Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xx. Capittel.

Benhadad belegert Samarien, ende sijne eerste begeerte wort hem ingewillight, vers 1, etc. de andere wort hem afgeslagen, 5. daerom rust hy sich om de stadt te bestormen, 10. Achab biedt tegenweere door eenes Propheten raet, ende belofte, ende krijght tweemael victorie, 13. Benhadad moet hemselven versteken, 30. Achab maeckt vrede met hem, 33. Een Propheet die hem eerst laet slaen, 35 bestraft Achab, 39.

1

ENde Benhadad de Koningh van Ga naar margenoot1 Syrien vergaderde alle sijne macht; ende Ga naar margenoot2 twee en dertigh Koningen waren met hem, ende peerden, ende wagenen: ende hy toogh op, ende belegerde Samaria, ende krijghde tegen haer.

2

Ende hy sondt boden tot Achab den Koningh Israëls in de stadt.

3

Ende hy seyde hem aen: Soo seyt Benhadad; U silver, ende u gout, dat is mijne: daer toe uwe wijven, ende uwe beste kinderen, Ga naar margenoot3 die zijn mijne.

4

Ende de Koningh Israëls antwoorde, ende seyde: Na u woort, mijn heere de Koningh: ick ben Ga naar margenoot4 uwe, ende al wat ick hebbe.

5

Daer na quamen de boden weder, ende seyden: Alsoo spreeckt Benhadad, seggende: Ga naar margenoot5 Ick hebbe wel tot u gesonden, seggende, U silver, ende u gout, ende uwe wijven, ende uwe kinderen sult ghy my geven;

6

Maer morgen om desen tijt sal ick mijne knechten tot u senden, datse u huys, ende Ga naar margenoot6 uwer knechten huysen besoecken: ende het sal geschieden, datse alle Ga naar margenoot7 het begeerlicke uwer oogen in hare handen leggen, ende wech nemen sullen.

[Folio 158v\Samaria belegert. Benhadad--tweemael geslagen.]
[fol. 158v\Samaria belegert. Benhadad--tweemael geslagen.]

7

Doe riep de Koningh Israëls alle Ga naar margenoot8 Oudtste des lants, ende seyde: Mercket doch, ende siet, dat dese Ga naar margenoot9 het quade soeckt, want hy hadde tot my gesonden om mijne wijven, ende om mijne kinderen, ende om mijn silver, ende om mijn gout, ende ick en hebbe het hem Ga naar margenoot10 niet geweygert.

8

Doch alle de Oudtste, ende het gantsche volck seyden tot hem: En hoort niet, nochte en bewillight niet.

9

Daerom seyde hy tot de boden Benhadads: Segget mijnen heere den Koningh, Alles Ga naar margenoot11 daerom ghy in ’t eerste tot uwen knecht gesonden hebt, sal ick doen, maer dese sake en kan ick niet doen: Soo gingen de boden henen, ende brachten Ga naar margenoot12 hem bescheyt weder.

10

Ende Benhadad sondt tot hem, ende seyde; Ga naar margenoot13 De Goden doen my soo, ende doen soo daer toe, Ga naar margenoot14 indien het stof van Samaria genoegh sal zijn tot hant vollen voor al het volck, Ga naar margenoot15 dat mijne voetstappen volght.

11

Maer de Koningh Israëls antwoordde, ende seyde: Spreket [tot hem,] Ga naar margenoot16 Die sich aengordt, en beroeme hem niet, als die sich los maeckt.

12

Ende het geschiedde, als hy dit woort hoorde daer hy was drinckende, hy, ende de Koningen in de tenten, dat hy seyde tot sijne knechten; Ga naar margenoot17 Legget aen: ende sy leyden aen tegens de stadt.

13

Ende siet, een Propheet tradt tot Achab den Koningh Israëls, ende seyde; Soo seyt de HEERE; Hebt ghy gesien alle dese groote menighte? Siet ick salse heden in uwe hant geven, Ga naar margenoot18 op dat ghy wetet dat ick de HEERE zy.

14

Ende Achab seyde; Door wien? ende hy seyde; Soo seyt de HEERE, Ga naar margenoot19 Door de jongens van de Overste der lantschappen: ende hy seyde; Wie sal den strijt Ga naar margenoot20 aenbinden? ende hy seyde, Ghy.

15

Doe telde hy de jongens van de Overste der lantschappen, ende sy waren twee hondert, twee en dertigh: ende na hen telde hy al het volck, alle de kinderen Israëls, seven duysent.

16

Ende sy togen uyt op den middagh: Benhadad nu dronck sich droncken in de tenten, hy, ende de Koningen, de twee en dertigh Koningen die hem hielpen.

17

Ende de jongens van de Overste der lantschappen togen eerst uyt: Ga naar margenoot21 Doch Benhadad sondt [eenige] uyt, ende sy boodtschapten hem, seggende; Uyt Samaria zijn mannen uytgetogen.

18

Ende hy seyde; Het zy datse tot vrede uytgetogen zijn, grijptse levendigh, ’t zy oock datse ten strijde uytgetogen zijn, grijptse levendigh.

19

Soo togen dese jongens van de Overste der lantschappen, uyt de stadt, ende het heyr, Ga naar margenoot22 dat hen navolghde.

20

Ende Ga naar margenoot23 een yeder sloegh sijnen man, soo dat de Syriers vloden, ende Israël jaeghdese na: doch Benhadad de Koningh van Syrien ontquam op een peert, met [eenige] ruyteren.

21

Ende de Koningh Israëls toogh uyt, ende sloegh peerden, ende wagenen; dat hy eenen grooten slagh aen den Syriers sloegh.

22

Doe tradt Ga naar margenoot24 die Propheet tot den Koningh Israëls, ende seyde tot hem; Gaet henen, sterckt u, ende bemerckt, ende siet wat ghy Ga naar margenoot25 doen sult: want Ga naar margenoot26 met de wederkom-[kolom]ste des jaers sal de Koningh van Syrien tegen u optrecken.

23

Ga naar margenoot27 Want de knechten des Koninghs van Syrien hadden tot Ga naar margenoot28 hem geseyt, Hare Goden zijn Ga naar margenoot29 berghgoden, daerom zijn sy stercker geweest dan wy: maer seker laet ons tegen hen op den effenen velde strijden, Ga naar margenoot30 Soo wy niet stercker en zijn dan sy!

24

Daerom doet dese sake: Doet de Ga naar margenoot31 Koningen wech, elck een Ga naar margenoot32 uyt sijne plaetse, ende stelt Ga naar margenoot33 Lantvooghden in hare plaetse.

25

Ende ghy, telt u een heyr, als dat heyr, dat Ga naar margenoot34 van de uwe Ga naar margenoot35 gevallen is, ende peerden, als die peerden, ende wagenen, als die wagenen; ende laet ons tegen hen op het effen velt strijden, Ga naar margenoot36 soo wy niet stercker en zijn dan zy! ende hy hoorde na hare stemme, ende dede alsoo.

26

Het geschiedde nu met de wederkomste des jaers: dat Benhadad de Syriers monsterde: ende hy toogh op na Ga naar margenoot37 Aphek, ten krijge tegen Israël.

27

De kinderen Israëls werden oock gemonstert, ende waren Ga naar margenoot38 versorght van leeftocht, ende trocken hen te gemoete: ende de kinderen Israëls legerden sich tegen over hen als Ga naar margenoot39 twee bloote geytenkudden, maer de Syriers vervulden het lant.

28

Ende Ga naar margenoot40 de man Gods tradt toe, ende sprack tot den Koningh Israëls, ende seyde, Soo seyt de HEERE; Daerom dat de Syriers geseyt hebben, De HEERE is een Godt der bergen, ende hy en is niet een Godt der leeghten; soo sal ick alle dese groote menighte in uwe hant geven, Ga naar margenoot41 op dat ghylieden wetet, dat ick de HEERE ben.

29

Ende dese waren gelegert tegen over die, seven dagen: het geschiedde nu op den sevenden dagh, dat de strijt aengingh; ende de kinderen Israëls sloegen der Syriers hondert duysent voetvolcks op eenen dagh.

30

Ende de overgeblevene vloden na Ga naar margenoot42 Aphek in de stadt, ende de muer viel, op seven en twintigh duysent mannen die over gebleven waren: oock vloodt Benhadad, ende quam in de stadt Ga naar margenoot43 [van] kamer in kamer.

31

Doe seyden sijne knechten tot hem; Siet doch, wy hebben gehoort, dat de Koningen van het huys Israëls, Ga naar margenoot44 goedertierene Koningen zijn: laet ons doch sacken Ga naar margenoot45 om onse lendenen leggen, ende Ga naar margenoot46 koorden om onse hoofden, ende uyt gaen tot den Koningh Israëls; mogelick sal hy Ga naar margenoot47 uwe ziele in ’t leven behouden.

32

Doe gordden sy sacken om hare lendenen, ende koorden om hare hoofden, ende quamen tot den Koningh Israëls, ende seyden; Uwe knecht Benhadad seyt, Laet doch mijne ziele leven: ende hy seyde; Leeft hy dan noch? hy is mijn Ga naar margenoot48 broeder.

33

De mannen nu namen neerstelick waer, Ga naar margenoot49 ende vatteden ’t haestelick Ga naar margenoot50 oft van hem ware, ende seyden; Uwe broeder Benhadad [leeft:] ende hy seyde; Komet, Ga naar margenoot51 brenget hem: doe quam Benhadad tot hem uyt, ende hy dede hem op den wagen klimmen.

34

Ende Ga naar margenoot52 hy seyde tot hem; Ga naar margenoot53 De ste-

[Folio 159r\Achab begeert Naboths wijn--gaert.]
[fol. 159r\Achab begeert Naboths wijn--gaert.]

den, die mijn vader van uwen vader genomen heeft, sal ick weder geven, ende maeckt u Ga naar margenoot54 straten in Damascus, gelijck mijn vader in Samaria gemaeckt heeft: Ende ick [antwoordde Achab] sal u met dit verbont dan laten gaen: soo maeckte hy een verbont met hem, ende liet hem gaen.

35

Doe seyde een man uyt de Ga naar margenoot55 sonen der Propheten tot sijnen naesten, Ga naar margenoot56 door het woort des HEEREN; Ga naar margenoot57 Slaet my doch: Ende de man Ga naar margenoot58 weygerde hem te slaen.

36

Ende hy seyde tot hem; Daerom dat ghy de stemme des HEEREN niet gehoorsaem en zijt geweest, siet, als ghy van my wech gegaen zijt, soo sal u een leeuw Ga naar margenoot59 slaen: ende als hy van by hem wech gegaen was, soo vondt hem een leeuw, die hem sloegh.

37

Daer na vondt hy eenen anderen man, ende seyde; Slaet my doch: ende die man sloegh hem, Ga naar margenoot60 slaende, ende wondende.

38

Doe gingh de Propheet henen, ende stont voor den Koningh op den wegh: ende hy Ga naar margenoot61 verstelde sich met Ga naar margenoot62 asschen Ga naar margenoot63 boven sijne oogen.

39

Ende het geschiedde, als de Koningh voorby gingh, dat hy tot den Koningh Ga naar margenoot64 riep, ende seyde; Uwe knecht was uytgegaen in het midden des strijts, ende siet een Ga naar margenoot65 man was afgeweken, ende bracht tot my eenen man, ende seyde, Bewaert desen man, indien hy Ga naar margenoot66 eenighsins gemist wort, soo sal uwe Ga naar margenoot67 ziele in de plaetse sijner ziele zijn, ofte ghy sult een Ga naar margenoot68 talent silvers Ga naar margenoot69 opwegen.

40

Het geschiedde nu, als uwe knecht hier, ende daer doende was, dat Ga naar margenoot70 hy daer niet en was: doe seyde de Koningh Israëls tot hem; Soo is u Ga naar margenoot71 oordeel, ghy selve hebt het gevelt.

41

Doe haestede hy sich, ende Ga naar margenoot72 dede de asschen af van sijnen oogen: ende de Koningh Israëls kende hem, dat hy een der Propheten was.

42

Ende hy seyde tot hem; Soo seyt de HEERE: Om dat ghy Ga naar margenoot73 den man, dien ick verbannen hebbe, uyt de hant hebt laten gaen; Ga naar margenoota soo sal uwe ziele in de plaetse sijner ziele zijn, ende u volck in de plaetse sijns volcks.

43

Ende de Koningh Israëls toogh henen Ga naar margenoot74 gemelick, ende toornigh, na sijn huys: ende quam te Samaria.

margenoot1
Hebr. Aram, D. Syrien, ende soo in het volgende. siet Genes. 10. op vers 22. ende 22. op vers 21.
margenoot2
Sonder twijffel niet soo groote Koningen, als wel Benhadad was. Vergel. Genes. 14. de aenteeckeninge op vers 1.
margenoot3
D. behooren my toe in eygendom, ende sultse daerom my metten eersten toesenden, soo ghy vrede van my begeert, ende wilt dat ick aflate uwe stadt te belegeren. Dat dit sijne meeninge geweest zy, nemen eenige af onder uyt de versen 5, 6. Hoewel Achab de woorden Benhadads alleen schijnt uytgeleyt te hebben van de souvereiniteyt, ende opperheyt, die hy over hem, sijne vrouwen, sijne kinderen, ende sijn goet door dese belegeringe scheen te soecken; gelijk te sien is versen 4, 7, 9.
margenoot4
D. u vassael, of leenman, die u als mijnen souverein ende leenheere bekenne.
margenoot5
Als of hy seyde: Het is gewis alsoo, gelijck ick ontboden hebbe, ende ghy mede hebt moeten bekennen, dat het uwe my toebehoort: doch met desen verstande, dat ghy sulcks my met den eersten sonder uytstel soudt dadelick toeschicken; het welcke na dien ghy niet gedaen en hebt, soo sal ick morgen ontrent desen tijd, etc.
margenoot6
Sommige meynen, dat hy hier mede sijnen eersten eysch verswaert, merckende de kleynhertigheyt Achabs uyt sijne antwoorde vermelt bov. vers 4. want hy nu niet alleen Achabs, maer oock sijner knechten goederen begeert.
margenoot7
D. al het gene dat ghy geerne siet, met begeerte, van dat te mogen behouden.
margenoot8
Siet Levit. c. 4. op vers 15.
margenoot9
Dat is, mijn, ende mijns Koninckrijcks verderf; niet zijnde te vreden met redelicke conditien, die ick hem aengeboden hebbe.
margenoot10
T.w. mits de mijne, ende mijn goet hem als mijnen Souverain, ende Beschermheer te onderwerpen; hoe wel niet in eygendom over te geven.
margenoot11
’t Welcke Achab verstont van de souverainiteyt, ofte opperheyt in ’t burgerlick gebiedt, ende niet van den eygendom, ende het gebruyck. Siet boven de aenteeckeninge op vers 3.
margenoot12
Nam. den Koningh Benhadad.
margenoot13
Siet boven 19. op vers 2.
margenoot14
De sin is; dat hy soo veel volcks in sijn leger hadde, dat in Samaria niet stofs genoegh en was, soo elck een der sijner een hant vol daer van wilde nemen.
margenoot15
Hebr. dat aen mijne voeten is. Siet Exod. 11.8. ende Iudic. 4.10. met de aenteeckeninge.
margenoot16
D. die hem wapent ten strijde eer hy de overwinninge heeft, en houde sich niet, gelijck de gene die hem ontwapent als hy overwinninge heeft. ’t Is een spreeckwoort van gelijcken sinne, als wanneer wy seggen, men moet geen triumph-liedt singen voor de victorie.
margenoot17
T.w. u geweer ende alle krijghsgereetschap, om u in order te setten, de stadt te bestormen, ende met gewelt in te nemen.
margenoot18
Alsoo onder vers 28. Dit is het eynde aller weldaden Godts; dat hy recht bekent, ernstelick gedanckt, ende trouwelick gedient worde.
margenoot19
Verstaet door dese dienaren, ende pagien van d’Overste der provincien, ende stammen, ofte de jonge edellieden, sonen van de Heeren des lants, die by den Koningh woonden, ende in de wapenen geoeffent wierden.
margenoot20
D. soo eenige oversetten, in order stellen, ofte, gelijck andere, wie sal den strijt beginnen, Te weten, wy Israëliten? ofte, sullen wy de Syriers verwachten, datse ons aenvallen? deselve maniere van spreken is oock 2.Chron. 13. vers 3.
margenoot21
De sin is, dat hy verstaen hebbende van sijne wacht, dat eenige mannen hen ontrent de stadt vertoonden, gesonden heeft, om te vernemen, watse voor lieden waren. Het rapport was, datse waren mannen, uyt de stadt getogen.
margenoot22
Hebr. dat achter hen was.
margenoot23
Te weten, der Israëliten, welcker yeder eenen der Syriers versloegh, die aenquamen om de Israëliten levendigh te grijpen.
margenoot24
Van den welcken gesproken is boven vers 13.
margenoot25
Te weten, niet alleen met menschelicke middelen te gebruycken, maer voornemelick de Goddelicke hulpe te verkrijgen door ware bekeeringe.
margenoot26
Dat is, met de aenkomste des somers, als de legers, om de bequaemheyt van de leeftocht, ende voeder te genieten, plegen te velde te komen. Alsoo onder vers 26. Vergelijckt 2.Sam. cap. 11. vers 1. 1.Chron. cap. 20. vers 1. 2.Chron. cap. 16. vers 10.
margenoot27
Dit was den Propheet bekent geworden, ofte door eenigh geruchte, dat tot hem gekomen was, ofte door de openbaringe Godes, van dewelcke een schoon exempel te sien is 2.Reg. 6.8.
margenoot28
Namel. tot haren Koningh.
margenoot29
Dat is, op bergen (soo sy hielden) woonende, die haer volck daer alleene konnen helpen, ende niet op den effenen velde.
margenoot30
Voeght hier by den verswegenen vloeck ofte straffe; als, vergaen moeten wy, ofte, eerloos worden: ofte, of wy, etc. T.w. laet sien, of, wat gelt’et! And. en sullen wy niet stercker zijn? alsoo ond. vers 25. siet Genes. cap. 14. op vers 23.
margenoot31
T.w. welker hulpe hy te voren gebruyckt hadde, bov. versen 1, 16.
margenoot32
Dat is, uyt het gebiedt, datse in u heyrleger gehadt hebben.
margenoot33
Dat is, Heeren ende Vorsten uwes eygenen lants, die ghy beter kent, ende die u getrouwer sullen wesen.
margenoot34
Hebr. van, of, uyt u, Dat is, die in uwen dienst zijnde van de Israëliten hier te voren zijn verslagen. siet bov. versen 20, 21.
margenoot35
D. in den strijt omgekomen. Siet Genes. 14. op vers 10.
margenoot36
Siet boven op vers 23.
margenoot37
Eene stadt gelegen in den stam Aser, die de Syriers in dese krijghs-tocht schijnen uyt het volgende vers 30. in haer gewelt gekregen te hebben. Siet van deselve Ios. 13.4. ende cap. 19. vers 30. Iudic. 1.31.
margenoot38
And. vvaren in vollen getale bevonden.
margenoot39
Hier by wort het heyr der Israëliten, het welcke in tween gedeelt was, vergeleken; om te kennen te geven, niet alleen datse weynige in getale, maer oock swack in krijghsrustinge, ende wapenen ten aensien van de Syriers waren.
margenoot40
T.w. de Propheet, van den welcken gesproken is versen 13, 22. ofte een ander.
margenoot41
Siet boven op vers 13.
margenoot42
Siet boven op vers 26. Het schijnt hier uyt, dat de Syriers dese stadt ingenomen hadden.
margenoot43
Alsoo ond. 22.25. De sin is, dat Benhadad seer verslagen zijnde door sijne groote nederlagen, ende vreesende voor sijn persoon, van de eene kamer in de ander gevlucht is, niet wetende, waer hy hem bergen soude. And. tot eener kamer binnen kamer: Verstaet een secreet vertreck, ofte verborgene plaetse, die in eenige kamer tot versekeringe gemaeckt is.
margenoot44
Hebr. Koningen der goedertierentheyt, of, weldadigheyt.
margenoot45
Sy wilden met dit teecken te kennen geven, datse de doot verdient hadden, ende riepen om genade, als met groot leetwesen, ende demoedigheyt des herten. Siet Genes. cap. 37. op vers 34.
margenoot46
Dewelcke oock heden de misdadige aen den hals somtijts hebben moeten, tot een teecken, datse des doots weerdigh zijn.
margenoot47
D. persoone; alsoo in het volgende. Siet boven 19. op vers 4.
margenoot48
Dat is, dien ick als een broeder vrientschap te bewijsen bereyt ben.
margenoot49
Hebr. ende sy haesteden ende vatteden het: Te weten, dat de Koningh Israëls haren Koningh Benhadad sijnen broeder genoemt hadde: houdende sulcks voor een teecken van sijne goede genegentheyt tot Benhadad. And. raepten ’t op, sneden het af, T.w. van Achabs woorden.
margenoot50
Dat is, of het woort broeder uyt een oprecht herte gekomen ware, ende of hy de broederschap meynde: dan of sijn seggen alleen eene bedrieghlicke veynsinge des monts geweest ware.
margenoot51
Hebr. nemet hem: D. nemet ende brenget hem. Siet Genes. cap. 12. op vers 15.
margenoot52
Nam. Benhadad.
margenoot53
Siet van dese boven 15.20.
margenoot54
Verst. marckten, uyt dewelcke Achab eenige schattinge soude trecken: ofte, richtplaetsen, in dewelcke het opperste oordeel hem soude toekomen: ofte eenige aenkomsten, ende frontieren des lants, die in sijn gewelt souden wesen.
margenoot55
Dewelcke waren jonge lieden, onderricht door de Propheten in de ware leere, gestiert tot den suyveren Godesdienst, ende vermaent tot de oprechtigheyt des levens. Sy hadden hare Collegien, in dewelcke de Propheten waren als hare vaderen, 2.Reg. 2. vers 12. ende sy als hare kinderen: gelijck sy oock soo genoemt worden hier, 1.Sam. c. 10. vers 12. 2.Reg. 2.3, 5. ende Iesa. cap. 8. vers 18. Vergel. Iudic. 17. op vers 10.
margenoot56
Dat is, door Godes bevel, het welcke hy desen sijnen naesten te kennen gaf.
margenoot57
Het woort slaen, beteeckent hier niet dooden, als in het volgende vers, maer smijten, als met vuysten, stocken, touwen, etc. sonder dat de doot daer na volget, als Exod. 21. versen 15, 18. Prov. cap. 23. vers 13. ende onder vers 37.
margenoot58
Waer in hy qualick dede, dewijle hy verstaen hadde, dat sulcks van Godt bevolen was.
margenoot59
Dat is, dooden. Alsoo Genes. 32.11. Levit. 24.21. ende bov. vers 20, etc. siet Genes. 8. op vers 21.
margenoot60
D. sloegh hem lange ende veel, soo dat hy hem quetsede.
margenoot61
Het Hebreeusch woort beteeckent, sich veranderen om niet bekent te worden: het welcke dese Propheet gedaen heeft met asschen op sijn aengesichte te stroijen, ofte (gelijck andere oversetten) met een decksel op sijn oogen te doen. Ond. cap. 22. vers 30. beteeckent het, sich veranderen, ende verstellen door veranderinge van kleederen. Vergel. boven 14.2.
margenoot62
And. sluijer, ofte, decksel.
margenoot63
D. op het hooft, ende voorts in ’t aengesichte.
margenoot64
Als hebbende eenige sake hem aen te dienen.
margenoot65
Verst. eenen gevangenen, om dien te bewaren, dat hy niet en ontliepe.
margenoot66
Hebr. missende gemist wort.
margenoot67
D. u leven voor sijn leven, D. ghy sult voor hem sterven. Alsoo ond. vers 42. item Exod. 21.23.
margenoot68
Siet van deses weerde, bov. 16. op vers 24.
margenoot69
Dat is, betalen.
margenoot70
T.w. de gevangen man.
margenoot71
D. soodanigh is u eygen oordeel. Verstaet het oordeel der verwijsinge, waer door yemant schuldigh, ende strafweerdigh verklaert wort. Alsoo is oock ’t woort oordeelen genomen, Luce 19.22. Ioan. 12.48. 1.Cor. 6. vers 2. De sin is, Ghy brenght u eygen vonnisse mede, dewijle ghy den man aengenomen hebt te bewaren, met de conditie van u verhaelt.
margenoot72
Siet boven vers 38. ende de aenteeck. daer op.
margenoot73
Namel. Benhadad. Hebr. den man mijner verbanninge, D. dien ick wilde gedoot, ende gantsch uytgeroeyt hebben. Siet Deut. 2. op vers 34.
margenoota
1.Reg. 22.37, 38.
margenoot74
Of, afkeerigh, verdrietigh, ongesint, korsel.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken