Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xv. Capittel.

David bereyt de Arke Godes een plaetse, vers 1. Ende hy beveelt dat de Leviten de Arke Godes dragen sullen, 2. Gantsch Israël komt te Ierusalem, om de Arke aldaer op te halen, 3. Namen der Leviten, die tot desen eynde daer quamen, 4. David beveelt de Overste der selver, wat, ende hoe sy doen sul-

[Folio 182r\D’Arke met vreughde gebracht in--Zion.]
[fol. 182r\D’Arke met vreughde gebracht in--Zion.]

len, 11. Sy gehoorsamen David, 14. Dit is geschiet met groote triumphe van musijcke, 16. Michal, de dochter Sauls, siende den Koningh David voor de Arke springen ende spelen, veracht hem, 29.

1

ENde David maeckte sich huysen Ga naar margenoot1 in sijne stadt: ende hy bereydde der Arke Godes een plaetse, ende Ga naar margenoot2 spande een tente voor haer.

2

Doe seyde David, Niemant en mach de Arke Godes dragen, dan de Leviten: want die Ga naar margenoota heeft de HEERE verkoren om de Arke Godes te dragen, ende om hem te dienen tot in der eeuwigheyt.

3

Oock vergaderde David gantsch Israël te Ierusalem: om de Arke des HEEREN op te halen aen hare plaetse, die hy haer bereyt hadde.

4

Ende David Ga naar margenootb versamelde Ga naar margenoot3 de kinderen Aarons, ende de Leviten.

5

Van de kinderen Kehats, was Uriël Overste, ende sijner Ga naar margenoot4 broederen waren hondert ende twintigh.

6

Van de kinderen Merari, was Asaja Overste, ende sijner broederen waren twee hondert ende twintigh.

7

Van de kinderen Gersoms, was Ioël Overste, ende sijner broederen waren hondert ende dertigh.

8

Uyt de kinderen Ga naar margenoot5 Elizaphans was Overste Semaja, ende sijner Ga naar margenoot6 broederen waren twee hondert.

9

Uyt de kinderen Ga naar margenoot7 Hebrons, was Eliël Overste, ende sijne broeders waren tachtentigh.

10

Uyt de kinderen Ga naar margenoot8 Uzziëls was Amminadab Overste, ende sijne broederen waren hondert ende twaelf.

11

Ende David riep de Priesters Zadok ende Ga naar margenoot9 Abjathar: ende de Leviten Uriël, Asaja, ende Ioël, Semaaja ende Eliël ende Amminadab.

12

Ende hy seyde tot hen, Ghylieden zijt Hoofden der vaderen onder de Leviten: Ga naar margenoot10 heylight u, ghy, ende uwe broeders, dat ghy de Arke des HEEREN des Godts Israëls opbrenget, Ga naar margenoot11 ter [plaetse die] ick voor haer bereydet hebbe.

13

Want om dat ghylieden ten Ga naar margenoot12 eersten [dit] Ga naar margenoot13 niet [en dedet:] Ga naar margenoot14 heeft de HEERE onse Godt onder ons een scheure gedaen, om dat wy hem niet gesocht en hebben Ga naar margenoot15 na het recht.

14

Soo heylighden haer dan de Priesters ende Leviten, om de Arke des HEEREN des Godes Israëls op te brengen.

15

Ende Ga naar margenoot16 de kinderen der Leviten droegen de Arke Godts op hare schouderen, met de draeghboomen die op hen waren, Ga naar margenootc gelijck als Mose geboden hadde na den woorde des HEEREN.

16

Ende David seyde tot de Overste der Leviten, dat sy hare broeders de Sangers stellen souden met musijck-instrumenten, met luyten, ende harpen, ende cymbalen, dat sy haer souden doen hooren, verheffende de stemme met blijdtschap.

17

Soo stelden dan de Leviten Ga naar margenootd Heman den sone Ioëls, ende uyt sijne broederen Asaph den sone Berechja: ende uyt de sonen Merari hare broederen, Ga naar margenoot17 Ethan den sone Kusaja.

18

Ende met hen hare broeders Ga naar margenoot18 van de tweede orden: Zecharja, Ben, ende Iaaziël, ende Semiramoth, ende Iehiël, ende Unni, Eliab, ende Benaja, ende Maaseja, ende Matthitja, ende Eliphele, ende Mikneja, ende Obed-Edom, ende Ieiël de Poortiers.

19

De Sangers nu, Heman, Asaph, ende Ga naar margenoot19 Ethan, lieten haer hooren met koperen cymbalen;

20

Ende Zecharja, ende Ga naar margenoot20 Aziël, ende Semiramoth, ende Iehiël, ende Unni, en-[kolom]de Eliab, ende Maaseja, ende Benaja, met luyten Ga naar margenoot21 op Alamoth.

21

Ende Mattithja, ende Eliphele, ende Mikneja, ende Obed-Edom, ende Ieiël, ende Azazja met harpen Ga naar margenoot22 op de Scheminith, om den toon te verstercken.

22

Ende Chenanja d’Overste der Leviten, was over het Ga naar margenoot23 opheffen: hy Ga naar margenoot24 onderwees haer in’t opheffen, want hy was verstandigh.

23

Ende Berechja, ende Elkana waren Ga naar margenoot25 Poortiers der Arke.

24

Ende Sebanja, ende Iosaphat, ende Nethaneël, ende Amasai, ende Zecharja, ende Benaia, ende Eliëzer de Priesters trompetteden met trompetten voor de Arke Godes: ende Obed-Edom ende Iehija waren Poortiers der Arke.

25

Het geschiedde nu dat David ende de Oudtste van Israël, ende de Overste der duysenden henen gingen om de Arke des verbonts des HEEREN op te halen, uyt het huys Obed-Edoms, met vreughden.

26

Soo geschiedde’t, door dien dat Godt te Leviten hielp, die de Arke des verbonts des HEEREN droegen, dat sy seven varren, ende seven rammen offerden.

27

David nu was gekleet met eenen mantel van fijn linnen, oock alle de Leviten die de Arke droegen, ende de Sangers, ende Chenanja d’Overste van’t opheffen Ga naar margenoot26 der sangers: oock hadde David Ga naar margenoot27 eenen lijfrock aen van linnen.

28

Alsoo bracht gantsch Israël de Arke des verbonts des HEEREN op, met gejuych, ende met geluyt der basuyne, ende met trompetten: ende met cymbalen, makende geluyt met luyten, ende met harpen.

29

Ga naar margenoote Het geschiedde nu, doe de Arke des verbonts des HEEREN tot aen de stadt Davids gekomen was: dat Michal de dochter Sauls door een venster keeck, ende den Koningh David sagh springende ende spelende, soo verachtte sy hem in haer herte.

margenoot1
Dit was het bovenste deel der stadt van Ierusalem, die David van de Iebusiten met gewelt gewonnen hadde: Ende sy wiert de stadt Davids genoemt, om dat David aldaer sijn woonplaetse genomen hadde. Hebr. Ende hy maeckte sich huysen in Davids stadt.
margenoot2
Siet 2.Sam. 6. vers 17.
margenoota
Numer. 4.15.
margenootb
1.Chron. 6.1, 2.
margenoot3
Dat is, de nakomelingen.
margenoot4
Dat is, bloetverwanten: ende alsoo doorgaens in de volgende Capittelen.
margenoot5
Hy was de sone van Uzziël des soons Kehats, Exod. 6. vers 21.
margenoot6
Dat is, bloetverwanten.
margenoot7
Hy was een sone Kehats, Exod. 6.17.
margenoot8
Hy was oock een sone Kehats, Exod. cap. 6. vers 17. maer dit zijn andere nakomelingen van Uzziël geweest dan vers 8. genoemt staen, doch sy hebben oock Uzziël haren grootvader genoemt.
margenoot9
Of, Ebjathar, hy was Hoogepriester, ende Zadok was de tweede na hem, achtervolgens de ordre van Godt gestelt, Numer. 3.32.
margenoot10
D. bereyt u tot dit heyligh werck, met uyterlicke ceremoniale reyniginge, maer insonderheyt met reynigheyt des herten. Siet Exod. cap. 19. versen 10, 15.
margenoot11
Siet bov. vers 1.
margenoot12
T.w. doe ick de Arke in mijn huys wilde brengen laten, 1.Chron. 13.10.
margenoot13
Verstaet hier by, maer hebt de Arke op eenen wagen geset, boven 13.7.
margenoot14
Verstaet dit van de doot van Uza, boven c. 13. vers 10. 2.Sam. 6.6.
margenoot15
Ofte, na de wijse, dat is, gelijck het recht ende behoorlick is, Num. 4.15.
margenoot16
T.w. die van den geslachte Kehats waren. Siet Num. cap. 4. vers 4.
margenootc
Exod. 25.14. Numer. 4.15. ende 7.9.
margenootd
Bov. 6.33, 39, 44.
margenoot17
Anders genoemt Ieduthun.
margenoot18
Dese waren eenen trap leeger dan de voorgaende drie eerste.
margenoot19
And. Ieduthun, sijn vader wort Kisi genoemt, 1.Chron. cap. 6. vers 44.
margenoot20
Iaaziël, vers 18. Ben, vermeldet vers 18. wort hier uytgelaten. Sommige meenen dattet Azazia is, waer van vers 21. Andre, dattet een gedeelte is van den name van Zacharia.
margenoot21
Dat is, met eener maeghdelicker ofte vrouwelicker stemme, welcke de musicijns den Superius of bovensangh noemen: of den Altus ende Contra-tenor, welcke met eene vrouwelicke stemme gesongen moeten worden. Anders, met fijne, ofte, klare stemmen. Anders, op het Virginael. Verstaet dit, na het gevoelen van sommige. Ende soo in het volgende.
margenoot22
Alsoo noemt hy den Bassus of Tenor, die wel een octave of acht noten verschillen van den Superius of Contra-tenor. siet Psalm 6.1. met de aenteeckeninge.
margenoot23
Te weten, der stemmen, ofte des gesanghs, als vers 27. D. hy was Sanghmeester, die ordre stelden op de toonen ende stemmen, ende wanneer de Sangers souden opheffen, ofte beginnen te singen. siet vers 27. Andere verstaen, dat hy de voornaemste geweest is in ’t opheffen van de Arke, dat is, het beleyt daer van gehadt heeft.
margenoot24
Anders, hy was Overste in, etc.
margenoot25
Dese gingen soo men meynt, naest voor de Arke henen, ende droegen sorge dat niemant daer toe loopen, of die genaken soude, gelijck men de deure wacht, of bewaert. Vers 24. wordender noch twee Poortiers genoemt, die tot den selven eynde naest achter de Arke des verbonts volghden.
margenoot26
Anders, des gesanghs. Ofte aldus, met de Sangers.
margenoot27
Daer mede hy sijn Konincklicke weerdigheyt ende grootheyt, als bedeckte voor de groote weerdigheyt ende majesteyt Godes, sich houdende als de andere dienaren in den dienst Godes. Hebr. ende op David was een Ephod.
margenoote
2.Sam. 6.16.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken