Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xj. Capittel.

Terwijlen Ioab, door Davids last, de stadt Rabba belegert, vers 1. begaet David t’huys overspel met Bathseba, 2. ende verstaende, dat sy swanger was geworden, ontbiedt hy haren man Uriam uyt het leger, om sijne schande te bedecken, 5. ’t welck niet geluckende, sendt hy Uriam weder na het leger met eenen brief aen Ioab, dien hy belast te beschicken, dat Uria door vyants hant omkome, 9. welcks alsoo geschiet, ende van Ioab aen David ontboden zijnde, trouwt David dese Bathseba, 17.

1

Ga naar margenoota ENde het geschiedde met de Ga naar margenoot1 wederkomste des jaers, ter tijt, als de Koningen uyttrecken, dat David, Ioab, ende sijne Ga naar margenoot2 knechten met hem, ende gantsch Israël henen sondt, dat sy de kinderen Ammons verderven, ende Ga naar margenoot3 Rabba belegeren souden: Doch David bleef te Ierusalem.

2

So geschieddet tegen den avont-tijt, dat David van sijn Ga naar margenoot4 leger opstont, ende wandelde op het Ga naar margenoot5 dack van het Koninghs huys, ende sagh van het dack eene vrouwe haer wasschende: dese vrouwe nu was seer schoon van aensien.

3

Ende David sondt henen, ende ondervraeghden na dese vrouwe: ende Ga naar margenoot6 men seyde; Ga naar margenoot7 Is dat niet Ga naar margenoot8 Bath-seba, de dochter Ga naar margenoot9 Eliams, de huysvrouwe van Uria den Ga naar margenoot10 Hethiter?

4

Doe Ga naar margenoot11 sondt David boden henen, ende Ga naar margenoot12 lietse halen; ende als sy tot hem ingekomen was, lagh hy by haer; (sy nu hadde haer Ga naar margenootb van hare onreynigheyt Ga naar margenoot13 gesuyvert:) daer na keerde sy weder na haer huys.

5

Ende die vrouwe wert swanger: Soo Ga naar margenoot14 sondt sy henen, ende liet David weten, ende Ga naar margenoot15 seyde; Ick ben swanger geworden.

6

Doe sondt David tot Ioab, [seggende;] Sendt Uria, den Hethiter, tot my: ende Ioab sondt Uria tot David.

7

Als nu Uria tot hem quam, soo vraeghde David na den Ga naar margenoot16 welstant Ioabs, ende na den welstant des volcks, ende na den welstant des krijghs.

8

Daerna seyde David tot Uria; Gaet af na u huys, ende Ga naar margenoot17 wascht uwe voeten: ende doe Uria uyt des Koninghs huys uyt-

[Folio 137r\Doot van Uria. Nathan.]
[fol. 137r\Doot van Uria. Nathan.]

gingh, Ga naar margenoot18 volghde hem een gerechte des Koninghs achter na.

9

Maer Uria leyde sich neder voor de deure van des Koninghs huys, met alle de knechten sijns heeren: ende hy gingh niet af in sijn huys.

10

Ende sy gaven het David te kennen, seggende; Uria en is niet afgegaen in sijn huys: doe seyde David tot Uria; En komt ghy niet van de Ga naar margenoot19 reyse? waerom en zijt ghy niet afgegaen in u huys?

11

Ende Uria seyde tot David; De Ga naar margenoot20 Arke, ende Israël, ende Iuda, blijven in de tenten; ende mijn heere Ioab, ende de knechten mijns heeren zijn gelegert op het open Ga naar margenoot21 velt, ende soude ick in mijn huys gaen, om te eten, ende te drincken, ende by mijne huysvrouwe te liggen? [Soo waerachtigh als] Ga naar margenoot22 ghy leeft, ende uwe ziele leeft, Ga naar margenoot23 indien ick dese sake doen sal.

12

Doe seyde David tot Uria; Blijft oock heden hier, soo sal ick u morgen afsenden: Alsoo bleef Uria te Ierusalem dien dagh, ende den anderen dagh.

13

Ende David noodighde hem, soo dat hy Ga naar margenoot24 voor sijn aengesichte at ende dronck, ende Ga naar margenoot25 hy maeckte hem droncken: daer na gingh Ga naar margenoot26 hy in den avont uyt, om sich neder te leggen op sijn leger, met sijns Ga naar margenoot27 heeren knechten, maer en Ga naar margenoot28 gingh niet af in sijn huys.

14

Des morgens nu geschiedde het, dat David Ga naar margenoot29 eenen brief schreef aen Ioab: ende hy sondt [dien] door de hant van Uria.

15

Ende hy schreef in dien brief, Ga naar margenoot30 seggende: Ga naar margenoot31 Stellet Uria Ga naar margenoot32 voor aen tegen over den stercksten strijt, ende keeret van achter hem af, op dat hy geslagen worde ende sterve.

16

Soo geschiedde het, als Ioab op de Ga naar margenoot33 stadt Ga naar margenoot34 gelet hadde, dat hy Uria stelde aen de plaetse, waer van hy wiste, dat aldaer strijtbare mannen waren.

17

Als nu de mannen der stadt uyttogen, ende met Ioab streden, Ga naar margenoot35 vielender van den volcke, van Davids knechten: Ende Uria de Hethiter sterf oock.

18

Doe sondt Ioab henen, ende liet David den gantschen handel deses strijts weten.

19

Ende hy beval den bode, seggende: Als ghy sult ge-eyndight hebben den gantschen handel deses strijts tot den Koningh uyt te spreken;

20

Ende het sal geschieden, indien de grimmigheyt des Koninghs opkomt, ende hy tot u seyt; Waerom zijt ghy soo na aen de stadt gekomen om te strijden? wistet ghy niet, dat sy van den muer souden Ga naar margenoot36 schieten?

21

Ga naar margenootc Wie sloegh Abimelech, den sone Ga naar margenoot37 Ierubbeseths? wierp niet eene vrouwe een stuck van eenen meulensteen op hem van den muer, dat hy te Thebez sterf? waerom zijt ghy tot den muer genadert? Dan sult ghy seggen; Uwe knecht, Uria de Hethiter, is oock doot.

22

Ende de bode gingh henen, ende quam in, ende gaf David te kennen alles, daer hem Ioab om uytgesonden hadde.

23

Ende de bode seyde tot David; Ga naar margenoot38 Die mannen Ga naar margenoot39 zijn ons seker te machtigh geweest, ende zijn tot ons uytgetogen in het velt: maer wy zijn tegen hen aen geweest tot aen de deure der Ga naar margenoot40 poorte.

24

Doe schoten de schutters van den muer [kolom] af op uwe knechten, datter van des Koninghs knechten doot gebleven zijn: ende uwe knecht, Uria de Hethiter, is oock doot.

25

Doe seyde David tot den bode, Soo sult ghy tot Ioab seggen; Ga naar margenoot41 Laet dese sake niet quaet zijn in uwe oogen, want het sweert verteert Ga naar margenoot42 soo wel desen als genen: versterckt uwen strijt tegen de stadt, ende verstoortse: Ga naar margenoot43 versterckt hem alsoo.

26

Als nu de huysvrouwe van Uria hoorde, dat haer man Uria doot was, soo droegh sy leet over haren Ga naar margenoot44 heere.

27

Ende als de rouwe was over gegaen, sondt David henen, ende Ga naar margenoot45 namse in sijn huys, ende sy wert hem ter vrouwe, ende baerde hem eenen sone: Doch dese sake, die David gedaen hadde, Ga naar margenoot46 was quaet in de oogen des HEEREN.

margenoota
1.Chron. 20.1, etc.
margenoot1
D. als het jaer om was, ende de somertijdt des volgenden jaers aenquam, wanneer de Koningen plegen te velde te trecken om krijgh te voeren: zijnde het weder als dan bequaem, voederingen ende nootdruftige behoeften voor menschen ende beesten te bekomen. Siet 1.Reg. 20.22, 26. 1.Chron. 20. vers 1. ende 2.Chron. 36. vers 10.
margenoot2
Dat is, sijne krijghs-oversten met de soldaten.
margenoot3
De Hooft-stadt der Ammoniten, gelegen over de Iordane, aen ’t geberghte Gileads, by den oorspronck van de beke Iabbock. Siet oock onder 12.26, etc.
margenoot4
Waer op hy sijn middaghs-ruste genomen hadde. Vergel. bov. cap. 4. versen 5, 7.
margenoot5
Siet van de gelegentheyt der daken Deut. 22. op vers 8.
margenoot6
Hebr. hy seyde: D. yemant van sijn hofgesin seyde.
margenoot7
Hy wil seggen, dat het sekerlick Bath-seba was. siet van sulck vragen Iudic. c. 4, op vers 6. ende boven 10.3.
margenoot8
Anders genoemt Bath-sua, 1.Chron. 3. vers 5.
margenoot9
Anders genoemt Ammiel, 1.Chro. 3. vers 5.
margenoot10
Maer bekeert tot de ware Religie, ende daer in yverende, als te sien is onder vers 11. vergelijckt 1.Sam. c. 26. vers 6. Sommige meynen, dat hy een Hethiter genoemt is, om dat hy by de kinderen Heths gewoont hadde. Van dit volck siet Genes. cap. 23. vers 3, etc.
margenoot11
Niet tegenstaende, dat hy verstaen hadde, dat sy eenen echten man hadde.
margenoot12
Hebr. namse. Dat is, lietse nemen ende brengen.
margenootb
Levit. 15.19, etc. ende 18.19.
margenoot13
Hebr. geheylight, Dat is, gesuyvert, gereynight. Siet hier van Levit. cap. 15. versen 19, 20, 21, etc.
margenoot14
Merckende dat sy swanger geworden was van Davids byligginge.
margenoot15
Dat is, liet hem seggen.
margenoot16
Hebr. na de vrede: ende soo in ’t volgende. Siet boven 8. op vers 10, ende Genes. 43. op vers 27.
margenoot17
Siet Genes. cap. 18. op vers 4.
margenoot18
Hebr. gingh een gerecht des Koninghs achter hem uyt. Verstaet, een gerecht van des Koninghs tafel, waer door David Uria wilde verwecken, om sich met sijn wijf vrolick te maken, ende by haer te slapen, om daer na te doen gelooven, dat Uria des kindes vader was, ende alsoo sijn overspel voor de menschen te verbergen.
margenoot19
Hebr. wegh.
margenoot20
Die sy in sware oorlogen plegen mede te nemen, om, des noots zijnde, den Heere raet te vragen: als te sien is Num. 31. op vers 6, 1.Sam. c. 4. vers 4. ende 14.18. hoewel sulcks ten aensien der huychelaren (die ongeloovigh zijnde, sich op de uyterlicke genadenteeckenen te vergeefs verlaten) vruchteloos was.
margenoot21
Hebr. aengesichte des velts.
margenoot22
Siet Genes. 42. op vers 16.
margenoot23
Waer op te verstaen is, soo doe my Godt dit ende dat. Van sulcke afgebrokene maniere van spreken, in het eedtsweeren gebruyckelick, siet Gen.14. op vers 23. Dese yverige ende Godtvruchtige redenen van Uria behoorden David wel bewogen te hebben, om sich aen desen vromen man niet verder te besondigen.
margenoot24
Dat is, in Davids tegenwoordigheyt, aen sijne tafel.
margenoot25
David maeckte Uria droncken: streckende dit al tot het selve eynde, waer van op vers 8. geseyt is.
margenoot26
Uria.
margenoot27
Davids.
margenoot28
Niet tegenstaende, dat hy droncken, of beschoncken was, bleef hy bestandigh by sijne verklaringe vers 11. gedaen.
margenoot29
Als hy merckte, dat het eerste voornemen, om sijn overspel door Urie ende Bath-sebas byslapen te verbergen, niet geluckt was, neemt hy voor, den goeden Uriam op eene sulcke wijse te doen ombrengen, dat men het beleyt ende de practijcke (soo hy meynde) niet soude mercken: vallende alsoo door sijns vleeschs verblindinge, ende des duyvels verleydinge, van de eene sware sonde in de andere.
margenoot30
D. aldus, in deser voegen.
margenoot31
Hebr. gevet, brenget.
margenoot32
Hebr. tegen over het aengesichte des stercksten strijts: D. daer de kloeckste ende dapperste krijghslieden des vyants zijn, als in’t volgende vers geseyt wort, op dat hy, van u verlaten zijnde, sonder feyl verslagen worde ende omkome.
margenoot33
Namelick, Rabba, die hy belegert hadde, bov. vers 1.
margenoot34
Om te vernemen, waer de belegerde haer kloeckste krijghslieden mochten gebruycken, ende om Uria tegen deselve voor aen te stellen. Anders, wacht tegen de stadt gestelt hadde.
margenoot35
Dat is, daer werden sommige doot geslagen.
margenoot36
Met pijlen, ofte andere krijghswapenen, gelijck te dier tijt gebruycklick was. Siet vers 24.
margenootc
Iudic. cap. 9. versen 52, 53.
margenoot37
Anders genoemt Ierubbaal, dat is, Gideons. Siet Iudic. cap. 7. vers 1.
margenoot38
Van de belegerde stadt Rabba.
margenoot39
Ofte, om dat de mannen [der stadt] sich mannelick, ofte, dapperlick tegen ons droegen, ende tot ons in het velt uyt quamen, soo zijn wy, etc.
margenoot40
Dat is, tot aen den ingangh van de stadtpoorte toe hebben wyse weder te rugge gedreven, sulcks dat wy door de hitte des strijts wat te na komende, sommige van de onse verloren hebben.
margenoot41
D. laet u dit niet mishagen, laet het u niet vreemt duncken.
margenoot42
Hebr. na dat ende na dit, ofte, desen: of, alsoo ende aldus.
margenoot43
David beveelt den bode, dat hy Ioab aldus sal stercken, ende van des Koninghs wegen eenen goeden moedt geven. Dese historie wort vervolght Cap. 12. vers 26.
margenoot44
Of, man. Vergel. Genes. 20.3 ende siet Exod. 21.3.
margenoot45
Hebr. versameldese. siet Iudic.19. op vers 15.
margenoot46
Dat is, desen gantschen handel van David, mishaeghde den Heere seer.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken