaert in ’t lant ontrent de woestijne Maon, daer van Ios. 15. vers 55. Dat is het Ziph daer van hier gesproken wort, gelegen op eenen bergh. Onder 26. vers 1. staet, Dat de Ziphiten David ten anderen male aen Saul hebben willen overleveren. Hoe nu David in desen noot tot Godt sijnen toevlucht genomen hebbe, siet Psalm 54. dien hy doe ter tijt gemaeckt heeft.
margenoot32
Sy willen seggen, David heeft sich gewisselick by ons verborgen. Siet van sulcke vragen, Gen. cap. 13. vers 9.
margenoot33
Anders, die aen het zuyden van Iesimon is.
margenoot34
Hebr. afkomende komt af.
margenoot35
Siet dese maniere van spreken, Mich. 3.1. met de aenteeckeninge.
margenoot36
Aldus misbruyct Saul den H. name Godes, om haer tot een leelicke verraderije aen te porren.
margenoot37
Quansuys of hy seggen woude, Ghy zijt de gene, die my verlost uyt de hant Davids, die mijn verderf soeckt.
margenoot38
D. maeckt dat alles wel verkuntschapt ende bestelt worde, dat hy ons niet en ontsluype.
margenoot39
Hebr. voet. D. waer hy sich onthoudt, waer hy gemeenlick sijnen gangh heeft, ende gaet hem neerstigh op het spoor na.
margenoot40
David selve, doe hy noch by my was, ende ick hem vraeghde hoe hy soo voorspoedigh in de oorloge was.
margenoot41
Hebr. Dat hy listighlick handelende listighlick handelde, of, met list omme gingh.
margenoot42
T.w. van den heuvel Nachila in de woestijne, daer hy hem verborgen hadde: van daer begaf hy hem in de ruymte, namelick in de woestijne Maon, vers 19. daer hy beter konde wech komen, als Saul hem na jaeghde ende vervolghde.
margenoot43
Siet d’aenteeck. op Ios. 15.55.
margenoot44
Ofte, hebben haer in ’t lant verspreyt.
margenoot45
Ofte, Sela Hammachlekoth, D. steenrotze der deelingen, alsoo genoemt, om dat Saul sijn volck heeft moeten af deelen, ende David verlaten, om de Philistijnen na te jagen, of tegen te staen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken