Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xvj. Capittel.

David ende het volck offeren brand-offer ende danck-offer, als sy de Arke brachten in de tente, die David daer toe verordineert hadde, vers 1, etc. ende hy zegent het volck, 2. ende geeft eenen yegelicken broot, vleesch, ende wijn, 3. ende hy ordineert Leviten ten dienste der Arke, ende om den Godt Israëls te loven, 4. Wie de Hoofden waren over de gene die met musijck-instrumenten Godt loofden, 5. daer wort beschreven een Psalm, dien David aen Asaph ende sijne broederen gegeven heeft, om den Heere daer mede te loven ende te prijsen, 7. dewelcke gesongen zijnde, soo sprack al ’t volck, Amen, den Heere lovende, 36. David verordineert Sangers, 37. Poortiers, 38. Priesters om brand-offeren te offeren, tot dienst der Arke, 39. Dit gedaen zijnde trock een yeder na huys, 43.

1

DOe Ga naar margenoota sy de Ga naar margenoot1 Arke Godes in brachten, soo stelden syse in’t midden der tente welcke David voor haer gespannen hadde: ende Ga naar margenoot2 sy offerden brand-offeren ende danck-offeren Ga naar margenoot3 voor ’t aengesichte Godes.

2

Als David het brand-offer ende de danck-offeren ge-eyndight hadde te offeren: soo Ga naar margenoot4 zegende hy het volck in den name des HEEREN.

3

Ende Ga naar margenootb hy deylde een yegelick in Israël, van den man tot de vrouwe, een yegelick een bolle broots, ende Ga naar margenoot5 een schoon stuck [vleesches,] ende een flessche [wijns.]

4

Ende hy stelde voor de Arke des HEEREN [sommige] uyt de Leviten tot dienaers: ende dat om den HEERE den Godt Israëls te vermelden, ende te loven, ende te prijsen.

5

Asaph was ’t Hooft, ende Zecharja Ga naar margenoot6 de tweede na hem: Ieiël ende Semiramoth, end Iehiël, ende Mattithja, ende Eliab, ende Benaja, ende Obed-Edom, ende Ieiël met instrumenten der luyten, ende met harpen: ende Asaph liet sich hooren met cymbalen;

6

Maer Benaja, ende Iahaziël de

[Folio 182v\Psalm Davids. Ordre des diensts--by d’Arke, en te Gibeon.]
[fol. 182v\Psalm Davids. Ordre des diensts--by d’Arke, en te Gibeon.]

Priesters, Ga naar margenoot7 steeds met trompetten voor de Arke des verbonts Godes.

7

Te dien selven dage, doe gaf David Ga naar margenoot8 ten eersten [desen Psalm] om den HEERE te loven Ga naar margenoot9 door den dienst Asaphs, ende sijner Ga naar margenoot10 broederen.

8

Ga naar margenoot11 Lovet den HEERE, Ga naar margenoot12 roept sijnen name aen, maeckt sijne daden bekent onder de volckeren.

9

Singht hem, psalmsinght hem, spreeckt aendachtelick van alle sijne wonderwercken.

10

Ga naar margenoot13 Roemt u in den name sijner heyligheyt, dat sich het herte der gener die den HEERE soecken, verblijde.

11

Vraeght na den HEERE ende sijne Ga naar margenoot14 sterckte, soeckt Ga naar margenoot15 sijn aengesichte geduerighlick.

12

Gedenckt sijner wonderwercken, die hy gedaen heeft, sijner wonderteeckenen, ende der Ga naar margenoot16 oordeelen sijnes monts.

13

Ghy zaet Israëls sijnes dienaers, ghy kinderen Iacobs sijne uytverkorene.

14

Hy is de HEERE onse Godt, Ga naar margenoot17 sijne oordeelen zijn over de geheele aerde.

15

Ga naar margenootc Gedenckt tot in der eeuwigheyt sijnes verbonts, des woorts [dat] hy Ga naar margenoot18 ingestelt heeft tot in het duysentste geslachte.

16

[Des verbonts] Ga naar margenootd dat hy Ga naar margenoot19 met Abraham heeft gemaeckt, ende sijns eeds aen Isaac.

17

Welcken Ga naar margenoote hy oock aen Iacob heeft gestelt, tot een insettinge, (aen) Israël tot een eeuwigh verbont.

18

Seggende, Ick sal u ’t lant Canaan geven, Ga naar margenoot20 een snoer van u-lieder erfdeel.

19

Als ghy Ga naar margenoot21 weynige menschen in getale waert; ja Ga naar margenoot22 weynige ende vreemdelingen daer in.

20

Ende Ga naar margenoot23 sy wandelden Ga naar margenoot24 van volck tot volck, ende van het een Koninckrijcke tot een ander volck.

21

Hy en Ga naar margenootf liet niemant toe haer te Ga naar margenoot25 onderdrucken, oock Ga naar margenoot26 bestrafte hy Ga naar margenoot27 Koningen om harent wille, [seggende,]

22

En Ga naar margenoot28 tastet mijne Ga naar margenoot29 gesalfde niet aen, ende en doet mijnen Propheten geen quaet.

23

Ga naar margenoot30 Singet den HEERE Ga naar margenoot31 ghy gantsche aerde, boodtschapt Ga naar margenoot32 sijn heyl van dage te dage.

24

Vertelt sijne eere onder de Heydenen, sijne wonderwercken onder alle volcken.

25

Want de HEERE is groot, ende seer te prijsen, ende Ga naar margenoot33 hy is vreeslick boven alle Goden.

26

Want alle de Goden der volckeren zijn Ga naar margenoot34 afgoden: maer de HEERE heeft de hemelen gemaeckt.

27

Ga naar margenoot35 Majesteyt ende heerlickheyt zijn voor sijn aengesichte, Ga naar margenoot36 sterckte ende vrolickheyt zijn Ga naar margenoot37 in sijne plaetse. [kolom]

28

Ga naar margenoot38 Geeft den HEERE, ghy geslachten der volckeren, Ga naar margenoot39 geeft den HEERE eere ende sterckte.

29

Geeft den HEERE Ga naar margenoot40 de eere sijnes naems, Ga naar margenoot41 brenght offer, ende komt voor sijn aengesichte: Ga naar margenoot42 Aenbidt den HEERE Ga naar margenoot43 in de heerlickheyt des Heylighdoms.

30

Schrickt voor sijn aengesichte, Ga naar margenoot44 ghy geheele aerde, oock sal de werelt bevestight worden, dat sy niet beweeght en worde.

31

Dat Ga naar margenoot45 de hemelen haer verblijden, ende Ga naar margenoot46 de aerde verheuge haer, ende dat men onder de Heydenen segge, Ga naar margenoot47 De HEERE regeert.

32

Dat de zee Ga naar margenoot48 bruyse, met hare Ga naar margenoot49 volheyt, dat het velt huppele van vreughde, met al dat daer in is.

33

Dan sullen de boomen des woudts juychen voor ’t aengesichte des HEEREN, om dat hy komt de Ga naar margenoot50 aerde te richten.

34

Ga naar margenootg Lovet den HEERE, want Ga naar margenoot51 hy is goet, Ga naar margenooth want sijne goedertierenheyt is tot in eeuwigheyt.

35

Ende seght, Verlost ons, O Godt onses heyls, ende Ga naar margenoot52 versamelt ons, ende reddet ons van de Heydenen, dat wy uwen heyligen name loven, ende Ga naar margenoot53 dat wy ons uwes lofs roemen.

36

Gelooft zy de HEERE de Godt Israëls van eeuwigheyt tot eeuwigheyt: ende Ga naar margenoot54 al het volck seyde, Amen, Ga naar margenoot55 en het loofde den HEERE.

37

Alsoo liet Ga naar margenoot56 hy daer voor de Arke des verbonts des HEEREN Asaph ende Ga naar margenoot57 sijne broederen, om geduerighlick te dienen voor d’Arke, Ga naar margenoot58 na dat op elcken dagh bestelt was.

38

Obed-Edom nu met Ga naar margenoot59 haerlieder Ga naar margenoot60 broederen, waren acht en sestigh, ende [hy stelde] Obed-Edom den sone Ga naar margenoot61 Iedithun, ende Hosa, tot Poortiers,

39

Ende de Priester Zadok, ende sijne broederen de Priesters voor den tabernakel des HEEREN op de hooghte, welcke Ga naar margenoot62 te Gibeon is:

40

Om den HEERE de brand-offeren geduerighlick te offeren op den brand-offer altaer, des morgens ende des avonts: ende sulcks na alles datter geschreven staet in de wet des HEEREN, die hy Israël geboden hadde.

41

Ende met hen Heman, ende Ieduthun, ende de overige Ga naar margenoot63 uytgelesene, die met namen uytgedruckt zijn, om den HEERE te loven: want sijne goedertierenheyt is tot in der eeuwigheyt.

42

Ga naar margenoot64 Met hen dan waren Heman ende Ieduthun, [met] trompetten ende cymbalen voor de gene die haer lieten hooren, ende Ga naar margenoot65 [met] instrumenten der musijcke Godes: maer de sonen Ieduthuns waren aen de poorte.

43

Alsoo togen het gantsche volck henen, een yegelick in sijn huys: ende David keerde sich, Ga naar margenoot66 om sijn huys te gaen zegenen.

margenoota
2.Sam. 6.17.
margenoot1
Dat is, de Arke des verbonts, ter eere Godes gemaeckt.
margenoot2
Verstaet dit van extra-ordinarise ende bysondere offerhanden, die David ende het volck van Israël te deser tijt gedaen hebben.
margenoot3
Siet boven 13: op vers 8.
margenoot4
D. hy liet het volck wederom na huys gaen, Godt den Heere voor haer biddende.
margenootb
2.Sam. 6.19.
margenoot5
Te weten, een stuck rundervleeschs by den vyere gebraden, gelijck het Hebreeusch woort van eenige wort uytgeleyt. siet 2.Sam. 6. op vers 19.
margenoot6
Hebr. sijn tweede.
margenoot7
D. alle dage op sekere uren.
margenoot8
Hebr. in den hoofde, D. in den beginne, ofte eerstmael: Ende is dit soo te verstaen, dat David desen Psalm eerst den Leviten heeft gegeven, om Godt daer mede te loven in den opentlicken Godtsdienst; daer na heeft David noch meer psalmen gedicht, ende den Leviten gegeven, om te singen. Siet 2.Sam. 23.1.
margenoot9
Hebr. door de hant.
margenoot10
D. verwanten.
margenoot11
Dit vers ende de veertien naestvolgende, zijn een deel van den 105 Psalm, vergelijcktse met malkanderen.
margenoot12
And. predickt.
margenoot13
Als of hy seyde, Gedenckt dat dit eene sonderlinge genade van Godt is, dat het u gegeven is den Heere te soecken, daer in meught ghy u wel verheugen.
margenoot14
D. na den stercken ende almachtigen Godt. Siet 2.Chron. 6.41.
margenoot15
Te weten, des HEEREN, die sijne tegenwoordigheyt boven de Arke openbaerde, tusschen de Cherubim. Siet Iosu. 4.13, etc.
margenoot16
D. aen de straffen ende plagen, die hy Mosi bevolen heeft uyt te spreken tegen Pharao ende de Egyptenaren, welcke beschreven staen Exod. capp. 7.8. 9. 10. 11. 12.
margenoot17
D. hoewel hy een regeerder is over de gantsche werelt, is nochtans Israël sijn eygendom uyt genade. Of, sijne gerichten, Dat is, sijne straffen, die hy over de vyanden sijnes volcks heeft laten komen, zijn bekent ende ruchtbaer geworden over de geheele werelt.
margenootc
Genes. 17.9.
margenoot18
Siet Psal. 105. op vers 8.
margenootd
Genes. 26.3.
margenoot19
Siet Genes. 15. vers 18. in de verklaringe.
margenoote
Genes. 28.13. ende 35.11.
margenoot20
D. het lant met den snoere afgemeten ende verdeylt. Siet van dese maniere van spreken Deuter. 32.9.
margenoot21
Hebr. lieden of menschen des getals, dat is, lieden die men lichtelick konde tellen, om dat sy weynigh waren. Siet Genes. 34.30. Deut. 4.27. ende 33.6.
margenoot22
T.w. ten aensien van het groot getal der Canaaniten.
margenoot23
T.w. uwe vaders Abraham, Isaac, ende Iacob, gelijck daer van te lesen is in het boeck Genesis van het elfde Capittel tot het eynde des boecks.
margenoot24
D. van het eene volck tot het andere.
margenootf
Genes. capp.12.20. Exod. cap. 7. ende 8.9, 10, 11.
margenoot25
Of, onrecht doen.
margenoot26
Of, scholdt hy, berispte hy.
margenoot27
T.w. den Koningh van Egypten, Genes. 12.17. ende den Koningh te Gerar, Genes. 20.3.
margenoot28
Wel verstaende niet ten quade, dat is, en quetst mijne gesalfde niet.
margenoot29
D. mijne Propheten, gelijck stracks volght. Want de Propheten waren begaeft met de salvinge des Heyligen Geests: gelijck Godt oock belast heeft Elisam uyterlick te salven. Ende hier worden voor eerst verstaen Abraham, Isaac, ende Iacob, die Propheten mogen genoemt worden, om dat sich de Heere haer heeft geopenbaert ende aengesproken, op dat sy oock andere van den wille Godes souden onderrichten. Genes. 20.7. wort Abraham een Propheet genoemt. van Isaac siet Gen. 27. versen 4, 28, 29, 39, 40. ende van Iacob, Genes. cap. 49. Wat de salvinge des Heyligen Geests aengaet, dat kan oock van alle uytverkorene ende geloovige verstaen worden, die de salvinge des Heyligen Geests ontfangen hebben, 1.Ioa. 2.27.
margenoot30
Dit vers, ende de tien naestvolgende staen in den 96 Psalm.
margenoot31
D. ghy inwoonders des gantschen lants, ofte, ghy Israëliten allegaer.
margenoot32
T.w. dat hy ons doet ende bewijst.
margenoot33
D. hy is meer te vreesen ende te ontsien dan de Goden der Heydenen: De meyninge is, men moet hem vreesen ende voor hem schricken, ende niet voor de afgoden: want hier en worden dese dingen alsoo niet tegens malkanderen in vergelijckinge gestelt, als of men den waren Godt soude vreesen moeten, ende de afgoden oock, alleen dat men den waren Godt meer soude vreesen dan de afgoden: Maer door een absolute tegenstellinge, aldus, dat men voor Godt moet schricken ende beven, ende niet voor de afgoden, die noch helpen noch schaden en konnen. Siet dergelijcke tegenstellinge Luce 18. vers 14. Daer de meyninge is, dat de tollenaer gerechtveerdight in sijn huys gegaen is, ende niet de Pharizeus.
margenoot34
Hebr. Elilim, Dat is, ydelheden, nietigheden. De Apostel Paulus seyt, 1.Corinth. 8.4. Wy weten dat de afgodt niet en is. Siet Levit. 19.4.
margenoot35
Anders, glorie, ofte, cieraet.
margenoot36
Dat is, hy is een oorsake van sterckte ende van vrolickheyt, ofte vreught des Geestes, den genen in welcken hy woont door sijnen Geest.
margenoot37
Dat is, by hem, te weten, in den hemel, ofte, in sijn Heylighdom daer hy hem openbaert. Siet Psalm 96.6.
margenoot38
D. kent ende prijst des Heeren eere ende macht.
margenoot39
Dat is, erkent sijne eerlickheyt ende sterckte, hem gevende de eere die hem toekomt.
margenoot40
D. de eere die ghy hem schuldigh zijt.
margenoot41
Of, brenght hier toe het spijs-offer, ofte, eene gave. Door een deel des Godtsdiensts verstaet hy den geheelen Godtsdienst.
margenoot42
Siet Genes. 22. op vers 5.
margenoot43
D. in het heerlicke Heylighdom.
margenoot44
D. alle ghy inwoonders der aerde.
margenoot45
D. de Engelen in den hemel.
margenoot46
D. de inwoonders der aerde.
margenoot47
D. hy betoont, ende doet met der daet blijcken, dat hy een Koningh is, die het al regeert.
margenoot48
Hebr. dondere, D. geluyt geve, als de donder doet, dat is, ruysche, tiere, bruyse.
margenoot49
D. al het gene dat daer in is, T.w. visschen, ende monsters die daer in zijn.
margenoot50
D. de menschen op der aerde.
margenootg
Psalm 107.1. ende 118.1. ende 136.1.
margenoot51
Anders, want het is goet.
margenooth
Psalm 136.1, etc.
margenoot52
D. nu wy met malkanderen vereenight zijn, houdt ons t’samen by malkanderen, dat wy niet wederom van malkanderen scheuren, gelijck wy voor desen zijn gescheurt ende verdeylt geweest. Siet hier van boven Capit. 12. vers 29. Doch dit kan men voorts verstaen van alle toekomende swarigheyt ende noot der Kercke Godts.
margenoot53
T.w. daer van, ende daer over, dat wy oorsake ende vryheyt hebben om u te loven.
margenoot54
D. al het volck gaf te kennen, dat sy sulcken lof toestemden ende presen, ende dat het gene datter gesongen wiert, oock hares herten wensch was. siet Deut. 27. vers 15.
margenoot55
And. oock lovende den HEERE.
margenoot56
De Koningh David.
margenoot57
D. bloetverwanten, nakomelingen.
margenoot58
Of, na den eysch van elcken dagh. Hebr. na het woort, of, de sake des daeghs in sijnen dagh.
margenoot59
T.w. van hem ende Hosa: waer van in het vervolgh.
margenoot60
D. bloetverwanten, nakomelingen.
margenoot61
And. Ieduthun.
margenoot62
Hier was de tabernakel gevoert ende opgericht, na dat Saul de Priesters te Nob gedoodet hadde, 1.Sam. 22.19. siet oock 1.Chron. 21.29. ende 2.Chron. 1.3.
margenoot63
T.w. tot het singh-ampt.
margenoot64
And. ende met hen [te weten] Heman ende Ieduthun, waren trompetten.
margenoot65
Ofte, met musicale instrumenten Godes, Dat is, daer mede men Godt loofde, heylige gesangen daer op singende ende spelende.
margenoot66
D. om Godt den Heere voor den welstant des selven te bidden, als bov. vers 2.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken