Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xvij. Capittel.

Siet den inhoudt deses Capittels, 2.Sam. cap. 7.

1

Ga naar margenoot1 ’TGeschiedde nu Ga naar margenoot2 als David in sijn huys woonde: dat David tot Nathan den Propheet seyde, Siet ick woone in een cederen huys, maer d’Arke des verbonts des HEEREN onder gordijnen.

2

Doe seyde Nathan tot David, Doet alles wat in u herte is, want Godt is met u.

3

Maer het geschiedde in deselve nacht, dat het woort Godes tot Nathan quam, seggende,

4

Gaet henen ende seght tot David mij-

[Folio 183r\Prophetie van Salomo, en Christo. Davids gebedt.]
[fol. 183r\Prophetie van Salomo, en Christo. Davids gebedt.]

nen knecht, Alsoo seyt de HEERE: Ghy en sult my geen huys bouwen om in te woonen:

5

Want ick en hebbe in geen huys gewoont van dien dagh af dat ick Israël hebbe Ga naar margenoot3 opgevoert tot desen dagh toe: maer Ga naar margenoot4 ick ben Ga naar margenoot5 gegaen Ga naar margenoot6 van tente tot tente, ende van tabernakel [tot tabernakel.]

6

Ga naar margenoot7 Over al daer ick gewandelt hebbe met geheel Israël, hebbe ick wel een woort gesproken tot een van de Richters van Israël, den welcken ick geboodt mijn volck te weyden, seggende, Waerom en bouwt ghylieden my geen cederen huys?

7

Nu dan, alsoo sult ghy seggen tot mijnen knecht, tot David, Soo seyt de HEERE der heyrscharen, Ick Ga naar margenoota hebbe u van de schaepskoye genomen van achter de schapen, op dat ghy een voorganger over mijn volck Israël soudt zijn.

8

Ende ick ben met u geweest over al waer ghy henen gegaen zijt, ende ick hebbe alle uwe vyanden uytgeroeyt van voor u aengesichte: ende ick hebbe u eenen name gemaeckt, gelijck de name is der Grooten die op der aerde zijn.

9

Ende ick hebbe voor mijn volck Israël een plaetse bestelt, ende hem geplant, dat hy aen sijne plaetse woone, ende Ga naar margenoot8 niet meer heen ende weder gedreven en worde, ende de Ga naar margenoot9 kinderen der verkeertheyt en sullen hem niet meer krencken, gelijck als in ’t eerste,

10

Ende van die dagen af, dat ick geboden hebbe Richters te wesen over mijn volck Israël: ende hebbe alle uwe vyanden Ga naar margenoot10 vernedert: Oock hebbe ick u te kennen gegeven Ga naar margenoot11 dat u Ga naar margenoot12 de HEERE een huys bouwen sal.

11

Ende ’t sal geschieden, als Ga naar margenoot13 uwe dagen sullen vervullet zijn, Ga naar margenoot14 dat ghy henen gaet tot uwe vaderen, soo Ga naar margenoot15 sal ick u zaet na u doen opstaen, ’t welck uyt uwe sonen zijn sal, ende ick sal Ga naar margenoot16 sijn Koninckrijcke bevestigen.

12

Ga naar margenoot17 Die sal Ga naar margenootb my een Huys bouwen: ende ick sal sijnen stoel bevestigen Ga naar margenoot18 tot in der eeuwigheyt.

13

Ga naar margenootc Ick sal hem tot eenen vader zijn, ende hy sal my tot eenen sone zijn: ende mijne goedertierenheyt en sal ick van hem niet wenden, gelijck als ick [die] wech genomen hebbe van dien Ga naar margenoot19 die voor u geweest is.

14

Maer Ga naar margenootd ick sal hem in mijn Huys bestendigh maken, ende Ga naar margenoot20 in mijn Koninckrijcke tot in eeuwigheyt: ende sijnen stoel sal vast zijn tot in eeuwigheyt.

15

Ga naar margenoot21 Na alle dese woorden, ende na dit gantsche gesichte: alsoo sprack Nathan tot David.

16

Doe quam de Koningh David in, ende Ga naar margenoot22 bleef Ga naar margenoot23 voor ’t aengesichte des HEEREN: ende hy seyde, Ga naar margenoot24 Wie ben ick HEERE Godt? ende wat is mijn huys, dat ghy my Ga naar margenoot25 tot hier toe gebracht hebt?

17

Ende dit is kleyn in uwe oogen geweest, O Godt, daerom hebt ghy van het huys uwes knechts Ga naar margenoot26 tot van verre henen gesproken, ende Ga naar margenoot27 ghy hebt my Ga naar margenoot28 na menschelicke wijse versien met dese Ga naar margenoot29 verhooginge, O HEERE Godt.

18

Ga naar margenoot30 Wat sal David meer by u daer toe voegen, van wegen de eere Ga naar margenoot31 aen uwen knecht? doch ghy kent uwen knecht wel.

19

HEERE, Ga naar margenoot32 om uwes knechts wille, ende Ga naar margenoot33 na u herte hebt ghy alle dese groote dingen gedaen: om alle dese groote dingen bekent te maken. [kolom]

20

Ga naar margenoote HEERE, daer en is niemant gelijck ghy, ende daer en is geen Godt behalven ghy, Ga naar margenoot34 na allen dat wy met onse ooren gehoort hebben.

21

Ga naar margenootf Ende wie is als u volck Israël, een eenigh volck op der aerde: Ga naar margenoot35 ’t welcke Godt henen gegaen is, sich tot een volck te verlossen, dat ghy u eenen name maecktet van groote ende verschrickelicke dingen, met de Heydenen uyt te stooten van het aengesichte uwes volcx, ’t welck ghy uyt Egypten verlost hebt.

22

Ende ghy hebt u volck Israël u ten volcke gemaeckt tot in der eeuwigheyt: ende ghy HEERE zijt hen tot eenen Godt geworden.

23

Nu dan, HEERE, het woort dat ghy over uwen knecht gesproken hebt, ende over sijn huys, dat worde waer tot in eeuwigheyt: ende doet gelijck als ghy gesproken hebt.

24

Ia Ga naar margenoot36 het worde waer, ende uwen name worde groot gemaeckt tot in eeuwigheyt, dat men segge, De HEERE der heyrscharen, de Godt Israëls, is Israëls Godt: ende ’t huys Davids uwes knechts zy bestendigh voor u aengesichte.

25

Want ghy, mijn Godt, Ga naar margenoot37 hebt voor de oore uwes knechts geopenbaert, dat ghy hem een huys bouwen soudt: daerom heeft uwe knecht Ga naar margenoot38 [in sijn herte] gevonden om voor u aengesichte Ga naar margenoot39 te bidden.

26

Nu dan HEERE, Ghy zijt die Godt: ende ghy hebt dit goede over uwen knecht gesproken.

27

Nu dan, het heeft u belieft te zegenen het huys uwes knechts, dat het in eeuwigheyt voor u aengesichte zy: want ghy HEERE, hebt het gezegent, ende het sal gezegent zijn in eeuwigheyt.

margenoot1
Dese Historie wort oock beschreven 2.Sam. cap. 7. by na met deselve woorden: siet aldaer breeder verklaringe der duystere plaetsen.
margenoot2
D. doe hy tot ruste ende vrede gekomen was.
margenoot3
2.Sam. 7. vers 6. staet hier by, uyt Egypten.
margenoot4
Dit wort geseyt ten aensien, dat de tabernakel in geen vaste plaetse is gebleven, soo wel doe Israël in de woestijne was, als doe het in ’t lant Canaan is geweest.
margenoot5
Hebr. geweest.
margenoot6
Hebr. uyt de tente in de tente.
margenoot7
D. waer henen de Arke des verbonts gebracht wiert, boven dewelcke ick mijne tegenwoordigheyt betoone.
margenoota
1.Sam. 16.11. Psalm 78.70.
margenoot8
Dat is, het en sal van de eene plaetse tot de andre niet vervoert worden.
margenoot9
D. de boose menschen, die geheel ter ongerechtigheyt over gegeven zijn.
margenoot10
D. gedempt, t’onder gebracht.
margenoot11
Dat is, dat hy u nakomelingen geven soude, die u Koninckrijcke souden be-erven. siet onder versen 25, 27.
margenoot12
D. ick, want de Heere spreeckt hier.
margenoot13
T.w. de dagen uwes levens.
margenoot14
Dat is, dat ghy sterven sult.
margenoot15
Vergel. 2.Sam. cap. 7. vers 12. met de aenteeckeninge.
margenoot16
Verstaet hier niet alleen Salomo ende andere nakomelingen Davids, maer oock Christum selfs: want Salomons Rijcke en heeft niet altoos geduert, maer ’t Rijcke Christi duert in eeuwigheyt. Vergel. Luce cap. 1. versen 32, 33.
margenoot17
Salomo heeft een huys van hout ende steen getimmert, maer Christus een geestelick huys, welck is sijne Kercke.
margenootb
1.Reg. 5.5. ende 6.12.
margenoot18
Dat past alleen op Christum, niet op Salomo.
margenootc
Psalm 89.27, 29. Hebr. 1.5, 6.
margenoot19
Hier by verstaet hy Saul, die van wegen sijne ongehoorsaemheyt van het Koninckrijck afgestooten is,
margenootd
Luce 1.33.
margenoot20
Dat is, in mijne Kercke.
margenoot21
D. na alle dese woorden, door gesichten geopenbaert ende bevolen.
margenoot22
T.w. soo lange tot dat hy sijn gebedt ge-eyndight hadde, ’t welck hier volght.
margenoot23
Verstaet dit alsoo, dat David voor d’Arke des verbonts geseten heeft, die een teecken was van de tegenwoordigheyt des Heeren.
margenoot24
Siet Gen. 32. vers 10.
margenoot25
T.w. tot de Konincklicke weerdigheyt.
margenoot26
D. van saken, die noch verre zijn, ende die eerst lange na mijnen tijt souden geschieden.
margenoot27
Siet 2.Sam. 7.19. Ofte aldus: Ghy hebt my aengesien na de wijse eens menschen van hoogen staet, (T.w. daer ick maer een schaepherder was.)
margenoot28
T.w. my door Nathan seer goedertierentlick aensprekende. Hebr. na de wijse [ofte ordre] eenes menschen.
margenoot29
Of, voortreflickheyt, ofte, uytnementheyt.
margenoot30
Als of hy seyde, My ontbreken woorden om uwe weldaden na behooren te roemen.
margenoot31
T.w. bewesen
margenoot32
Door den knecht des Heeren verstaen hier sommige Iesum Christum den Salighmaker, den vaderen belooft, gelijck Iesa. 49.6. ende elders.
margenoot33
D. na uwe goetgunstigheyt.
margenoote
Deuter. 3.24. ende 4.35. ende 6.4. 1.Reg. 8.23, 60. Psalm 86.8. Iesa. 37.16, 20. Dan. 3.29. Hose. 13.4.
margenoot34
’t Welck blijckt ende bewesen wort met alle de wonderwercken ende daden, die ghy van den aenbeginne der werelt hebt gedaen, insonderheyt aen onse vaderen, gelijck wy van deselve gehoort hebben.
margenootf
Deuter. 4.7. ende 33.29. Psalm 147.20.
margenoot35
Israël en heeft Godt niet gesocht, maer Godt heeft Israël gesocht, ende sich tot een volck verkoren, om sich toe te eygenen, ende te heyligen. Dit is oock te verstaen van het geestelicke Israël, dat is, de uytverkorene kinderen Godes: want niemant komt tot Christum de fonteyne des levens, ’t en zy dat de Vader hem trecke.
margenoot36
T.w. dat ghy tot uwen knecht gesproken hebt.
margenoot37
T.w. door den Propheet Nathan, hem te kennen gevende, wat ghy in uwen raet over hem besloten hebt.
margenoot38
Dit is hier ingevoeght uyt 2.Sam. cap. 7. vers 27.
margenoot39
Wat David te deser tijt gebeden hebbe, wort breeder beschreven 2.Sam. cap. 7.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken