Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het v. Capittel.

Naaman komt tot Elisa, om van sijne melaetsheyt genesen te worden, vers 1, etc. Gelast zijnde hem in de Iordane te wasschen, neemt sulcks eerst onweerdelick, 10. daer na doet hy het, 13. hy wort genesen, 14. neemt sijn afscheyt van Elisa, die sijne geschencken weygert te nemen, ende laet hem gaen in vrede, 15. Sijn knecht Gehazi neemt van hem geschencken, 20. waer over hy met Naamans melaetsheyt gestraft wort, 25.

1

NAaman nu de Krijghs-overste des Koninghs van Syrien was een Ga naar margenoot1 groot man voor het aengesicht sijns Ga naar margenoot2 heeren, Ga naar margenoot3 ende van hoogen aensien: want door hem hadde de HEERE den Syriers Ga naar margenoot4 verlossinge gegeven: soo was dese man een strijtbaer heldt, [doch] melaetsch.

[Folio 163v\Naaman wort genesen--van sijne melaetsheyt.]
[fol. 163v\Naaman wort genesen--van sijne melaetsheyt.]

2

Ga naar margenoot5 Ende daer waren Ga naar margenoot6 benden uyt Syrien getogen, ende hadde eene kleyne jonge dochter uyt den lande Israëls gevangelick gebracht, dieGa naar margenoot7 in den dienst der huysvrouwe Naamans was.

3

Dese seyde tot hare vrouwe; Och of mijn heere ware voor ’t aengesicht des Propheten, die te Samaria is, dan soude hy hem van sijne melaetsheyt Ga naar margenoot8 ontledigen.

4

Doe gingh Ga naar margenoot9 hy Ga naar margenoot10 in, ende gaf het sijnen heere te kennen, seggende: Soo ende soo heeft de jonge dochter gesproken, die uyt den lande Israëls is.

5

Doe seyde de Koningh van Syrien: Gaet henen, komt, ende ick sal eenen brief aen den Koningh Israëls senden: ende hy gingh henen, ende Ga naar margenoot11 nam Ga naar margenoot12 in sijne hant Ga naar margenoot13 tien talenten silvers, ende ses duysent Ga naar margenoot14 [sikelen] gouts, ende tien Ga naar margenoot15 wisselkleederen.

6

Ende hy bracht den brief tot den Koningh Israëls, seggende: Soo wanneer nu desen brief tot u sal gekomen zijn; siet ick hebbe mijnen knecht Naaman tot u gesonden, dat ghy hem Ga naar margenoot16 ontledight van sijne melaetsheyt.

7

Ende het geschiedde, als de Koningh Israëls den brief gelesen hadde, dat hy sijne kleederen scheurde, ende seyde; Ga naar margenoota Ben ick dan Godt, om te dooden, ende levendigh te maken, dat dese tot my sendt, om eenen man van sijne melaetsheyt te ontledigen? Want voorwaer mercket doch, ende siet dat hy oorsake tegen my Ga naar margenoot17 soeckt.

8

Maer ’t geschiedde, als Elisa, de man Godts, gehoort hadde, dat de Koningh Israëls sijne kleederen gescheurt hadde; dat hy tot den Koningh sondt om te seggen; Ga naar margenoot18 Waerom hebt ghy uwe kleederen gescheurt? Laet hem nu tot my komen, soo sal hy weten, datter een Propheet in Israël is.

9

Alsoo quam Naaman met sijne peerden, ende met Ga naar margenoot19 sijnen wagen; ende stont voor de deure van het huys van Elisa.

10

Doe sondt Elisa tot hem eenen bode, seggende: Gaet henen, ende wascht u Ga naar margenoot20 seven mael in de Iordane, ende u vleesch sal u Ga naar margenoot21 weder komen, ende Ga naar margenoot22 ghy sult reyn zijn.

11

Maer Naaman wert seer toornigh, ende toogh wech, ende seyde; Siet Ga naar margenoot23 ick seyde by my selven, hy Ga naar margenoot24 sal sekerlick uytkomen, ende staen, ende den naem des HEEREN sijnes Godts aenroepen, ende sijne hant over de plaetse Ga naar margenoot25 strijcken, ende Ga naar margenoot26 den melaetschen ontledigen.

12

Zijn niet Ga naar margenoot27 Abana, ende Ga naar margenoot28 Pharpar, de rivieren van Damascus, beter dan alle wateren Israëls; Ga naar margenoot29 soude ick my in die niet konnen wasschen, ende reyn worden? Soo wendde hy sich, ende toogh wech met grimmigheyt.

13

Doe traden sijne knechten toe, ende spraken tot hem, ende seyden, Ga naar margenoot30 Mijn vader, [soo] die Propheet tot u eene Ga naar margenoot31 groote sake gesproken hadde, soudt ghyse niet gedaen hebben? hoe veel te meer, nadien hy tot u geseyt heeft, Wascht u, ende ghy sult reyn zijn?[kolom]

14

Soo klam hy af, en dopte sich in de Iordane seven mael, na het woort van den man Godts: Ga naar margenootb ende sijn vleesch quam weder gelijck het vleesch van eenen kleynen jongen, ende hy wert reyn.

15

Doe keerde hy weder tot den man Godts, hy, ende Ga naar margenoot32 sijn gantsche heyr, ende quam, ende stont voor sijn aengesichte, ende seyde, Siet, nu weet ick datter geen Godt en is op de gantsche aerde, dan in Israël: nu dan, neemt doch eenen Ga naar margenoot33 zegen van uwen knecht.

16

Maer hy seyde, [Soo waerachtigh als] de HEERE leeft, Ga naar margenoot34 voor wiens aengesicht ick sta, Ga naar margenoot35 indien ick het neme: ende hy hieldt by hem aen, op dat hy’t name, doch hy weygerde’t.

17

Ende Naaman seyde, Ga naar margenoot36 Soo niet: laet doch Ga naar margenoot37 uwen knecht Ga naar margenoot38 gegeven worden een last aerde Ga naar margenoot39 van een jock muylen: want uwe knecht en sal niet meer brand-offer, ofte slacht-offer anderen goden doen, maer den HEERE.

18

In dese sake vergeve de HEERE uwen knecht: wanneer Ga naar margenoot40 mijn heere in het huys Ga naar margenoot41 Rimmons gaen sal, om sich daer neder te Ga naar margenoot42 buygen, ende hy op mijne hant lenen sal, ende ick my in het huys Rimmons Ga naar margenoot43 neder buygen sal; als ick my [alsoo] neder buygen sal in het huys Rimmons, de HEERE Ga naar margenoot44 vergeve doch uwen knecht in dese sake:

19

Ende hy seyde tot hem, Ga naar margenoot45 Gaet in vrede: ende hy gingh van hem eene Ga naar margenoot46 kleyne streke lants.

20

Gehazi nu de jongen van Elisa den man Godts Ga naar margenoot47 seyde, Siet, mijn heere heeft Naaman dien Syrier, belett, dat men uyt sijne hant niet genomen en heeft, dat hy gebracht hadde: maer [soo waerachtigh als] de HEERE leeft, ick sal hem na loopen, ende sal wat van hem nemen.

21

Soo volghde Gehazi den Naaman achter na: ende doe Naaman sagh dat hy hem na liep, Ga naar margenoot48 viel hy van den wagen af, hem te gemoete, ende hy seyde, Ga naar margenoot49 Is het wel?

22

Ende hy seyde, ’t Is wel; mijn heere heeft my gesonden, om te seggen, Siet, nu stracks zijn tot my twee jongelingen uyt den sonen der Propheten, van het geberghte Ephraims gekomen; geeft doch hen een talent silvers, ende twee wisselkleederen.

23

Ende Naaman seyde, Believet u, neemt twee talenten: ende hy hieldt aen by hem, ende bondt twee talenten silvers in twee buydels, met twee wisselkleederen, ende hy leydese op twee van sijne jongens, diese voor sijn aengesicht droegen.

24

Als hy nu Ga naar margenoot50 op de hooghte quam, nam hyse van hare hant, ende Ga naar margenoot51 besteldese in een huys, ende hy liet de mannen gaen, ende sy togen henen.

25

Daer na quam hy in, ende stont voor sijnen heere; ende Elisa seyde tot hem; Van waer Gehazi? ende hy seyde; Uwe knecht en is noch herwaert, noch derwaert gegaen.

[Folio 164r\Gehazi melaetsch. ’t Yser swemt. Hongers noot.]
[fol. 164r\Gehazi melaetsch. ’t Yser swemt. Hongers noot.]

26

Maer hy seyde tot hem: Ga naar margenoot52 Gingh niet mijn herte mede, als die man hem ommekeerde van op sijnen wagen u te gemoete? was het tijt om dat silver te nemen, ende om kleederen te nemen, Ga naar margenoot53 ende olijfboomen, ende wijngaerden, ende schapen, ende runderen, ende knechten, ende dienstmaeghden?

27

Daerom sal u Ga naar margenoot54 de melaetsheyt Naamans aenkleven, ende uwen zade in eeuwigheyt: Doe Ga naar margenootk[c] gingh hy uyt van voor sijn aengesicht, melaetsch, [wit] Ga naar margenoot55 als de sneeuw.

margenoot1
D. van groot vermogen, uyt oorsake van sijne goede deughden, ende groote daden. Vergelijckt Exod. 11. op vers 3.
margenoot2
Namelick, des Koninghs van Syrien. Alsoo onder versen 4, 18.
margenoot3
Hebr. verheven van aengesicht, Dat is, seer groot geacht, ende gesien by allen. Anders, aengenaem: na eene maniere van spreken, van dewelcke siet Genes. 32. op vers 20.
margenoot4
Te weten, in krijghs-nooden, ende gemeyne perijckelen des lants, door sijnen wijsen raet, ende mannelicke daden.
margenoot5
Ofte, de Syriers waren uytgetogen by benden.
margenoot6
Het Hebr. woort beteeckent hoopen, ende vergaderingen van krijghslieden die in’t lant tot rooven, ende plonderen uytvallen. Alsoo 1.Sam. c. 30. vers 8. ond. 13. vers 21. ende 24.2.
margenoot7
Hebr. voor ’t aengesicht der huysvrouwe Naamans, dat is, die Naamans huysvrouwe diende. Alsoo, voor yemants aengesicht staen, is, hem dienen. Siet Deuter. 1. op vers 38. 1.Reg. 1. op vers 2. Anders, die voor het aengesichte der huysvrouwe Naamans was, dat is, in hare tegenwoordigheyt.
margenoot8
Sommige meynen, dat dit siet op de afsonderinge van de melaetsche, ende der selver vergaderinge tot den volcke wanneerse genesen waren. Siet Numer. c. 12. op vers 14. Alsoo onder versen 6, 7, 11. Hebr. versamelen. Welcke maniere van spreken, yemant van sijne melaetsheyt versamelen, soo veel is, als, de melaetsheyt van yemant versamelen, Dat is, wech nemen; om dat het gene, het welcke men versamelt, wech genomen wort van de plaetse, van daer men het versamelt. siet Ps. 26. op vers 9.
margenoot9
Nam. Naaman de Syrier, als men hem de woorden der Israëlitischer dochter aengeseyt hadde.
margenoot10
T.w. tot den Koningh, sijnen heere.
margenoot11
Te weten, tot een vrywilligh geschenck om den Propheet daer mede te vereeren. siet 1.Reg. cap. 14. op vers 3.
margenoot12
D. met hem. Vergel. 1.Sam. 9.8. 2.Sam. c. 8. vers 10. 1.Reg. c. 14. vers 3. onder 8.8.
margenoot13
Siet van een talent Exod. 25. op vers 39.
margenoot14
Siet van de weerde eenes gemeynen gouden sikels Gen. 24. op vers 22. Num. 7. op vers 14.
margenoot15
Siet Gen. 45. op vers 22.
margenoot16
T.w. door middel van uwen Propheet Elisa: gelijck men kan oordeelen dit sijne meyninge geweest te zijn, uyt het gene boven vers 4. verhaelt is: maer de Koningh Israëls heeft dit soo verstaen, als of hy in eygene persoone door den brief belast geweest ware, den Vorst Naaman, van sijne melaetsheyt te genesen, gelijck blijckt uyt het volgende vers.
margenoota
Deuter. 32.39. 1.Sam. 2.6.
margenoot17
T.w. om my oorloge aen te doen, indien ick desen Naaman niet en genese, want hy wel weet, dat dit in mijn vermogen niet en is.
margenoot18
Hy wil seggen, dat hy om dese oorsake niet en behoorde sijne kleederen gescheurt, maer wel den Heere door hem raet gevraeght te hebben. Vergelijckt boven 1.6, 16.
margenoot19
Ofte, sijne wagenen. Want het getal van een, wort met dit woort in sulcken handel dickwils voor het getal van velen genomen, als Genes. 50.9. 1.Reg. 1.5. ende cap. 10. vers 26. Iesa. cap. 37. vers 24.
margenoot20
Nochte de Iordane, nochte de sevenvoudige wasschinge hadden het vermogen om de melaetsheyt te genesen, maer alleen de kracht Godts, die daer door wilde wercken.
margenoot21
Te weten, dat door de melaetsheyt u afgenomen, ende afgeteert is.
margenoot22
Hebr. wort reyn, Dat is, ghy sult sekerlick reyn worden. Alsoo vers 13.
margenoot23
Anders, ick seyde; Tot my sal hy sekerlick uytkomen, etc.
margenoot24
Hebr. uytkomende uytkomen.
margenoot25
Hebr. bewegen.
margenoot26
Dat is, my van mijne melaetsheyt genesen. Anders, het melaetsche, Dat is, de melaetsheyt wech nemen. Siet boven op vers 3.
margenoot27
Anders genaemt Amana: ende by de history-schrijvers Adonis.
margenoot28
In de historien genaemt Orontes.
margenoot29
Hy meynde dat de kracht des waters hem soude konnen genesen, daer het maer een teecken ende middel en was van de beloofde genesinge.
margenoot30
Dit is eene benaminge van eerbiedinge, liefde, ende vreese, die de ondersaten plegen haren Oversten te geven, wanneer dese hen als vaderen metter daet vertoonen. Vergelijckt de aenteeck. Genes. 41. op vers 43.
margenoot31
Dat is, u wat swaers geboden hadde.
margenootb
Luce 4.27.
margenoot32
Hebr. sijn gantsche leger. Verstaet hier door, alle de gene, die hy met hem in dese reyse genomen hadde, ende in menighte als een heyrleger waren.
margenoot33
D. geschenck. Siet Genes. 33. op vers 11.
margenoot34
D. den welcken ick diene. siet Deut. cap. 10. op vers 8.
margenoot35
Verstaet daer op, de Heere straffe my. Want in ’t eedtsweeren hebben de Hebreen gemeenlick de straffe verswegen. Siet Genes. 14. op vers 23.
margenoot36
D. indien ghy mijne giften niet en wilt ontfangen, gunt my slechts eene andre bede, die ick u nu ga voorstellen. Siet eene gelijcke maniere van spreken 2.Sam. cap. 13. vers 26.
margenoot37
D. my die u dienst schuldigh ben.
margenoot38
Hy versoeckt van den Propheet twee dingen. I. van des lants aerde met hem in Syrien te voeren, om daer van eenen altaer te maken, daer op hy den Heere offerande doen soude.
II. dattet hem vergeven soude werden, als hy in het huys van den afgodt Rimmon, sijnen heere ten dienste wesen soude. Waer mede hy wel toont een goet voornemen om den waren Godt te dienen, maer niet na wetenschap, meynende dat de eene aerde heyliger was, dan de andere, ende dat men Godt yewers elders offerhande mochte doen, dan in Ierusalem, ende biddende om vergiffenisse van het gene hy doen soude met quetsinge sijner eygener conscientie, ende ergernisse van andere.
margenoot39
D. soo veel als twee muylen seffens dragen konnen.
margenoot40
T.w. de Koningh van Syrien, alsoo bov. versen 1, 4.
margenoot41
De naem eens afgodts, dien de Syriers dienden.
margenoot42
T.w. met aenbiddinge.
margenoot43
Niet om den afgodt te aenbidden, ofte eenige Godesdienstige eere te bewijsen, maer om sijnen Koningh te dienen, die op sijne hant leende, wanneer hy sich voor sijnen afgodt neder buyghde: waerom oock Naaman genootsaeckt wert, sich te buygen.
margenoot44
Soo verstont hy dan wel, dat de nederbuyginge voor den afgoden, ofse schoon dien ter eere, niet gedaen en wort, sonder sonde niet en kan geschieden.
margenoot45
De Propheet, sonder hier mede te antwoorden op sijn versoeck, ofte hem het selve toe te staen, wenscht hem alleen den zegen des Heeren. Het achtiende vers kan oock aldus bequamelick na den Hebreeuschen text werden overgesett: In dese sake vergeve de HEERE uwen knecht: wanneer mijn heere in het huys Rimmons is ingegaen om sich daer neder te buygen, ende hy sich op mijne hant geleent heeft, ende ick my in het huys Rimmons hebbe neder gebogen; als ick my [alsoo] hebbe neder gebogen in het huys Rimmons, de HEERE vergeve doch uwen knecht in dese sake: sprekende alsoo niet van het toekomende, maer van het voorledene, waer van hy vergiffenisse begeert. Siet een gelijcke antwoorde 1.Sam. cap. 1. vers 17.
margenoot46
Siet Genes. 35. op vers 16.
margenoot47
Te weten, by hemselven, als boven vers 11. ende Genes. cap. 20. op vers 11.
margenoot48
Dat is, tradt metter haeste daer van. Vergelijckt Genes. cap. 24. vers 64. Item Iosu. cap. 15. vers 18. ende Iudic. cap. 1. vers 14.
margenoot49
Hebr. is het vrede? Siet boven cap. 4. op vers 26. ende soo in het volgende.
margenoot50
Eene hooghte, ofte heuvel, gelegen niet verre van Samaria, alwaer Elisa nu woonde.
margenoot51
Ofte, leydese wech, ofte, gafse te bewaren.
margenoot52
Hy wil seggen, Heeft my de Heere in den geest niet te kennen gegeven, ende in een gesichte vertoont, waer ghy zijt gegaen, wat ghy gesproken, ende gedaen, ende ontfangen hebt, als of ick selve in persoone daer by geweest ware, ende alles met mijne oogen gesien hadde?
margenoot53
D. met welck silver ghy voorgenomen hebt dese dingen te koopen.
margenoot54
D. de melaetsheyt, die Naaman gehadt heeft, sal op u, ende uwe kinderen komen, tot een exempel der rechtveerdiger straffe Godes over gierigheyt, Simonie, ende leugentale.
margenootk[c]
Num. 12.10. 2.Chron. 26.19, 20.
margenoot55
Dat is, van melaetsheyt soo wit als sneeuw. Siet Numer. 12. op vers 10.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken