Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het vj. Capittel.

Salomo siende het teecken der Goddelicker tegenwoordigheyt in den tempel, looft, ende danckt den Heere, dat hy sijne belofte aen sijnen vader David gedaen, vervult hadde, 4. doet een heerlick gebedt, in het welcke hy toont het rechte gebruyck des tempels, 12.

1

DOe seyde Salomo: Ga naar margenoot1 De HEERE heeft geseyt, dat hy in de donckerheyt soude woonen.

2

Ende ick hebbe u een Huys ter woonstede gebouwt, ende eene vaste plaetse, tot uwe Ga naar margenoot2 eeuwige wooninge.

3

Ga naar margenoota Daer na wendde de Koningh sijn aengesicht Ga naar margenoot3 om, ende Ga naar margenoot4 zegende de gantsche gemeynte Israëls: ende de gantsche gemeynte Israëls Ga naar margenoot5 stont.

4

Ende hy seyde, Gelooft zy de HEERE de Godt Israëls, die met sijnen mont tot mijnen vader David gesproken heeft, ende heeft het met sijne handen Ga naar margenoot6 vervult, seggende:

5

Van dien dage aen, dat ick mijn volck uyt Egyptenlant uytgevoert hebbe, en hebbe ick geene stadt Ga naar margenoot7 verkoren uyt alle stammen Israëls, om een Huys te bouwen, Ga naar margenoot8 dat mijn naem daer soude wesen: Ga naar margenoot9 nochte geenen man verkoren, om een voorganger te zijn over mijn volck Israël.

6

Maer ick hebbe Ierusalem verkoren, dat mijn naem daer soude wesen: Ende ick hebbe David verkoren, dat hy over mijn volck Israël wesen soude.

7

Ga naar margenootb Het Ga naar margenoot10 was oock in ’t herte mijns vaders Davids, een Huys te bouwen Ga naar margenoot11 den name des HEEREN des Godts Israëls.

8

Maer de HEERE seyde tot mijnen vader David: Dewijle dat in u herte geweest is, mijnen name een Huys te bouwen; ghy hebt wel gedaen, dattet in u herte geweest is.

9

Evenwel ghy en sult dat Huys niet bouwen: maer uw’ sone, die Ga naar margenoot12 uyt uwe lendenen voort komen sal, die sal mijnen naem dat Huys bouwen.

10

Soo heeft de HEERE sijn woort bevestight, dat hy gesproken hadde: want ick ben opgestaen in de plaetse mijnes vaders Davids, ende ick sitte op den throon Israëls, gelijck als de HEERE gesproken heeft, ende ick hebbe een Huys gebouwt, den name des HEEREN des Godts Israëls.

[Folio 190r\Salomons gebedt in den nieu--wen tempel.]
[fol. 190r\Salomons gebedt in den nieu--wen tempel.]

11

Ende ick hebbe daer de Arke gestelt, daer in Ga naar margenoot13 het verbont des HEEREN is, ’t welcke hy maeckte met de kinderen Israëls.

12

Ende hy stont voor den altaer des HEEREN, tegen over de gantsche gemeynte Israëls: ende hy breydde sijne handen uyt:

13

(Want Salomo hadde een Ga naar margenoot14 koperen gestoelte gemaeckt, ende haddet gestelt in het midden Ga naar margenoot15 des voorhofs, zijnde vijf ellen in sijne lenghte, ende vijf ellen in sijne breedte, ende drie ellen in sijne hooghte, ende hy stont daer op, ende Ga naar margenoot16 knielde op sijne knijen voor de gantsche gemeynte Israëls, ende Ga naar margenoot17 breydde sijne handen uyt na den hemel.)

14

Ende hy seyde; HEERE Godt Israëls, daer en is Ga naar margenootc geen Godt gelijck ghy in den hemel, noch op der aerde: houdende het verbont, ende de weldadigheyt uwen knechten, die voor u aengesicht Ga naar margenootd met haer gantsche herte wandelen:

15

Die uwen knecht mijnen vader David gehouden hebt, Ga naar margenoote dat ghy tot hem gesproken hadt: want met uwen mont hebt ghy gesproken, ende met uwe hant vervult, gelijck het Ga naar margenoot18 te desen dage is.

16

Ende nu HEERE Godt Israëls; houdt uwen knecht mijnen vader David, dat ghy tot hem gesproken hebt, seggende, Ga naar margenoot19 Ga naar margenootf Geen man en sal u van voor mijn aengesichte afgesneden worden, die sitte op den throon Israëls: alleenlick soo uwe sonen Ga naar margenoot20 haren wegh bewaren, om te wandelen Ga naar margenoot21 in mijne wet, gelijck als ghy gewandelt hebt voor mijn aengesichte.

17

Nu dan, O HEERE Godt Israëls, laet u woort waer worden, ’t welck ghy gesproken hebt tot uwen knecht, tot David.

18

Maer waerlick, soude Godt by de menschen op der aerde woonen? Ga naar margenootg Siet, de hemelen, ja de hemel der hemelen en souden u niet begrijpen; hoe veel te min dit Huys, dat ick gebouwt hebbe;

19

Wendt u dan noch Ga naar margenoot22 tot het gebedt uwes knechts, ende tot sijne smeeckinge, O HEERE mijn Godt, om te hooren na het geroep, ende na het gebedt, dat uwe knecht voor u aengesicht biddet.

20

Dat uwe oogen open zijn, dagh ende nacht over dit Huys, over de plaetse van dewelcke ghy geseyt hebt, uwen Ga naar margenoot23 name daer te sullen setten: om te hooren na het gebedt, het welck uwe knecht bidden sal in dese plaetse.

21

Hoort dan na de smeeckingen uwes knechts, ende uwes volcks Israëls, Ga naar margenoot24 die in dese plaetse sullen bidden: ende hoort ghy uyt de plaetse uwer wooninge, uyt den hemel; ja hoort, ende vergeeft.

22

Ga naar margenooth Wanneer yemant tegens sijnen naesten sal gesondight hebben, ende die hem eenen eedt des vloecks opgeleyt sal hebben, om hemselven te vervloecken, ende den eedt des vloecks voor uwen altaer, in dit Huys komen sal:

23

Hoort ghy dan uyt den hemel, ende Ga naar margenoot25 doet, ende richtet uwe knechten, vergeldende den godtloosen, gevende sijnen wegh op sijnen kop: ende rechtveerdigende den rechtveerdigen, gevende hem Ga naar margenoot26 na sijne gerechtigheyt.

24

Ga naar margenooti Wanneer oock u volck Israël voor het aengesicht des vyants sal geslagen worden, om datse tegens u gesondiget sullen hebben: ende hen bekeeren, ende uwen name belijden, ende voor u aengesicht in dit Huys bidden, ende smeecken sullen:

25

Hoort ghy dan uyt den hemel, ende vergeeft de sonden uwes volcks Israëls; ende brenghtse weder in het lant, dat ghy hen, ende haren vaderen gegeven hebt. [kolom]

26

Ga naar margenootk Als den Ga naar margenoot27 hemel sal gesloten zijn, datter geenen regen en is, om dat sy tegen u gesondiget sullen hebben, ende sy in dese plaetse bidden, ende uwen name belijden, [ende] van hare sonden hen bekeeren sullen, Ga naar margenoot28 als ghyse geplaeght sult hebben:

27

Hoort ghy dan in den hemel, ende vergeeft de sonde uwer knechten, ende uwes volcks Israëls, als ghy hen sult geleert hebben den goeden wegh, in den welcken sy wandelen sullen; ende geeft regen op u lant, dat ghy uwen volcke tot een erffenisse gegeven hebt.

28

Ga naar margenootl Als ’er honger in het lant wesen sal, als’er peste wesen sal, als’er brantkoorn, ofte honighdauw, sprinckhanen, ende keveren wesen sullen, als yemant van sijne vyanden Ga naar margenoot29 in ’t lant sijner poorten hem belegeren sal, [ofte] eenige plage, ofte eenige kranckheyt wesen sal:

29

Ga naar margenootm Alle gebedt, alle smeeckinge, die van eenigh mensche, ofte van al u volck Israël geschieden sal: als sy erkennen een yeder sijne plage, ende sijne smerte, ende [een yeder] sijne handen Ga naar margenoot30 in dit Huys uytbreyden sal:

30

Hoort ghy dan uyt den hemel, de vaste plaetse uwer wooninge, ende vergeeft, ende geeft eenen yegelicken na alle sijne wegen, gelijck ghy sijn herte kent: want ghy alleene kent het herte Ga naar margenoot31 van de kinderen der menschen.

31

Op dat sy u vreesen, om Ga naar margenoot32 te wandelen in uwe wegen, alle de dagen, diese leven sullen op het lant, dat ghy onsen vaderen gegeven hebt.

32

Ga naar margenootn Selfs oock aengaende den vreemden, die van u volck Israël niet zijn en sal; maer uyt verren lande, om uwes grooten naems, ende uwer stercker hant, ende Ga naar margenoot33 uwes uytgestreckten arms wille, komen sal: als sy komen, ende bidden sullen in dit Huys:

33

Hoort ghy dan uyt den hemel, uyt de vaste plaetse uwer wooninge, ende doet na alles, daerom die vreemde tot u roepen sal: op dat alle volckeren der aerden uwen name Ga naar margenoot34 kennen, soo om u te vreesen, gelijck Ga naar margenoot35 u volck Israël, als om te weten, dat uwe Ga naar margenoot36 naem genaemt wort over dit Huys, ’t welck ick gebouwt hebbe.

34

Ga naar margenooto Wanneer u volck in den krijgh tegen sijne vyanden uyttrecken sal door den wegh, dien ghyse henen senden sult, ende sullen tot u bidden na den wegh deser stadt, die ghy verkoren hebt, ende na dit Huys, het welck ick uwen name gebouwt hebbe.

35

Hoort dan uyt den hemel haer gebedt, ende hare smeeckinge, ende voert haer recht uyt.

36

Wanneer sy gesondiget sullen hebben tegen u, Ga naar margenootp (want geen mensch en is’er, die niet en sondight) ende ghy tegen hen vertoornt sult zijn, ende hen leveren sult voor het aengesicht des vyants, dat de gene, die hen gevangen hebben, hen gevangelick wech voeren in een lant, dat verre, ofte naby is:

37

Ende sy in ’t lant, daerse gevangelick wech gevoert zijn, weder aen haer herte brengen sullen, datse sich bekeeren, ende tot u smeecken in het lant harer gevangenisse, seggende: Wy hebben gesondiget, verkeerdelick gedaen, ende godtlooslick gehandelt:

38

Ende sy hen tot u bekeeren met haer gantsche herte, ende met hare gantsche ziele, in het lant harer gevangenisse, daer Ga naar margenoot37 sy hen gevangelick wechgevoert hebben, ende bidden sullen Ga naar margenoot38 na den wegh hares lants, dat ghy haren vaderen gegeven hebt, ende na dese stadt, die ghy verkoren hebt, ende na dit Huys, dat ick uwen name gebouwt hebbe:

39

Hoort dan uyt den hemel, uyt de vaste plaetse uwer wooninge, haer gebedt, ende hare smeeckingen, ende voert haer

[Folio 190v\De tempel wort ingewijet. Godt verschijnt Salomo.]
[fol. 190v\De tempel wort ingewijet. Godt verschijnt Salomo.]

recht uyt: ende vergeeft uwen volcke, Ga naar margenoot39 datse tegen u gesondight sullen hebben.

40

Nu mijn Godt, laet doch Ga naar margenoot40 uwe oogen open, ende uwe ooren opmerckende zijn, tot het gebedt Ga naar margenoot41 deser plaetse.

41

Ende nu, HEERE Godt, maeckt u op Ga naar margenoot42 tot uwe ruste, ghy, ende de Arke Ga naar margenoot43 uwer kracht: laet uwe Priesters, HEERE Godt, met Ga naar margenoot44 heyl bekleet worden, ende laet uwe Ga naar margenoot45 gunstgenooten Ga naar margenoot46 over het goede blijde zijn.

42

O HEERE Godt, en Ga naar margenoot47 wendt Ga naar margenoot48 het aengesicht uwes gesalfden niet af: gedenckt der weldadigheden Ga naar margenoot49 Davids uwes knechts.

margenoot1
Siet de verklaringe hier van, ende der volgende verssen, 1.Reg. 8. op vers 12. ende de volgende.
margenoot2
D. soo lange, als de wet dueren soude. Siet Genes. 13. op vers 15. Hebr. tot u woonen [in] eeuwigheden.
margenoota
1.Reg. 8.14, 15.
margenoot3
T.w. na’t volck.
margenoot4
Anders, loofde [Godt] met de gantsche gemeynte.
margenoot5
Te weten, in den grooten voorhof, om des Koninghs aenspraeck, ende gebedt te hooren. siet onder vers 13. ende de aenteeckeninge.
margenoot6
D. dadelick volbracht, gelijck hy gesproken, ende belooft heeft. also ond. vers 15.
margenoot7
Siet 1.Reg. 8. op vers 16.
margenoot8
Siet 1.Reg. 8. op ’t selve vers.
margenoot9
De Heere heeft te voren sijnen volcke wel Vorsten, Richteren, ende Leytsmannen toegeschickt, maer niet als David, by wiens nakomelingen de Opperheyt der regeeringe, tot de toekomste des Messias (van wiens eeuwigh Koninckrijck hy een voorbeelt was) blijven moeste.
margenootb
2.Sam. 7.2. 1.Reg. 8.17. 1.Chron. 17.1. ende 28.2.
margenoot10
D. hy hadde goet gevonden, ende voorgenomen. Alsoo in ’t volgende: item, 1.Sam. c. 14. vers 7. 2.Sam. c. 7. vers 3. 1.Chron. 17. vers 2. Hebr. het was oock met het herte.
margenoot11
D. den HEERE selve: alsoo in het volgende. Siet 1.Reg. 5. op vers 3.
margenoot12
Dat is, uyt u vleesch, ende bloet geboren sal worden. Siet Genes. 35. op vers 11.
margenoot13
Verst. de twee steenen tafelen, in dewelcke de tien geboden geschreven waren, als zijnde de wetten des verbonts, dat Godt met de Israëliten gemaeckt hadde. Siet 1.Reg. 8. op vers 21.
margenoot14
Verst. een soodanigh gestoelte, gelijck het hier beschreven is van sijn stoffe, ende grootte, ende de plaetse daer ’t stont, hier toe verordent, op dat de Koningh daer uyt Godt bidden, ende het volck aenspreken soude. Siet hier van oock 2.Reg. 11. op vers 14.
margenoot15
D. des voorhofs des volcks, genaemt anders het groote voorhof, 1.Reg. 7. versen 9, 12. siet oock bov. 4. op vers 9.
margenoot16
Dese ceremonie is in het bidden gebruyckt geweest, als een teecken van den ootmoedt onses herten, in ’t welcke wy overtuyght zijn, dat wy voor de Goddelicke Majesteyt niet bestaen konnen, Psalm 130.3. Siet van deselve ceremonie Ezra c. 9. vers 5. Luce c. 22. vers 41. Act. cap. 20. vers 36. Ephes. 3.14.
margenoot17
Siet van dese ceremonie, die de oude in het bidden gebruyckt hebben, 1.Reg. 8. op vers 22.
margenootc
Exod. 15.11. Deut. 4.39. ende 7.9.
margenootd
Siet 1.Reg. 2. op vers 4.
margenoote
1.Chron. 22.9.
margenoot18
Hebr. na desen dagh, D. gelijck het ten huydigen dage blijckt, ofte, gelijck desen dagh betuyght.
margenoot19
Siet 1.Reg. 8. op vers 25.
margenootf
2.Sam. 7.12, 16. Psalm 132.12.
margenoot20
Siet 1.Reg. 2. op vers 4.
margenoot21
D. om te gelooven, ende te leven met alle oprechtigheyt, na het geopenbaerde woort Godts. Alsoo Psalm 26.3. ende 119.1. vergel. 1.Reg. 8.25. alwaer dit geheeten wort voor het aengesicht des Heeren wandelen. Ende 11. vers 33. in den wegh des Heeren wandelen. Siet de aenteeck. aldaer.
margenootg
1.Reg. 8.27. 2.Chron. 2.6. Iesa. 66.1. Actor. 7.49.
margenoot22
D. tot mijn gebedt, die uwe knecht ben: alsoo in ’t volgende.
margenoot23
D. te maken, dat aldaer sijn woort geleert, sijn naem aengeroepen, sijnen Godesdienst uytgericht, ende sijn volck tot de heylige oeffeningen vergadert worden, ende daer sijn Geest oock krachtigh zy. Vergel. 1.Reg. 8. de aenteeck. op vers 16.
margenoot24
Anders, dewelcke sy, etc.
margenooth
1.Reg. 8.31, etc.
margenoot25
Te weten, na dat uwe gerechtigheyt ten aensien van sijnen eedt, ende de sake vereyscht. Siet 1.Reg. 8. op vers 32. ende in ’t selve Capittel de verklaringe van eenige dingen hier volgende.
margenoot26
Verst. na de gerechtigheyt sijner sake, die hy met de menschen heeft uytstaende, ende niet na de gerechtigheyt sijnes persoons, die niemant soo en heeft dat hy voor Godt soude bestaen konnen, Psalm 130.3. ende 143.2.
margenooti
1.Reg. 8.33, etc.
margenootk
1.Reg. 8.35, etc.
margenoot27
Verst. den ondersten hemel, dat is de lucht, daer in de wolcken zijn, van dewelcke de regen voort komt. Vergel. Genes. 2. op vers 6. ende 1.Reg. 18.45.
margenoot28
And. om dat ghy tegen hen getuyght sult hebben. Siet 1.Reg. 8. op vers 35.
margenootl
2.Chron. 20.9.
margenoot29
Siet 1.Reg. 8. op vers 37.
margenootm
1.Reg. 8.38, etc.
margenoot30
Ofte, na dit Huys. siet 1.Reg. 8. op vers 44. ende onder versen 34, 38.
margenoot31
Verst. dit in het gemeyne van alle menschen: want het woorden alle hier bygevoeght wort, 1.Reg. 8.39.
margenoot32
Siet 1.Reg. 11. op vers 33.
margenootn
1.Reg. 8.41, etc.
margenoot33
Siet Exod. 6. op vers 5. en 1.Reg. cap. 8. vers 42.
margenoot34
Merckt hier, dat uyt de ware kennisse Godes, de rechte vreese Godes voort komt: gelijck uyt de vreese Godes is de wandelinge in sijne heylige wegen, boven vers 31.
margenoot35
Te weten, uwen naem bekent, ende u vreest.
margenoot36
Siet 1.Reg. 8. op vers 43.
margenooto
1.Reg. 8.44, etc.
margenootp
1.Reg. 8.46. Prov. 20.9. Eccles. 7.20. Iacob. 3.2. 1.Ioan. 1.8.
margenoot37
T.w. hare vyanden, 1.Reg. 8.48.
margenoot38
Namel. tot u, o Heere, 1.Reg. 8. vers 48.
margenoot39
Anders, wat het tegen u gesondight heeft.
margenoot40
Menschelicker wijse van Godt gesproken, om te toonen, dat Godt acht heeft op de elende, ende de gebeden der sijnen, Psam 34.16.
margenoot41
D. het welck te deser plaetse, ofte in desen tempel gedaen sal worden, ofte, der gener, die het in dese plaetse doen sullen. Alsoo onder 7. vers 15.
margenoot42
D. tot de plaetse in dewelcke ghy voorgenomen hebt te rusten, ende stille te blijven, ende niet meer vervoert te worden met den tabernakel, van d’eene plaetse in de andere, gelijck geschiet was in de woestijne, als de Israëliten hare legerplaetsen veranderden. Dit is menschelicker wijse van Godt gesproken, ten aensien van de Arke, boven dewelcke Godt sich openbaerde. Siet 2.Sam. 7.6. Psalm 132.8.
margenoot43
Alsoo Psalm 132.8. D. by dewelcke ghy uwe antwoorde gewoonlick geeft van uwe genade ende hulpe die ghy krachtelick aen u volck bewijst.
margenoot44
D. met uwe gunste, zegen, ende weldadigheyt bewaert, ende verciert zijn, als met eene kleedinge. Alsoo Psalm 132.16. Het tegendeel is, bekleet te worden met schande: in deselve plaetse, vers 18.
margenoot45
Ofte, Godtvruchtige. Het Hebreeusch woort is Gode toegeschreven, ende den menschen: Gode toegeschreven zijnde beteeckent het den goetgunstigen, goedertierenen, ofte weldadigen, als Psalm 145.17. Ierem. 3.12. den vromen menschen wort het toege-eygent, om datse goet doen, ofte om dat hen wort goet gedaen van Godt. Na den eersten sin kan men het oversetten heylige, goedertierene, weldadige, Godtvruchtige, na den tweeden, gunst-genooten, als hier.
margenoot46
T.w. dat ghy hen bewijst.
margenoot47
D. en slaet niet af, ofte en weygert niet mijn gebedt. Vergelijckt 1.Reg. 2. op vers 20.
margenoot48
D. mijn aengesicht, dien ghy tot een Koningh gesalft hebt.
margenoot49
D. aen David bewesen, ende ten aensien sijner nakomelingen belooft.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken