Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxv. Capittel.

Ierusalem wort belegert, vers 1, etc. Zedekia gevangen, geblint ende na Babel gevoert, 5. Nebuzaradan verbrant Ierusalem, ende den tempel, ende breeckt de stadts mueren, 8. Hy neemt veel volcks wech, 11. Item vele schatten, 14. Voert eenige voornaemste na Riblath, alwaerse gedoot worden, 18. Gedalia wort Overste van Iuda, 22. omgebracht, 25. de Ioden vluchten na Egypten, 26. De Koningh Iojachin wort door Evilmerodach verlost, ende verheven, 27.

1

ENde Ga naar margenoota het geschiedde in het negende jaer Ga naar margenoot1 sijner regeeringe, in de tiende maent, op den tienden der maent, [dat] Nebucadnezar de Koningh van Babel quam tegen Ierusalem, hy, ende sijn gantsche heyr, ende legerde sich tegen haer: ende sy bouwden tegen haer Ga naar margenoot2 sterckten rontom.

2

Soo Ga naar margenoot3 quam de stadt in belegeringe; tot in het elfste jaer des Koninghs Zedekia.

3

Op den negenden der Ga naar margenoot4 [vierder] maent, Ga naar margenootb als de honger in de stadt sterck wert; ende het volck des lants geen broot en hadde:

4

Doe wert de stadt Ga naar margenoot5 doorgebroken, ende alle de krijghslieden Ga naar margenoot6 [vloden] des nachts door den wegh der Ga naar margenoot7 poorte, tusschen de twee mueren, die aen des Koninghs hof Ga naar margenoot8 waren, (de Chaldeen nu waren tegen de stadt rontom) ende [de Koningh] trock [door] den wegh des vlacken velts.

5

Doch het heyr der Chaldeen jaeghde den Koningh na, ende sy achterhaelden hem in de vlacke velden van Ga naar margenoot9 Iericho, ende al sijn heyr wert van by hem verstroyt.

6

Sy dan grepen den Koningh, ende voerden hem opwaert tot den Koningh van Babel na Ga naar margenoot10 Ribla: ende sy spraken een Ga naar margenoot11 oordeel tegen hem.

7

Ende sy slachteden de sonen van Zedekia voor sijnen oogen, ende Ga naar margenoot12 men verblindde Zedekias oogen, ende sy bonden hem met twee koperen ketenen, ende voerden hem na Babel.

8

Daer na in de Ga naar margenoot13 vijfde maent, op den sevenden der maent (dit was het negentiende jaer Nebucadnezars des Koninghs van Babel) quam Nebuzaradan de Ga naar margenoot14 Overste der Trauwanten, de knecht des Koninghs van Babel tot Ierusalem.

9

Ende hy verbrandde het Huys des HEEREN, ende het huys des Koninghs; mitsgaders alle huysen van Ierusalem, ende alle Ga naar margenoot15 huysen der Grooten verbrandde hy met vyer.

10

Ende het gantsche heyr der Chaldeen, dat met den Oversten der Trauwanten was, brack de mueren van Ierusalem rontom af.

11

Het overige nu des volcks, die in de stadt over gelaten waren, ende de afvallige, die tot den Koningh van Babel gevallen waren, ende het overige der menighte, voerde Nebuzaradan de Overste der Trauwanten gevangelick wech.

12

Maer van de Ga naar margenoot16 armste des lants liet de Overste der Trauwanten [eenige] overigh tot wijngaerdeniers, ende tot ackerlieden.

13

Voorder braken de Chaldeen Ga naar margenootc de Ga naar margenoot17 kopere pilaren, die in het Huys des HEEREN waren, ende de Ga naar margenoot18 stellingen, ende de Ga naar margenoot19 kopere zee, die in het Huys des HEEREN was: ende sy voerden het koper daer van na Babel.

[Folio 175r\Gedalia vermoort. Jojachin ver--hooght.]
[fol. 175r\Gedalia vermoort. Jojachin ver--hooght.]

14

Sy namen oock Ga naar margenoot20 de potten, ende de schoeffelen, ende de gaffelen, ende de roockschalen, ende alle de koperen vaten, daer men den dienst mede dede.

15

Ende de Overste der trauwanten nam wech de Ga naar margenoot21 wieroockvaten, ende de sprenghbeckens, wat Ga naar margenoot22 geheel gout, ende wat geheel silver was;

16

De twee pilaren, de eene zee, ende de stellingen, die Salomo voor het Huys des HEEREN gemaeckt hadde: het koper aller deser vaten Ga naar margenoot23 was sonder gewichte.

17

Ga naar margenootd De hooghte eenes Ga naar margenoot24 pilaers was achtien ellen, ende het capiteel daer op was koper, ende de hooghte des capiteels was drie ellen, ende het net, ende de granaet-appelen op het capiteel rontom, waren alle van koper: ende desen gelijcke hadde de andere pilaer, met het net.

18

Oock nam de Overste der trauwanten Ga naar margenoot25 Seraja den Ga naar margenoot26 Hooftpriester, ende Ga naar margenoot27 Zephania den Ga naar margenoot28 tweeden Priester, ende de drie dorpelbewaerders.

19

Ende uyt de stadt nam hy eenen hovelingh, die over de krijghslieden gestelt was, ende Ga naar margenoot29 vijf mannen uyt den genen, Ga naar margenoot30 die des Koninghs aengesichte sagen, die in de stadt gevonden werden; mitsgaders den oversten Schrijver des heyrs, die het volck des lants Ga naar margenoot31 ter oorloge opschreef; ende sestigh mannen van het volck des lants, die in de stadt gevonden werden.

20

Als Nebuzaradan de Overste der trauwanten dese genomen hadde; soo bracht hyse tot den Koningh van Babel na Ribla.

21

Ende de Koningh van Babel Ga naar margenoot32 sloeghse, ende dooddese te Ribla, in het lant van Hamath: Ga naar margenoot33 alsoo wert Iuda uyt sijn lant gevangelick wech gevoert.

22

Ga naar margenoote Maer aengaende het volck, dat in het lant van Iuda over gebleven was, dat Nebucadnezar de Koningh van Babel hadde laten over blijven; daer over stelde hy Ga naar margenoot34 Ge-[kolom]dalia den sone Ga naar margenoot35 Ahikams des soons Ga naar margenoot36 Saphans.

23

Ga naar margenootf Doe nu alle de Overste der heyren, sy, ende hare mannen hoorden, dat de Koningh van Babel Gedalia tot Overste gestelt hadde; quamen sy tot Gedalia na Ga naar margenoot37 Mizpa: namelick, Ga naar margenoot38 Ismaël de sone van Nethania, ende Iohanan de sone van Kareah, ende Seraja de sone van Tanhumeth, de Netophatiter, ende Iaazania de sone des Maachatiters, sy, ende hare mannen.

24

Ende Gedalia swoer hen, ende haren mannen: ende seyde tot hen; En vreeset niet van te zijn knechten der Chaldeen: blijvet in het lant, ende dienet den Koningh van Babel, soo sal het u wel gaen.

25

Maer het geschiedde in de Ga naar margenoot39 sevende maent, dat Ismaël de sone Nethania des soons Elizama, Ga naar margenoot40 van Konincklicken zade, quam, ende tien mannen met hem; Ga naar margenootg ende Ga naar margenoot41 sloegen Gedalia, dat hy sterf, mitsgaders de Ioden, ende de Chaldeen, die met hem te Mizpa waren.

26

Doe maeckte sich al het volck op, van den minsten, tot den meesten, ende de Overste der heyren, ende quamen in Egypten: want sy vreesden voor de Chaldeen.

27

Het geschiedde daer na in het seven en dertighste jaer der wechvoeringe Iojachins, des Koninghs van Iuda, in de twaelfde maent, op den seven en twintighsten der maent, dat Ga naar margenoot42 Evilmerodach de Koningh van Babel in het jaer als hy Koningh wert, het hooft Iojachins des Koninghs van Iuda, Ga naar margenoot43 uyt het gevangenhuys verhief.

28

Ende hy sprack Ga naar margenoot44 vriendelick met hem; ende stelde sijnen stoel boven den stoel der Koningen, die by hem te Babel waren.

29

Ende hy veranderde Ga naar margenoot45 de kleederen sijner gevangenisse; ende hy at geduerighlick broot voor sijn aengesichte alle de dagen sijnes levens.

30

Ende aengaende Ga naar margenoot46 sijne teeringe, eene geduerige teeringe wert hem van den Koningh gegeven, Ga naar margenoot47 elck dagelicks bestemde deel op sijnen dagh, alle de dagen sijnes levens.

 

margenoota
2.Chron. 36.17. Ierem. 32.2. ende 39.1. ende 52.4.
margenoot1
Namelick, van Zedekia.
margenoot2
Het Hebreeusch woort (soo vele meynen) beteeckent een krijghs-gebouw in forme van eenen toren, ofte hooge stellinge, van hout gemaeckt, het welcke buyten de stadt tegen over de mueren opgericht wiert, om van daer pijlen, ende steenen tegen de mueren, ende in de stadt te schieten. Het selve woort wort gevonden Ier. 52.4. Ezech. cap. 4. vers 2. ende 17.17, etc.
margenoot3
Alsoo boven 24. vers 10.
margenoot4
Dit woort is hier ingevoeght uyt Ierem. c. 39. vers 2. ende 52.6.
margenootb
Ierem. 52.6.
margenoot5
Te weten, van de Chaldeen, die de stadt belegerden, ende nu de middelpoorte ingenomen hadden, Ierem. 39.2, 3.
margenoot6
Dit woort is hier oock ingevoeght, tot vervullinge van den sin, uyt Ier. 39. vers 4. Siet dese heymelicke vlucht afgebeelt Ezech. 12.6
margenoot7
Verstaet eene heymelicke poorte ofte uytgangh die tusschen twee mueren der stadt gemaeckt was.
margenoot8
Ofte, was, Te weten, poorte, ofte, wegh.
margenoot9
Siet 2.Reg. 2. op vers 4.
margenoot10
Siet boven 23. vers 33. In dese stadt heeft Nebucadnezar sijn hof willen houden, tot dat hy Ierusalem verovert soude hebben, voornemelick dewijle de belegeringe lange duerde.
margenoot11
Want sy beschuldighden hem van ontrouwe, ende valsheyt, om dat hy sijne belofte, ende eedt gebroken hadde; ende van ondanckbaerheyt tegen den Koningh Nebucadnezar, die hem Koningh gemaeckt hadde, boven c. 24. versen 17, 20. Anders, sy spraken een oordeel met hem, Te weten, met den Koningh van Babel over den Koningh van Iuda.
margenoot12
Siet Ier. 39. op vers 7.
margenoot13
Komende over een ten deele met onsen Iulio ten deele met Augusto. Siet Numer. 33.38.
margenoot14
Siet Gen. 37. op vers 36. Hebr. de Meester der Trauwanten.
margenoot15
Anders, groote huysen. Verstaet, de huysen der rijcken, ende machtigen, die van groote middelen, ofte staet geweest waren. Dese moesten voornemelick lijden. Waer uyt het schijnt, dat eenige kleyne huysen van schamele, ende slechte lieden zijn verschoont geweest. Groote worden voor rijcke genomen, Genes. cap. 24. vers 35. ende 26.13. 1.Sam. 25.2. Item voor lieden van state, 2.Reg. cap. 10. vers 6. Ione cap. 3. vers 7. van beyde kan het woort hier genomen worden: als oock Levit. cap. 19. vers 15.
margenoot16
Hebr. van de dunheyt des lants, siet boven cap. 24. op vers 14.
margenootc
2.Reg. 20.17. Ierem. 20.5. ende 27.19.
margenoot17
Siet van dese 1.Reg. cap. 7. vers 15.
margenoot18
Dat is, de voeten, gestoelten, ofte, pedestalen, op welcke de waschvaten, ofte ketels stonden, die Salomo in den voorhof der Priesteren gestelt hadde. Siet 1.Reg. 7.27.
margenoot19
Siet 1.Reg. 7.23.
margenoot20
Van alle dese gereetschap des tempels is oock te sien 1.Reg. 7.45, etc.
margenoot21
Ofte, koolpannen. siet Levit. 10. op vers 1.
margenoot22
Hebr. gout gout, ende silver silver, D. louter ende massijf gout, of silver; ofte geheel van gout, ende silver, ende niet simpelick vergult, of versilvert. Anders, die (T.w. sprenghbeckens) geheel gout, ende die geheel silver waren.
margenoot23
Dat is, des kopers was soo veel, dat men het niet en konde, nochte wilde wegen.
margenootd
1.Reg. 7.15. 2.Chron. 3.15. Ierem. 52.21.
margenoot24
Siet van dese dingen alle 1.Reg. 7. versen 15, 16, 17, etc.
margenoot25
Dese is geweest de soon van Azaria, die de soon was van Hilkia, 1.Chron. 6. versen 13, 14. die het wetboeck in den tempel vondt, bov. 22. vers 8. Serajas soon was Ezra: wiens boeck wy onder de boecken des Ouden Testaments hebben, Ezra 7.1.
margenoot26
Hebr. den Priester het Hooft, ofte, die het Hooft was, Dat is, de eerste, ofte de voorneemste, ende opperste, te weten, der Priesteren. Alsoo 2.Chron. 26.20. ende cap. 31. vers 10. Ezra 7.5.
margenoot27
De sone van Maaseia, Ier. 21.1. een ander van Zephania de Propheet, die was de sone van Chusi, Zephan. 1. vers 1.
margenoot28
Siet Num. 3. op vers 32. ende 1.Reg. 4. op vers 4.
margenoot29
Die de voorneemste, ende vermaertste waren der sevene; van dewelcke Ieremias spreeckt, Cap. 52. vers 25.
margenoot30
Dat is, die ordinaerlick in de tegenwoordigheyt des Koninghs, ende hem by de hant waren, om hem ten dienste te staen, alsoo Esth. 1.14.
margenoot31
Ofte, tot de oorloge aennam, ofte, monsterde, ofte, oeffende in de wapenen. Siet van desen oock Ierem. cap. 52. vers 25.
margenoot32
Sommige meynen, dat dese waren de gene, die sich tegen den Propheet Ieremiam gestelt hadden, roepende, Den tempel des Heeren, den tempel des Heeren, Ierem. cap. 7. vers 4. Van het woort slaen, siet Genes. cap. 8. op vers 21.
margenoot33
Dit is de vervullinge der prophetie, daer van te sien is boven cap. 23. vers 27. Ierem. 25.9, etc.
margenoote
Ierem. 40.5, 9.
margenoot34
Een vroom, ende oprecht man, de Propheet Ieremia seer toegedaen, ende sijnen raet in alles volgende. Siet van den selven oock Ierem. 40.5. ende is te onderscheyden van eenen anderen Gedalia, die de grootvader was des Propheten Zephania, Zephan. 1.1.
margenoot35
Mede een vrient ende voorstander des Propheten Ieremia. Siet Ier. 26.24.
margenoot36
Die Schrijver was des Koninghs Iosia, 2.Reg. 22.3.
margenootf
Ierem. 40.7.
margenoot37
Siet van dese stadt Iudic. 11.11.
margenoot38
Siet van dese mannen oock Ier. cap. 40. versen 7, 8. Sommige oordeelen, dat dese de Krijghs-oversten, ende Capiteynen geweest zijn, die met haer volck by den Koningh Zedekia waren, als hy by Iericho gevangen wert, ende daer van hem verstroyt wierden, bov. vers 5.
margenoot39
Siet Ier. 41. op vers 1.
margenoot40
Hebr. van ’t zaet des Koninckrijcks, Dat is, van den geslachte Davids, ende Salomo. Men noemt die by ons, ende in Vranckrijck, Princen van den bloede.
margenootg
Ierem. 41.2.
margenoot41
Ofte, om datse Gedalia dese sijne hoogheyt benijdden; ofte, om datse den Koningh van Babel hateden; ofte, om beyde oorsaken.
margenoot42
De soon Nebucadnezars, die sijnen vader in de Monarchie gevolght is, ende heeft geregeert ontrent acht en twintigh jaren. Sommige meynen, dat hy eenige kennisse gehadt heeft van den waren Godt, ende daerom van de ongeloovige zy genaemt geweest Evilmerodach, dat is, de sotte Merodach.
margenoot43
Hebr. uyt het huys des bedwanghs, ofte, besluytinge, dat is, sonder twijfel geschiet, eensdeels uyt medelijden sijns ouderdoms, ende seer langhduerige gevangenisse; anderdeels, uyt aenmerckinge, dat hy hem gewillighlick in de handen Nebucadnezars hadde over gegeven. siet bov. 24. vers 12.
margenoot44
Hebr. hy sprack goede dingen. Siet 1.Reg. cap. 12. op vers 7. ende Ierem. cap. 12. vers 6.
margenoot45
Te weten, die hy plaghte te gebruycken in de gevangenisse. Vergelijckt hier mede Genes. 41.14. ende de aenteeckeninge daer op.
margenoot46
T.w. van de teeringe, ende onderhoudinge van Iojachins huysgesin. Want van de teeringe, ende lijfkost Iojachins persoon aengaende, is in ’t voorgaende versken gesproken. Anders, want sijne teeringe was eene geduerige teeringe, hem van den Koningh gegeven.
margenoot47
D. soo veel als voor elcken dagh verordineert was. Siet gelijcke maniere van spreken Exod. 5.13. Levit. 23.37. 1.Reg. 8.59.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken