Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xix. Capittel.

Siet den inhoudt 2.Sam. cap. 10.

1

Ga naar margenoot1 ENde het geschiedde na desen, dat Nahas de Koningh der kinderen Ammons sterf, ende sijn sone wert Koningh in sijne plaetse.

2

Doe seyde David, Ick sal weldadigheyt doen aen Hanun den sone Nahas, want sijn vader heeft weldadigheyt aen my gedaen: daerom sondt David boden om hem te troosten over sijnen vader: Doe de knechten Davids in het lant der kinderen Ammons tot Hanun quamen, om hem te troosten:

3

Soo seyden de Vorsten der kinderen Ammons tot Hanun, Eert David uwen vader in uwe oogen, om dat hy troosters tot u gesonden heeft? Zijn niet sijne knechten tot u gekomen, om te doorsoecken Ga naar margenoot2 ende om om te keeren, ende om het lant te verspieden?

4

Daerom nam Hanun de knechten Davids, ende hy Ga naar margenoot3 beschoerse, ende sneedt hare kleederen half af tot aen Ga naar margenoot4 de heupen, ende lietse henen gaen.

5

Ga naar margenoot5 Sy nu gingen henen, ende men boodtschapte David van dese mannen, ende hy sondt hen te gemoete, want die mannen Ga naar margenoot6 waren seer beschaemt: De Koningh dan seyde, Blijft te Iericho, tot dat u-lieder baert weder gewassen zy, komt dan wederom.

6

Doe de kinderen Ammons sagen, dat sy sich stinckende gemaeckt hadden by David: soo sondt Hanun ende de kinderen Ammons duysent talenten silvers om sich wagenen ende ruyters te hueren uyt Ga naar margenoot7 Mesopotamien, ende uyt Syrien-Maacha, ende uyt Zoba.

7

Soo dat sy sich huerden Ga naar margenoot8 twee en dertigh duysent wagenen, ende de Koningh van Maacha, ende sijn volck, die quamen ende legerden haer voor Medeba: oock vergader-[kolom]den de kinderen Ammons uyt hare steden, ende sy quamen ten strijde.

8

Doe het David hoorde, soo sondt hy Ioab, ende ’t gantsche heyr met de helden.

9

Als de kinderen Ammons uytgetogen waren, soo stelden sy de slagh-ordre voor de poorte Ga naar margenoot9 der stadt: maer de Koningen die gekomen waren, die waren besonder in’t velt.

10

Doe Ioab sagh dat de spitse der slagh-ordre van voren ende van achteren tegen hem was: soo verkoos hy [eenige] uyt alle uytgelesene in Israël, ende hy steldese in ordre tegen de Syriers aen.

11

Ende d’overige des volcks gaf hy in de hant sijnes broeders Ga naar margenoot10 Absai: ende sy steldense in ordre tegen de kinderen Ammons aen.

12

Ende hy Ga naar margenoot11 seyde, Indien my de Syriers te sterck worden, soo sult ghy my Ga naar margenoot12 komen verlossen: ende indien de kinderen Ammons u te sterck worden, soo sal ick u verlossen.

13

Zijt sterck, ende laett ons sterck zijn voor ons volck, ende voor de steden onses Godts: de HEERE nu doe wat goet is in sijne oogen.

14

Doe naderde Ioab ende het volck dat by hem was, ten strijde voor het aengesichte der Syriers: Ende Ga naar margenoot13 sy vloden voor sijn aengesichte.

15

Doe de kinderen Ammons sagen dat de Syriers vloden, soo vloden sy oock voor het aengesichte Absai sijnes broeders, ende sy quamen Ga naar margenoot14 in de stadt, ende Ioab quam te Ierusalem.

16

Als de Syriers sagen, dat sy voor het aengesichte Israëls geslagen waren, soo sonden sy boden, ende brachten de Syriers uyt, die aen gene zijde Ga naar margenoot15 der riviere woonden: ende Ga naar margenoot16 Sophach de Krijghs-overste Ga naar margenoot17 Hadarezers, [toogh] voor haer aengesichte henen.

17

Doe het David wert aengeseyt, soo vergaderde hy gantsch Israël, ende hy toogh over de Iordane, ende hy quam tot haer, ende hy stelde de slagh-ordre tegen haer: Als David de slagh-ordre tegen de Syriers gestelt hadde, soo streden sy met hem.

18

Doch de Syriers vloden voor ’t aengesichte Israëls, ende David versloegh van de Syriers Ga naar margenoot18 seven duysent wagenen, ende veertigh duysent mannen te voet: daer toe doodde hy Sophach den Krijghs-oversten.

19

Doe de knechten Hadarezers sagen, dat sy geslagen waren voor het aengesichte Israëls, soo maeckten sy vrede met David, ende Ga naar margenoot19 dienden hem: ende de Syriers en wouden de kinderen Ammons niet meer verlossen.

margenoot1
Het gene in dit Capittel geschreven staet, is eerst verhaelt 2.Sam. cap. 10. siet de voordere verklaringe der duystere plaetsen aldaer.
margenoot2
D. om het lant te verderven ende te verwoesten na dat sy het sullen doorwandelt ende verspiedt hebben.
margenoot3
Dat is, hy lietse scheeren, te weten, haren baert half af, of aen de eene zijde, de gesanten Davids alsoo beschimpende. siet 2.Sam. 10.4.
margenoot4
And. de billen.
margenoot5
And. ende men gingh ende boodtschapte David door mannen, etc.
margenoot6
Dat is, hen was grooote schande ende smaetheyt aengedaen.
margenoot7
Hebr. Aram, of, Syrien der twee rivieren. Siet de aenteeckeninge Genes. cap. 24. vers 10.
margenoot8
Dit kan men verstaen van soo veel krijghsvolck, die op de wagenen streden.
margenoot9
Te weten, voor Medeba, van welcke stadt vers 7. gesproken wort. Doch andere meynen dat sy haer voor hare stadt Rabba gelegert hebben, welcke de hooftstadt der Ammoniten was, van welckers belegeringe ende inneminge onder capit. 20. gesproken wort.
margenoot10
Anders, Abisai, 2.Sam. 10.10.
margenoot11
Te weten, tot Absai.
margenoot12
Hebr. tot verlossinge zijn.
margenoot13
Te weten, de Syriers.
margenoot14
Te weten, in de stadt Medeba, dewelcke de Ammoniten des maels in hadden.
margenoot15
Verstaet hier de riviere Euphrates.
margenoot16
Hy wort Sobach genoemt, 2.Sam. cap. 10. vers 16.
margenoot17
Siet boven 18. vers 5.
margenoot18
Siet d’aenteeckeninge op 2.Sam. cap. 10. vers 18.
margenoot19
D. sy wierden hem onderdanigh, ende sy gaven hem tribuyt.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken