Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xv. Capittel.

Azaria hanght den Heere aen, vers 1, etc. wort met melaetsheyt gestraft, ende sterft, 5. Zacharia wort Koningh over Israël, 8. van Sallum gedoot, 10. die regeert, ende wort van Menahem gedoot, 13. Menahems regeeringe, 16. Hy wort van Pul in sijn Rijcke bekrachtight, 19. sterft, ende Pekahia wort Koningh in sijne plaetse, 23. wort gedoot van Pekah, die in sijne plaetse komt, 25. In wiens tijt een deel der Israëliten van Tiglath Pileser na Assyrien vervoert wert, 29. Hosea doot Pekah, ende komt in sijne plaetse, 30. Iotham regeert over Iuda, 32. na hem regeert Achaz, 38.

1

IN het seven en twintighste jaer Ga naar margenoot1 Ierobeams des Koninghs Israëls, Ga naar margenoot2 wert Ga naar margenoota Koningh Ga naar margenoot3 Azaria de soon Amazia des Koninghs van Iuda.

2

Hy was Ga naar margenootb sestien jaer oudt doe hy Koningh wert, ende hy regeerde twee en vijftigh jaer te Ierusalem: ende de naem sijner moeder was Ga naar margenootc Iecholia van Ierusalem.

3

Ende Ga naar margenoot4 hy dede dat recht was in de oogen des HEEREN; na al dat sijn vader Amazia gedaen hadde.

4

Alleenlick en werden de hooghten niet wech genomen: ’t volck offerde, ende roockte noch op de hooghten.

5

Ende de HEERE Ga naar margenoot5 plaeghde den Koningh, dat hy melaetsch wert, tot den dagh sijnes doots, ende hy woonde in een Ga naar margenoot6 afgesondert huys: doch Iotham des Koninghs sone was over Ga naar margenoot7 het huys, Ga naar margenoot8 richtende het volck des lants.

[Folio 169r\Azaria. Zacharia. Sallum. Me--nahem, etc.]
[fol. 169r\Azaria. Zacharia. Sallum. Me--nahem, etc.]

6

Het overige nu der geschiedenissen van Azaria, ende al dat hy gedaen heeft; zijn die niet geschreven in het boeck der Chroniken der Koningen Iuda?

7

Ende Azaria ontsliep met sijne vaderen, ende sy begroeven hem Ga naar margenoot9 by sijne vaderen, in de stadt Davids: ende sijn soon Iotham wert Koningh in sijne plaetse.

8

In het acht en dertighste jaer van Azaria den Koningh van Iuda, regeerde Zacharia de soon Ierobeams over Israël te Samaria, ses maenden.

6

Ende hy dede dat quaet was in de oogen des HEEREN, gelijck als sijne vaderen gedaen hadden: hy en weeck niet af van de sonden Ierobeams des soons Nebats, die Israël sondigen dede.

10

Ende Ga naar margenoot10 Sallum de sone van Iabes maeckte eene verbintenisse tegen hem, ende sloegh hem Ga naar margenoot11 voor ’t volck, ende doodde hem: ende hy wert Koningh in sijne plaetse.

11

Het overige nu der geschiedenissen van Zacharia; siet dat is geschreven in het boeck der Chroniken der Koningen Israëls.

12

Dit was het woort des HEEREN Ga naar margenootd dat hy gesproken hadde tot Iehu, seggende; Ga naar margenoot12 U sullen sonen van het vierde gelidt op den throon Israëls sitten: ende het is alsoo geschiet.

13

Sallum de sone van Iabes wert Koningh, in het negen en dertighste jaer Ga naar margenoot13 Uzzia des Koninghs van Iuda: ende hy regeerde Ga naar margenoot14 een volle maent te Samaria.

14

Want Menahem de sone van Gadi toogh op van Ga naar margenoot15 Tirza, ende quam te Samaria, ende sloegh Sallum, den sone van Iabes, te Samaria, ende doodde hem, ende wert Koningh in sijne plaetse.

15

Het overige nu der geschiedenissen Sallums, ende sijne verbintenisse, die hy maeckte, siet, die zijn geschreven in het boeck der Chroniken der Koningen Israëls.

16

Doe sloegh Menahem Ga naar margenoot16 Tiphsah, met al die daer in waren, oock hare lantpalen, van Thirza aen: om dat men niet en hadde [voor hem] Ga naar margenoot17 open gedaen, soo sloegh hy [hen:] alle hare bevruchte vrouwen hieuw hy in stucken.

17

In het negen en dertighste jaer van Azaria de Koningh van Iuda, wert Menahem de sone van Gadi Koningh over Israël, Ga naar margenoot18 [ende regeerde] tien jaer te Samaria.

18

Ende hy dede dat quaet was in de oogen des HEEREN: hy en weeck alle sijne dagen niet af van de sonden Ierobeams des soons Nebats, die Israël sondigen dede.

19

Ga naar margenoote [Doe] quam Ga naar margenoot19 Pul de Koningh van Assyrien tegen het lant; ende Menahem gaf aen Pul Ga naar margenoot20 duysent talenten silvers, Ga naar margenoot21 op dat sijne hant met hem soude zijn, om het Koninckrijck in sijne hant te stercken.

20

Menahem nu bracht dit gelt op van Israël, van alle geweldige van vermogen, om den Koningh van Assyrien te geven, Ga naar margenoot22 voor elck man vijftigh silvere sikels: alsoo keerde de Koningh van Assyrien weder, ende en bleef daer niet in den lande.

21

Het overige nu der geschiedenissen Menahems, ende al wat hy gedaen heeft, is dat niet geschreven in het boeck der Chroniken der Koningen Israëls?

22

Daer na ontsliep Menahem met sijne vaderen: ende sijn sone Pekahia wert Koningh in sijne plaetse.

23

In het vijftighste jaer van Azaria den Koningh van Iuda wert Pekahia de sone Menahems Koningh over Israël, [ende regeerde] twee jaer te Samaria.

24

Ende hy dede dat quaet was in de oo-[kolom]gen des HEEREN: hy en weeck niet af van de sonden Ierobeams des soons Nebats, die Israël sondigen dede.

25

Ende Pekah de sone van Remalia sijn Hooftman, maeckte eene verbintenisse tegen hem, ende sloegh hem te Samaria in het palleys van het huys des Koninghs, met Ga naar margenoot23 Argob, ende met Ga naar margenoot24 Arje, ende met hem vijftigh mannen van de kinderen der Gileaditen: alsoo doodde hy hem, ende wert Koningh in sijne plaetse.

26

Het overige nu der geschiedenissen van Pekahia, ende al wat hy gedaen heeft; siet, dat is geschreven in het boeck der Chroniken der Koningen Israëls.

27

In het twee en vijftighste jaer van Azaria den Koningh van Iuda, wert Pekah de sone van Remalia Koningh over Israël, [ende regeerde] twintigh jaer te Samaria.

28

Ende hy dede dat quaet was in de oogen des HEEREN: hy en weeck niet af van de sonden Ierobeams, des soons Nebats, die Israël sondigen dede.

29

In de dagen van Pekah den Koningh Israëls, quam Ga naar margenoot25 Tiglath-Pileser de Koningh van Assyrien, ende Ga naar margenootf nam Ga naar margenoot26 Ijon in, ende Abel-Beth-Maacha, ende Ga naar margenoot27 Ianoah, ende Ga naar margenoot28 Kedes, ende Ga naar margenoot29 Hazor, ende Ga naar margenoot30 Gilead, ende Ga naar margenoot31 Galilea, het gantsche lant van Naphtali: ende hy Ga naar margenoot32 voerdese wech na Assyrien.

30

Ende Hosea de sone van Ela maeckte eene verbintenisse tegen Pekah den sone van Remalia, ende sloegh hem, ende doodde hem, ende wert Koningh in sijne plaetse; Ga naar margenoot33 in het twintighste jaer Iothams des soons Uzzia.

31

Het overige nu der geschiedenissen van Pekah, ende al wat hy gedaen heeft, siet, dat is geschreven in het boeck der Chroniken der Koningen Israëls.

32

In het tweede jaer van Pekah, den sone van Remalia, den Koningh Israëls, Ga naar margenootg wert Iotham Koningh, de sone van Uzzia Koningh van Iuda.

33

Ga naar margenoot34 Ga naar margenooth Vijf en twintigh jaer was hy oudt als hy Koningh wert, ende regeerde sestien jaer te Ierusalem: ende de naem sijner moeder was Ierusa de dochter van Zadok.

34

Ende hy dede dat recht was in de oogen des HEEREN: na alles dat sijn vader Uzzia gedaen hadde, dede hy.

35

Ga naar margenoot35 Alleenlick en werden de hooghten niet wech genomen; het volck offerde, ende roockte noch op de hooghten: deselve bouwde de Ga naar margenoot36 Hoogepoorte aen het huys des HEEREN.

36

Het overige nu der geschiedenissen Iothams, ende al wat hy gedaen heeft; is dat niet geschreven in het boeck der Chroniken der Koningen van Iuda?

37

Ga naar margenoot37 In die dagen begon de HEERE in Iuda Ga naar margenooti te senden Ga naar margenoot38 Rezin den Koningh van Syrien, ende Pekah den sone van Remalia.

38

Ende Iotham ontsliep met sijne vaderen; ende wert begraven by sijne vaderen in de stadt sijns vaders Davids: ende sijn sone Achaz wert Koningh in sijne plaetse.

margenoot1
Namelick, des tweeden van dien name, des soons van Ioas, bov. cap. 14. vers 23.
margenoot2
T.w. om met volle macht als Koningh alleen te regeeren. Anders was hy oock te voren ettelicke jaren in eenige regeeringe geweest, ofte ten minsten als Koningh gehouden. siet bov. 14. op vers 21.
margenoota
2.Reg. 14.21. 2.Chron. 26.3.
margenoot3
Anders genaemt Uzzia, onder vers 13. en 30. 2.Chron. 26. vers 1.
margenootb
2.Chron. 26.1, 3.
margenootc
2.Chron. 26.3.
margenoot4
T.w. soo lange, als de Propheet Zacharias leefde, 2.Chron. 26.5.
margenoot5
De oorsake hier van was, om dat hy door groote vermetenheyt sich aentrock het officie der Priesteren, gaende in den tempel, om te roocken, 2.Chron. 26.16.
margenoot6
Hebr. een huys der vryheyt, D. in een huys dat vry, ofte afgesondert was van andere huysen, ende alleene stont, na ’t voorschrift der wet, die Godt van de melaetsche gegeven hadde, Levit. 13.46.
margenoot7
T.w. des Koninghs, dat is; Hy was als Hofmeester, ende hadde het opperste bevel over het geheele huys, ende Hof des Koninghs.
margenoot8
D. regeerende het geheele lant, ende opsicht hebbende over de bedieninge van ’t recht, ende de onderhoudinge van alle goede wetten. Vergel. 2.Chron. 26.21.
margenoot9
D. wel in den acker, ofte het stuck velts, verordent tot der Koningen begravinge, maer wat bezijden af van hare graven, om sijner melaetsheyt wille, 2.Chron. 26.23.
margenoot10
Een der Oversten.
margenoot11
D. in’t openbare: waer uyt schijnt dat de daet Sallums den volcke niet en mishaeghde, ende dat Zacharia in den haet der gemeynte was.
margenootd
2.Reg. 10.30.
margenoot12
Siet bov. 10.30. ende de aenteeckeninge daer op.
margenoot13
Matth. 1. vers 9. genaemt Ozias. And. bov. cap. 14. vers 21. ende in dit Capittel versen 1, 6, 7, 8. Azaria.
margenoot14
Hebr. eene maent der dagen, Dat is, een maent tijts, eene volle, ende geheele maent, hebbende alle hare dagen. Alsoo Genes. 29.14. Siet de aenteeck.
margenoot15
Siet 1.Reg. 14. op vers 17.
margenoot16
Siet van dese stadt 1.Reg. 4. op vers 24.
margenoot17
T.w. de poorten der stadt als hy op de reyse was, om Sallum te overvallen.
margenoot18
Van dit ingevoeghde siet bov. 13. op vers 1. Alsoo ond. versen 23, 27.
margenoote
1.Chron. 5.26.
margenoot19
Genoemt in de Historien, na sommiger meyninge, Phulbelochus.
margenoot20
Siet van het gewichte eenes talents Exod. 25. op vers 39.
margenoot21
D. om met dese somme de vrede van den Assyrier te koopen, ende sich in sijn Koninckrijcke te versekeren.
margenoot22
Dat is, om aen elcken Assyrischen soldaet (soo eenige meynen) soo veel te tellen. Siet van het gewichte der silveren sikelen, Genes. 23. op vers 15. Andre vertalen, van elck man; verstaende dit niet van de Assyriers, die het gelt ontfingen, maer van de geweldige der Israëliten, die het betalen moesten.
margenoot23
Die hem vergeselschapten, om sijn verraet te helpen uytvoeren: daer toe dienden oock de Gileaditen hier vermeldt.
margenoot24
Het Hebreeusch woort beteeckent Die Leeuw: gelijck het oock van sommigen soo overgeset wort, meynende dat een seker persoon alsoo zy toegenaemt geweest.
margenoot25
Oock genaemt Tillegath Pilneser, 2.Chron. 28.20. in de wereltsche historien Phulaser de sone van Phulbelochus: van den welcken siet boven vers 19.
margenootf
Iesa. 8.23.
margenoot26
Siet van dese stadt, ende de naestvolgende, 1.Reg. 15. op vers 20.
margenoot27
Eene stadt gelegen in de oostpale der stamme Ephraims by de Iordane. siet van dese Ios. 16.6.
margenoot28
Siet van dese stadt Iudic. 4. op vers 6.
margenoot29
Eertijts eene vermaerde Konincklicke hooftstadt, Iosu. c. 11. vers 10. daer na den stamme Naphtali ten erfdeele gevallen, Ios. 19. vers 36.
margenoot30
Siet Genes. 31. op vers 21.
margenoot31
Siet 1.Reg. 9. op vers 11.
margenoot32
Namel. de inwoonderen der voorgenoemde landen, ende steden.
margenoot33
D. na twintigh jaren van het begin der regeeringe Iothams; het welcke is geweest het vierde jaer der regeeringe van Achaz, overmits Iotham maer sestien jaren en regeerde, onder vers 33. Andere meynen dat Iotham eenige jaren te voren met sijnen vader, uyt oorsake sijner melaetsheyt, gemeyn zijn geweest, die hem hier by de sestien jaren sijner regeeringe, souden toegevoeght zijn.
margenootg
2.Chro. 27.1, etc.
margenoot34
Hebr. een sone van vijf en twintigh jaer.
margenooth
2.Chro. 27.1, etc.
margenoot35
Vergel. 2.Chro. cap. 27. vers 2. ende de aenteeckeninge.
margenoot36
Anders genaemt de poorte Sur, ende de poorte des fondaments. siet boven 11. vers 6. ende 2.Chron. cap. 23. vers 5. ende d’aenteeck. daer op.
margenoot37
Ontrent het eynde van de regeeringe Iothams.
margenooti
2.Reg. 16.5. Iesa. 7.1.
margenoot38
Hebr. Retsin.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken