Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het ix. Capittel.

De Koninginne van Scheba besoeckt Salomo, om sijne wijsheyt te hooren, vers 1, etc. daer over sy haer seer verwondert, 3. ende vereert hem met geschencken, 9. krijght oock geschencken van Salomo, ende keert weder na huys, 12. Salomons gout, ende inkomen, 13. Sijne rondassen, ende schilden, 15. elpenbeenen throon, 17. gouden vaten, 20. hoe hy vereert wort van de nabuerige Koningen, 23. Sijne macht, ende rijckdom, 25. sijne regeeringe, ende doot, 30.

1

Ga naar margenoota ENde Ga naar margenoot1 doe de Koninginne van Scheba het geruchte Salomons hoorde, quam sy, om Salomo met raetselen te versoecken te Ierusalem, met een seer swaer heyr, ende kemelen dragende specerijen, ende gout in menighte, ende kostelick gesteente: ende sy quam tot Salomo, ende sprack met hem al wat in haer herte was.

2

Ende Salomo verklaerde haer alle hare woorden: ende geen dingh en was ’er verborgen voor Salomo, dat hy haer niet en verklaerde.

3

Als nu de Koninginne van Scheba sagh de wijsheyt van Salomo, ende het huys, dat hy gebouwt hadde:

4

Ende de spijse sijner tafel, ende het Ga naar margenoot2 sitten sijner knechten, ende het Ga naar margenoot3 staen sijner dienaren, ende hare kleedingen, ende sijne schenckers, ende hare kleedingen, ende sijnen opgangh, waer door hy opgingh in het Huys des HEEREN: Ga naar margenoot4 soo en was in haer geen geest meer.

5

Ende sy seyde tot den Koningh, Het is een waerachtigh woort geweest, dat ick in mijnen lande gehoort hebbe, van uwe Ga naar margenoot5 saken, ende van uwe wijsheyt.

6

Ende ick en hebbe hare woorden niet gelooft, tot dat ick gekomen ben, ende mijne oogen [dat] gesien hebben, ende siet, de helft van de grootheyt uwer wijsheyt en is my niet aengeseyt: Ga naar margenoot6 ghy hebt overtroffen het geruchte, dat ick gehoort hebbe.

7

Welgelucksaligh zijn uwe mannen, ende welgelucksaligh dese uwe knechten, die geduerighlick voor u aengesicht staen, ende uwe wijsheyt hooren.

8

Gelooft zy de HEERE uwe Godt, die behagen in u gehadt heeft, om u op Ga naar margenoot7 sijnen throon Ga naar margenoot8 den HEERE uwen Godt tot een Koningh te setten: overmits uwe Godt Israël bemint, om ’t selve tot in eewigheyt Ga naar margenoot9 op te richten; soo heeft hy u tot een Koningh over hen gestelt, om recht, ende gerechtigheyt te doen.

9

Ende sy gaf den Koningh hondert, ende

[Folio 191v\Salomons heerlickheyt. Israël valt Rehabeam af.]
[fol. 191v\Salomons heerlickheyt. Israël valt Rehabeam af.]

twintigh Ga naar margenoot10 talenten gouts, ende specerijen in groote menighte, ende kostelick gesteente: ende daer en was Ga naar margenoot11 gelijck dese specerije, die de Koninginne van Scheba den Koningh Salomo gaf, geene geweest.

10

Voorder oock Hurams knechten, ende Salomons knechten, die gout brachten uyt Ga naar margenoot12 Ophir, brachten Ga naar margenoot13 Algummimhout, ende edel gesteente.

11

Ga naar margenootb Ende de Koningh maeckte van dat Algummimhout Ga naar margenoot14 hooge gangen tot het Huys des HEEREN, ende tot het huys des Koninghs, mitsgaders harpen, ende luyten, voor de Sangers: Ga naar margenoot15 desgelijcks oock en was te voren in ’t lant van Iuda niet gesien geweest.

12

Ende de Koningh Salomo gaf de Koninginne van Scheba al haer behagen, watse begeerde, Ga naar margenoot16 behalven het gene, dat sy tot den Koningh gebracht hadde: soo keerdese, ende toogh na haer lant, sy, ende hare knechten.

13

Het gewichte nu van ’t gout, dat voor Salomo op een jaer inquam, was ses hondert, en ses en sestigh talenten gouts;

14

Behalven dat sy van de Ga naar margenoot17 kramers ende de kooplieden inbrachten; oock Ga naar margenoot18 brachten alle Koningen van Arabien, ende de Vorsten des selven lants, gout ende silver aen Salomo.

15

Daer toe maeckte de Koningh Salomo twee hondert rondassen van geslagen gout: ses hondert Ga naar margenoot19 [sikelen] van geslagen gout liet hy opwegen tot elcke rondasse.

16

Insgelijcks drie hondert schilden van geslagen gout; Ga naar margenoot20 drie hondert [sikelen] gouts liet hy opwegen tot elcken schildt: ende de Koningh leydese in Ga naar margenoot21 het huys des woudts Libanons.

17

Noch maeckte de Koningh eenen grooten elpenbeenen throon, ende hy overtoogh den selven met Ga naar margenoot22 louter gout.

18

Ende de throon hadde ses trappen, ende eenen voetbanck van gout, aen den throon vast zijnde, ende Ga naar margenoot23 lenen Ga naar margenoot24 aen beyde zijden, tot de sitplaetse toe; ende twee leeuwen stonden by de lenen.

19

Ende twaelf leeuwen stonden daer aen beyde zijden, op de ses trappen: desgelijcks en is in geen Koninckrijck gemaeckt geweest.

20

Oock waren alle drinckvaten des Koninghs Salomo van gout, ende alle vaten van het huys des woudts Libanons, waren van Ga naar margenoot25 gesloten gout: Het Ga naar margenoot26 silver en was in de dagen Salomons niet voor yet geacht.

21

Want des Koninghs schepen voeren na Tarsis, met de knechten Hurams: Ga naar margenoot27 eens in drie jaren quamen de schepen van Ga naar margenoot28 Tarsis in, brengende gout, ende silver, elpenbeen, ende apen, ende paeuwen.

22

Alsoo wert de Koningh Salomo grooter dan alle Koningen der aerde, in rijckdom, ende wijsheyt.

23

Ende Ga naar margenoot29 alle Koningen der aerde sochten Salomons aengesichte, om sijne wijsheyt te hooren, die Godt in sijn herte gegeven hadde.

24

Ende sy brachten een yeder sijn geschenck, silveren vaten, ende gouden vaten, ende kleederen, harnasch, ende specerijen, peerden, ende muyl-ezelen, Ga naar margenoot30 elcks van jaer tot jaer.

25

Oock hadde Ga naar margenootc Salomo Ga naar margenoot31 vier duysent peerdestallen, ende Ga naar margenoot32 wagenen, ende twaelf duysent ruyteren: ende hy leydese in de Ga naar margenoot33 wagensteden, ende by den Koningh te Ierusalem.

26

Ende hy heerschede over alle Koningen van de Ga naar margenoot34 riviere, Ga naar margenoot35 tot aen het lant der [kolom] Philistijnen, ende tot aen de lantpale van Egypten.

27

Ga naar margenootd Oock maeckte de Koningh het silver in Ierusalem te zijn als steenen; ende de Cederen maeckte hy te zijn als de wilde vijgeboomen, die in de leeghte zijn in menighte.

28

Ende sy brachten voor Salomo Ga naar margenoot36 peerden uyt Egypten, ende uyt alle die landen.

29

Het overige nu Ga naar margenootc[e] der Ga naar margenoot37 geschiedenissen Salomons, der eerste, ende der laetste zijn die niet geschreven in de Ga naar margenoot38 woorden Ga naar margenoot39 Nathans, des Propheten, ende in de prophetie van Ga naar margenoot40 Ahia den Siloniter, ende Ga naar margenoot41 in de gesichten van Ga naar margenoot42 Iedi den Ga naar margenoot43 Siender, Ga naar margenoot44 aengaende Ierobeam den sone Nebats?

30

Ende Salomo regeerde te Ierusalem over gantsch Israël, veertigh jaer.

31

Ende Salomo ontsliep met sijne vaderen, ende sy begroeven hem in de Ga naar margenoot45 stadt sijns vaders Davids: ende sijn sone Rehabeam wert Koningh in sijne plaetse.

margenoota
1.Reg. 10.1, etc. Matth. 12.42. Luce 11.31.
margenoot1
Siet de breedere verklaringe deses Capittels, 1.Reg. cap. 10. alwaer dese historie eerst beschreven is.
margenoot2
Siet 1.Reg. 10. op vers 5.
margenoot3
Verst. den welgeschickten, weerden, ende veerdigen dienst, die hem sittende aen de tafel van sijne hofdienaren gedaen wiert. Het kan oock verstaen werden van sijne dienaren in het gemeyne, die ontrent hem stonden, of by de hant waren, bereyt om op sijne bevelen te wachten.
margenoot4
Siet 1.Reg. 10. op vers 5.
margenoot5
Hebr. van uvve vvoorden.
margenoot6
Hebr. ghy hebt toegedaen tot, ofte, boven het geruchte, etc.
margenoot7
1.Reg. 10. vers 9. staet, op den throon Israëls. Sy verstaet, dat de Israëliten Godts bysonder volck, ende de Koningen Godts Stadthouders waren, volgens dat hy Godt in sijne regeeringe, voor sijnen Oversten moeste kennen, ende in sijnen name, sijn volck recht doen.
margenoot8
D. om hem in sulcken Konincklicken staet alsoo te dienen, dat sijn naem daer door groot gemaeckt wierde.
margenoot9
Ofte, te bevestigen, ofte, staende te houden.
margenoot10
Siet Exod. 25. op vers 39.
margenoot11
T.w. in sulcke menighte. Vergel. 1.Reg. 10.10.
margenoot12
Siet 1.Reg. 9 op vers 28.
margenoot13
Oock genaemt Almuggim-hout. 1.Reg. 10.11. siet aldaer de aenteeckeninge.
margenootb
1.Reg. 10.12.
margenoot14
Hebbende aen beyde zijden hantlenen, ende ondersteunselen, waerom sy oock steunselen genaemt zijn, 1.Reg.cap 10.vers 12. door dese gangen gingh men van het huys des Koninghs, tot het Huys des Heeren. siet 1.Reg. 10. op vers 12.
margenoot15
T.w. Algummim-hout.
margenoot16
D. sonder het gene, dat hy haer gaf voor het gene, dat sy hem geschoncken hadde.
margenoot17
Siet van dese 1.Reg. cap. 10. op vers 15.
margenoot18
T.w. om hare jaerlicksche schattinge te betalen.
margenoot19
Van den gemeenen gouden sikel, siet Genes. cap. 24. op vers 22.
margenoot20
Ofte drie ponden, ofte minen gouts, gelijck’er staet 1.Reg.c. 10. vers 17. doende elck pont hondert sikelen. siet aldaer de aenteeck.
margenoot21
Siet van dit huys 1.Reg. cap.7.vers 2, etc. ende de aenteeckeninge.
margenoot22
Ia met het aldergelouterste. Siet 1.Reg. cap. 10. op vers 18. alwaer het dicht gout genaemt wort.
margenoot23
Hebr. handen.
margenoot24
Hebr. van hier, ende van daer, ofte, van gints, ende van weer: alsoo in’t volgende vers.
margenoot25
Siet 1.Reg. 6. op vers 20.
margenoot26
Dese woorden met de volgende van dit vers, worden oock aldus vertaelt, Geen silver en wasser aen: [want] het en was in de dagen van Salomo [niet] voor eenich dingh geachtet.
margenoot27
Het oorspronckelicke woort, het welcke anders beteeckent eene, wort dus voor eens, ofte eenmael oock genomen, Exod. 30.10. Ios. 6.3. 2.Reg. 4.vers 35. ende 6.10. Iob cap. 33.vers 14. ende 39.38.
margenoot28
Siet 1.Reg. 10. op vers 22.
margenoot29
Te weten, tot dewelcke het geruchte van Salomons wijsheyt, ende rijckdom gekomen was.
margenoot30
Hebr. de sake des jaers in ’t jaer, D. elck geschenck jaerlicks: alsoo 1.Reg. cap. 10. vers 25.
margenootc
1.Reg. 4.26. ende 10.26. 2.Chron. 1.14.
margenoot31
Hoe dit te vergelijcken zy met 1.Reg. 4.26. alwaer het getal is van veertigh duysent, siet aldaer de aenteeckeninge.
margenoot32
Verst. niet van dese wagenen, datse mede vier duysent souden geweest zijn: maer het getal der selver is hier verswegen, ende wort uytgedruckt 1.Reg. 10.26.
margenoot33
Siet 1.Reg. 9. op vers 19.
margenoot34
Namel. Euphrates, die door uytnementheyt de riviere genaemt wort. Siet Genes. cap. 31. op vers 21. Hier is de vervullinge der beloften aen Abraham gedaen, Gen. 15.18. Siet oock 1.Reg. 4.21. ende de aenteeck.
margenoot35
Merckt hier de lantpalen van Palestina: de riviere Euphrates was hare pale oost, ende noordtwaert, het lant der Philistijnen westwaert, ende Egypten zuydwaert. Vergelijckt Genes. 15.18.
margenootd
2.Chron. 1.15.
margenoot36
Van den tol der peerden, ende andere waeren uyt Egypten komende, die Salomo trock, siet 1.Reg. 10.28, ende de aenteeckeninge, ende boven 1.16.
margenootc[e]
1.Reg. 11.41.
margenoot37
Hebr. woorden.
margenoot38
D. boecken, ofte schriften. Dese nu hielden in de geschiedenissen van Salomo, ende Ierobeam, ende en zijn niet over gebleven, doch sonder nadeel van Godes Kercke, zijnde de Canonijke Schrift, alsoo sy ons van Godt nagelaten is, gantsch volkomen, om ons volmaecktelick te onderwijsen van al het gene, dat ons noodigh is te gelooven, ende te doen ter saligheyt.
margenoot39
Siet van desen Propheet 2.Sam. cap. 7. vers 2.
margenoot40
Siet van desen oock 1.Reg. 11.29.
margenoot41
Van de Prophetische gesichten, siet Genes. 15. op vers 1.
margenoot42
Siet van desen ond. 12.15. alwaer hy Iddo genaemt wort, ende 15.1. alwaer hy heet Oded.
margenoot43
Verst. een Propheet, den welcken Godt verborgene dingen door gesichten openbaert. Siet Num. cap. 12. vers 6. ende 24.4. 1.Sam. 9.9.
margenoot44
And. van, ofte, tegen.
margenoot45
Siet 1.Reg. 2. op vers 10.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken