Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xvij. Capittel.

Hosea wort Koningh Israëls, vers 1, etc. wort den Koningh van Assyrien onderworpen, daer na van hem belegert, gevangen, ende met al het volck na Assyrien gevoert, 3. sulcks alles om hare sonden, 7. De vreemde volcken, daer mede haer lant beset was, worden van de leeuwen gequelt, 24. daerom wort hen een Israëlitisch Priester toegesonden, 27. waer uyt volght eene vermengelinge van religie, 29.

1

IN het Ga naar margenoot1 twaelfste jaer van Achaz den Koningh van Iuda, wert Hosea de soon van Ela Koningh over Israël te Samaria, Ga naar margenoot2 [ende regeerde] negen jaren.

2

Ende hy dede dat quaet was in de oogen des HEEREN: evenwel Ga naar margenoot3 niet, als de Koningen Israëls, die voor hem geweest waren.

3

Tegen hem toogh op Ga naar margenoot4 Salmaneser Koningh van Assyrien: ende Hosea wert sijn knecht, dat hy hem Ga naar margenoot5 een geschenck gaf.

4

Maer de Koningh van Assyrien Ga naar margenoot6 bevondt eene verbintenisse in Hosea, dat hy tot Ga naar margenoot7 So, den Koningh van Egypten, boden gesonden hadde, ende het geschenck den Koningh van Assyrien, niet als te voren van jaer tot jaer op en bracht: soo besloot hem de Koningh van Assyrien, ende bondt hem in het Ga naar margenoot8 gevangenhuys.

5

Want Ga naar margenoota de Koningh van Assyrien toogh op in het gantsche lant: ja hy quam

[Folio 170r\Israël gevoert in Assyrien.]
[fol. 170r\Israël gevoert in Assyrien.]

op na Samaria, ende hy belegerdese drie jaren.

6

In Ga naar margenootb het negende jaer van Hosea nam de Koningh van Assyrien Samaria in, ende voerde Israël wech in Assyrien, ende dedese woonen in Ga naar margenoot9 Halah, ende in Ga naar margenoot10 Habor, aen de Ga naar margenoot11 riviere Gozan, ende in de steden der Ga naar margenoot12 Meden.

7

Want het was geschiet, dat de kinderen Israëls gesondiget hadden tegen den HEERE haren Godt, diese uyt Egyptenlant opgebracht hadde, van onder de hant Pharao des Koninghs van Egypten: ende hadden Ga naar margenoot13 andere Goden gevreest;

8

Ende Ga naar margenootc hadden gewandelt in de insettingen der Heydenen, die de HEERE voor het aengesicht der kinderen Israëls verdreven hadde, ende der Koningen Israëls, Ga naar margenoot14 diese gemaeckt hadden.

9

Ende de kinderen Israëls hadden de saken, die niet recht en zijn, Ga naar margenoot15 tegen den HEERE haren Godt Ga naar margenoot16 bemantelt: ende hadden hen hooghten gebouwet in alle hare steden, Ga naar margenoot17 van de wacht-toren af, tot de vaste steden toe.

10

Ende sy hadden hen Ga naar margenoot18 staende beelden opgericht, ende Ga naar margenoot19 bosschen; Ga naar margenoot20 op allen hoogen heuvel, ende onder alle groen geboomte.

11

Ende sy hadden daer geroockt op alle hooghten, gelijck de Heydenen, die de HEERE van hare aengesichten wech gevoert hadde: ende sy hadden quade dingen gedaen, om den HEERE tot toorn te verwecken.

12

Ende sy hadden den Ga naar margenoot21 dreckgoden gedient; daer van de HEERE tot hen geseyt hadde; Ga naar margenootd Ghy en sult dese sake niet doen.

13

Als nu de HEERE tegen Israël, ende tegen Iuda, door den Ga naar margenoot22 dienst aller Propheten, aller Ga naar margenoot23 Sienders betuyght hadde, seggende; Ga naar margenoote Bekeeret u van uwe boose wegen, ende houdet mijne geboden, [ende] mijne insettingen, na alle de wet, die ick uwen vaderen geboden hebbe; ende die ick tot u door de hant mijner knechten, de Propheten, gesonden hebbe:

14

Soo en hoorden sy niet; maer sy Ga naar margenoot24 Ga naar margenootf verhardeden haren necke, gelijck de necke harer vaderen geweest was, die Ga naar margenoot25 aen den HEERE haren Godt niet gelooft en hadden.

15

Daer toe verwierpen sy sijne insettingen, ende sijn verbont, dat hy met haren vaderen gemaeckt hadde, ende sijne getuygenissen, die hy tegen hen betuyght hadde, ende wandelden de Ga naar margenoot26 ydelheyt na, datse ydel wierden, ende achter de Heydenen, die rontom hen waren, van de welcke de HEERE hen geboden hadde; datse niet doen en souden gelijck die.

16

Ia sy verlieten alle de geboden des HEEREN hares Godts; Ga naar margenootg ende maeckten hen gegotene beelden, twee kalveren; ende maeckten bosschen, ende bogen sich voor Ga naar margenoot27 allen heyr des hemels, ende dienden den Ga naar margenoot28 Baal.

17

Oock Ga naar margenooth deden sy hare sonen, ende hare dochteren Ga naar margenoot29 door het vyer gaen, ende Ga naar margenoot30 gebruyckten waerseggerijen, ende Ga naar margenoot31 gaven op vogelgeschrey acht, ende Ga naar margenoot32 verkochten [kolom] sich te doen, dat quaet was in de oogen des HEEREN, om hem tot toorn te verwecken.

18

Daerom vertoornde sich de HEERE seer over Israël, dat Ga naar margenooti hyse wech dede van Ga naar margenoot33 sijn aengesichte: daer en bleef niets over, behalven Ga naar margenoot34 de stamme van Iuda alleen.

19

Selfs en hieldt Ga naar margenoot35 Iuda de geboden des HEEREN hares Godts niet: maer Ga naar margenootk sy wandelden in de insettingen Israëls; Ga naar margenoot36 diese gemaeckt hadden.

20

Soo verwierp de HEERE het Ga naar margenoot37 gantsche zaet Israëls, ende bedrucktese, ende gafse in de hant der rooveren: tot dat hyse van sijn aengesichte wech geworpen hadde.

21

Want Ga naar margenoot38 hy Ga naar margenootl scheurde Israël van den huyse Davids af, ende sy maeckten Ierobeam den sone Nebats Koningh: ende Ierobeam dreef Israël af van achter den HEERE, ende hy dedese Ga naar margenoot39 eene groote sonde sondigen.

22

Alsoo wandelden de kinderen Israëls in alle sonden Ierobeams, Ga naar margenoot40 die hy gedaen hadde: sy en weken daer van niet af:

23

Tot dat de HEERE Israël van sijn aengesichte wech dede, gelijck als hy gesproken hadde door Ga naar margenoot41 den dienst aller sijner knechten der Propheten: alsoo wert Israël wech gevoert uyt sijn lant na Assyrien, Ga naar margenoot42 tot op desen dagh.

24

De Koningh nu van Assyrien bracht [volck] van Babel, ende van Ga naar margenoot43 Cuta, ende van Ga naar margenoot44 Ava, ende van Ga naar margenoot45 Hamath, ende Ga naar margenoot46 Sepharvaim, ende dedese woonen in de steden van Samaria, in de plaetse der kinderen Israëls: ende sy namen Samaria erffelick in, ende woonden in hare steden.

25

Ende het geschiedde in het begin harer wooninge aldaer, dat sy den HEERE Ga naar margenoot47 niet en vreesden: soo sondt de HEERE leeuwen onder hen, die [eenige] van hen doodden.

26

Daerom Ga naar margenoot48 spraken sy tot den Koningh van Assyrien, seggende; De volckeren die ghy vervoert hebt, ende hebt doen woonen in de steden van Samaria, en weten de wijse des Godts van den lande niet: daerom heeft hy leeuwen onder hen gesonden, ende siet, sy doodense, dewijle sy niet en weten de wijse des Godts van den lande.

27

Doe geboodt de Koningh van Assyrien, seggende; Brenght eenen Ga naar margenoot49 der Priesteren daer henen, die ghylieden van daer wech gevoert hebt, Ga naar margenoot50 datse henen trecken, ende woonen aldaer: ende dat hy hen leere de wijse des Godts van den lande.

28

Soo quam een uyt den Priesteren, die sy van Samaria wech gevoert hadden, ende woonde te Bethel: ende hy leerde hen, hoe sy den HEERE Ga naar margenoot51 vreesen souden.

29

Maer Ga naar margenoot52 elck volck maeckte sijne Goden: ende sy steldense in de huysen der hooghten, die de Samaritanen gemaeckt hadden; elck volck in hare steden, daer in sy woonachtigh waren.

30

Want de lieden van Babel maeckten Ga naar margenoot53 Succhoth Benoth: ende de lieden van Chut maeckten Nergal; ende de lieden van Hamath maeckten Asima.

31

Ende de Avviten maeckten Ga naar margenoot54 Nibha, ende Tartak; ende de Sepharviters Ga naar margenoot55 verbrandeden hare sonen den Adramelech, ende Anamelech, den Goden van Sepharvaim met vyer.

[Folio 170v\Hizkia Godtvruchtigh. Sanherib--in Israël, ende Juda.]
[fol. 170v\Hizkia Godtvruchtigh. Sanherib--in Israël, ende Juda.]

32

Oock vreesden sy den HEERE, ende Ga naar margenootm maeckten sich Ga naar margenoot56 van hare geringhste, Priesteren der hooghten, dewelcke voor hen [dienst] deden in de huysen der hooghten.

33

Ga naar margenootn Sy vreesden den HEERE, ende Ga naar margenoot57 dienden [oock] hare Goden, na de wijse der volckeren, Ga naar margenoot58 van dewelcke sy die wech gevoert hadden.

34

Tot op desen dagh toe, doen Ga naar margenoot59 die na de eerste wijsen: sy en vreesen den HEERE niet, ende sy en doen niet na hare insettingen, ende na hare rechten, ende na de wet, ende na het gebodt, dat de HEERE geboden heeft den kinderen Iacobs; Ga naar margenoot60 dien Ga naar margenooto hy den name Israël gaf:

35

Nochtans hadde de HEERE Ga naar margenoot61 een verbont met haer gemaeckt, ende hadde hen geboden, seggende; Ga naar margenootp Ghy en sult geene andere Goden vreesen, noch u voor hen neder buygen, noch hen dienen, noch hen offerhande doen.

36

Maer den HEERE, die u uyt Egyptenlant met groote kracht, ende met Ga naar margenoot62 eenen uytgestreckten arm opgevoert heeft, dien sult ghy vreesen; ende voor hem sult ghy u buygen, ende hem sult ghy offerhanden doen:

37

Ende de Ga naar margenoot63 insettingen, ende de rechten, ende de wet, ende het gebodt, die hy u geschreven heeft, sult ghy waernemen te doen t’allen dagen: ende ghy en sult andere Goden niet vreesen:

38

Ende het verbont, dat ick met u gemaeckt hebbe, en sult ghy niet vergeten; ende ghy en sult andere Goden niet vreesen.

39

Maer den HEERE uwen Godt sult ghy vreesen: ende hy sal u redden uyt de hant aller uwer vyanden.

40

Doch sy en hoorden niet, maer sy deden na hare Ga naar margenoot64 eerste wijse.

41

Maer Ga naar margenoot65 dese volckeren Ga naar margenoot66 vreesden den HEERE, ende dienden hare gesnedene beelden: oock doen hare kinderen, ende hare kints kinderen, gelijck als hare vaders gedaen hebben, tot op desen dagh.

margenoot1
Hy hadde het Koninckrijcke Israëls in ’t vierde jaer van Achaz, Dat is, acht jaren te voren, wel ingenomen, bov. 15. vers 30. maer alsoo het lant vol twisten, ende beroerten, om de kroone was, noch hy, noch yemant schijnt de acht jaren een bevestight Koningh geweest te zijn: ofte, indien hy noch voor Koningh gehouden zy geweest, soo was hy onder het tribuyt des Koninghs van Assyrien, oock (alsoo eenige meynen) sijn gevangen; sulcks dat de voor-gemelte acht jaren, hier niet en komen in reeckeninge sijnes Koninckrijcks: anders heeft hy seventien jaren geregeert. Vergel. bov. 15.30. ond. 19. vers 9. Andere meynen, dat hy de eerste acht jaren absolutelick, als Souvereyn heeft geregeert, ende de andere negen, als Tributaris, ende dat de Heylige Schrifture van dese laetste alleene hier gewagh maeckt.
margenoot2
Van dese ingevoeghde-woorden siet 1.Reg. 15. op vers 33.
margenoot3
Dat is, niet met sulcke groote afgoderije: want de vorige meest hadden, niet alleen de gouden kalveren, maer oock Baal, ende andere grouwelen der Heydenen gedient. Sommige verstaen oock, dat hy sijn volck heeft laten gaen na Ierusalem, om daer te offeren; het welcke te voren verboden was, 1.Reg. cap. 12. vers 27.
margenoot4
Anders oock genaemt in sommige historien, Nabonassar. Hoewel andere meynen datse verscheyden zijn.
margenoot5
Dat is, jaerlicks tribuyt ofte schattinge.
margenoot6
Namelick, ontrent het vijfde, ofte seste jaer deser regeeringe van Hosea. Vergelijckt onder cap. 18. vers 9.
margenoot7
Anders in de historien genoemt Sabachos, die sijnen voorganger Asychis verdreven hebbende, vele jaren over Egypten geregeert heeft. Deses hulpe heeft Hosea versocht tegen de Assyriers.
margenoot8
Hebr. het huys der besluytinge, ofte, des bedwanghs. Dit is geschiet in het negende jaer van des Koninghs Hosea regeeringe, vermeldt in het eerste vers.
margenoota
2.Reg. 18.9.
margenootb
2.Reg. 18.10. Iesa. 8.4.
margenoot9
Eenige houden het voor Calacine van Assyrien, gelegen boven Adiabene. Siet hier van oock ond. cap. 18. vers 11. 1.Chron. 5.26.
margenoot10
Het welck men meynt te zijn een berghachtigh lant van Assyrien, palende aen Medien. siet onder 18.11.
margenoot11
Een riviere in Mesopotamien, onder 18.11. 1.Chro. cap. 5. vers 26. And. Nehar-Gozan, een lantschap (na sommiger gevoelen) in Medien.
margenoot12
Siet Genes. 10. op vers 2.
margenoot13
Siet Genes. 35. op vers 2.
margenootc
Levit. 18.3.
margenoot14
Verst. de insettingen, die de Koningen Israëls gemaeckt hadden. Alsoo ond. vers 19. ofte, der Koningen Israëls, die sy, te weten, de kindren Israëls, opgeworpen hadden.
margenoot15
And. met den HEERE, Dat is, met den name ofte deckmantel van den dienst des Heeren.
margenoot16
Hebr. eygentlick bedeckt, Dat is, sy hebben hare afgoderije, ende sonden verschoont, ende bekleet met den naem, ende schijn van Godesdienstigheyt, heyligheyt, ende goede meyninge, willende Godt dienen, niet na sijn woort, maer na hare phantasie, tegen ’t uytgedruckte bevel Godes, Num. 15.39.
margenoot17
D. over al, door het geheele lant, soo wel in kleyne, ende onbewoonde plaetsen, ende in ’t velt, als in groote, ende volckrijcke plaetsen, ende in steden. De wacht-torens waren hier ende daer in ’t lant, om het volck voor de vyanden te waerschouwen, of om het vee, ende de vruchten te bewaren.
margenoot18
Siet Levit. 26. op vers 1.
margenoot19
Siet Exod. 34. vers 13. en Deut. 7. vers 5. met de aent. Anders, boschgoden, boschbeelden.
margenoot20
Siet Deut. 12. op vers 2.
margenoot21
Siet Levit. 26. op vers 30.
margenootd
Exod. 20.3, 4, 5. Deut. 5.7, 8, 9.
margenoot22
Hebr. door de hant.
margenoot23
Te weten, dien Godt sijnen wille verklaert hadde, op allerley manieren, die Godt in die tijden gebruyckte, om de menschen te onderwijsen, als door aenspraken, gesichten, ofte droomen. Siet Num. 12. op vers 6.
margenoote
Ierem. 18.11. ende 25.5. ende 35.15.
margenoot24
D. sy waren ten uytersten toe ongehoorsaem, ende wederspannigh, niet willende sich na de vermaningen des Heeren neygen. Siet Exod. cap. 32. op vers 9.
margenootf
Deuter. 31. vers 27. Malach. cap. 3. vers 7.
margenoot25
Dat is, sijne dreygementen niet gelooft en hadden.
margenoot26
De afgoderije wert ydelheyt genaemt, soo wel om dat de afgoden een nietigh dingh zijn; als om dat het vertrouwen daer op gestelt, te vergeefs is; ja oock om dat de afgodendienaers van het rechte verstant, ende oordeel berooft zijn.
margenootg
Exod. cap. 32. vers 8. 1.Reg. cap. 12. vers 28.
margenoot27
Siet Deuter. cap. 4. op vers 19.
margenoot28
Siet Iudic. cap. 2. op vers 11.
margenooth
Levit. cap. 20. versen 3, 4. Deuter. cap. 18. vers 10. 2.Reg. cap. 16. vers 3.
margenoot29
Siet Levit. cap. 18. op vers 21.
margenoot30
Hebr. waerseyden waerseggingen.
margenoot31
Siet Levit. 19. op vers 26.
margenoot32
Siet den sin deser maniere van spreken 1.Reg. 21. op vers 20.
margenooti
Hose. 1.6.
margenoot33
D. uyt het lant van Canaan, het welcke hy hem tot eene wooninge geheylight hadde, hebbende daer in sijne Kercke, in welcker midden hy woonde, ende in dese de uyterlicke teeckenen sijner tegenwoordigheyt vertoonde. Alsoo onder versen 20, 23. ende cap. 23. vers 27. ende 24.3.
margenoot34
Zijnde hier onder begrepen de Leviten, die in den stam van Iuda woonden, ende de Simeoniten, die daer onder gemenght waren, met een deel van Benjamin. siet 1.Reg. 11. op vers 32.
margenoot35
Dit heeft de sonde der Israëliten vermeerdert, datse door haer quaet exempel, oock die van Iuda deden sondigen, ende tot afgoderije verweckten. Siet Hose. 4.15.
margenootk
Levit. 18.3.
margenoot36
T.w. de Israëliten.
margenoot37
Te weten, de tien stammen, die Israël genaemt worden, tot een onderscheyt van Iuda, gelijck af te nemen is uyt het volgende vers.
margenoot38
Namelick, de Heere, 1.Reg. 12. vers 24. Ofte, Israël scheurde sich van het huys Davids af.
margenootl
1.Reg. cap. 12. versen 16, 17, 26.
margenoot39
Siet 1.Reg. 12. op vers 30.
margenoot40
Siet 1.Reg. 14. op vers 16.
margenoot41
Hebr. door de hant.
margenoot42
D. welcke vervoeringe maeckt, datse tot heden, als dit geschreven is, uytlandigh zijn, ende in ballinghschap blijven.
margenoot43
Een lantschap (soo men meynt) van woest Arabien, bewoont van de Citaniers, die aen Syrien grenzen: ofte, van Persien, hebbende de naem van de riviere Cuta.
margenoot44
Siet Deut. 2. op vers 23. oock Ivva genoemt, onder 18. vers 34.
margenoot45
Siet Num. 13. op vers 21.
margenoot46
Het lant der stadt Sephora, gelegen in Mesopotamien aen den Euphraet.
margenoot47
Dat is, sy en dienden hem niet na de wettelicke wijse, door Mosen voorgeschreven.
margenoot48
Namelick, de nieuwe inwoonderen, door gesanten, die sy tot den Koningh afveerdighden, om hem dese swarigheyt bekent te maken.
margenoot49
Dewelcke waren, niet de Levitische Priesteren, maer die de Koningen Israëls uyt den geringhsten des volcks gemaeckt hadden, 1.Reg. 12. vers 31.
margenoot50
Namel. de Priester met sijn gevolgh, dienaren, ende huysgesin; ofte met de gene die hem geleydden.
margenoot51
D. dienen: hoewel sonder twijffel, meer na de afgodische wijse der voorgaende Koningen Israëls, dan na de wet Godes door Mosen gegeven. Alsoo onder versen 32, 33, 41.
margenoot52
Hebr. volck, volck: alsoo in ’t volgende van dit vers. Siet Genes. 7. op vers 2.
margenoot53
Dese naem, met de volgende in dit vers, ende het 31. worden meesten deel gehouden voor namen van afgoden die de Samaritanen dienden: doch hier van is verscheyden gevoelen onder de geleerde.
margenoot54
And. Nibhan.
margenoot55
Siet Levit. 18. op vers 21.
margenootm
1.Reg. 12.31.
margenoot56
Hebr. van hare eynden, ofte, van hare uyterste deelen. Siet 1.Reg. c. 12. op vers 31.
margenootn
Zeph. 1.5.
margenoot57
Te weten, elck sijnen afgodt, na de wijse sijnes lants, daer uyt yeder aldaer van de Assyriers gebracht was.
margenoot58
Hebr. van waer.
margenoot59
Verstaet de Israëliten: van dewelcke siet boven vers 23. want hier wort eene tegenstellinge gemaeckt tusschen de hartneckigheyt der Israëliten, die in Assyrien wech gevoert waren, om datse hare oude afgoderije niet en wilden verlaten; ende de veranderlickheyt der Assyriers om den Heere na de afgodische maniere der Israëliten te dienen, hoewelse sulcks noyt te voren gedaen en hadden.
margenoot60
Dit wort hier by gevoeght, om de Israëliten te verwijten, datse vergeten hadden de seer groote weldaden, die Godt haren vader Iacob, ende met eenen hen bewesen hadde, ontrent dien tijt, als hy hem den name Israëls gegeven hadde, het welcke hen behoorde bewogen te hebben, om den selven Godt alleene suyverlick te dienen ende trouwelick aen te hangen.
margenooto
Genes. 32.28. ende 35.10. 1.Reg. 18.31.
margenoot61
Siet Gen. 17. vers 7. Exod. cap. 19. vers 5, etc. ende 24. vers 7, etc.
margenootp
Iudic. 6.10.
margenoot62
Siet Exod. 6. op vers 5.
margenoot63
Verst. door dese vier woorden, 1. de wet der ceremonien,
2. de burgerlicke rechten.
3. de ware leere.
4. de wet der zeden. Siet Genes. 26. op vers 5.
margenoot64
Die van Ierobeam, ende andere afgodische Koningen ingestelt was.
margenoot65
Namelick, de Heydenen, die uyt Assyrien in Samaria, ende der Israëliten lant waren komen woonen.
margenoot66
Te weten, na de afgodische wijse der Israëliten. siet boven op vers 28.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken