Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het viij. Capittel.

Salomo bouwt steden, ende sterckten, vers 1, etc. maeckt de Heydenen, die noch in den lande over gebleven waren, dienstbaer, 7. De eerlicke ampten geeft hy alleen den Israëliten, 9. Sijn wijf, de dochter Pharaos, komt in hare wooninge, 11. sijne ordinare, ende gewoonlicke offerhanden, 12. sijne sorge over den Godtsdienst, 14. sijne schipsvlote na Ophir, 17.

[Folio 191r\Salomons daden. Koninginne van--Scheba.]
[fol. 191r\Salomons daden. Koninginne van--Scheba.]

1

HEt Ga naar margenoota geschiedde nu ten eynde Ga naar margenoot1 van twintigh jaren, in dewelcke Salomo het Huys des HEEREN, ende sijn huys gebouwt hadde,

2

Dat Salomo de steden, dewelcke Huram Ga naar margenoot2 hem Ga naar margenoot3 gegeven hadde, bouwde: ende de kinderen Israëls aldaer dede woonen.

3

Daer na toogh Salomo na Ga naar margenoot4 Hamath Ga naar margenoot5 Zoba: ende hy overweldighdese:

4

Hy bouwde oock Ga naar margenoot6 Tadmor in de woestijne ende alle de Ga naar margenoot7 schatsteden, die hy bouwde in Ga naar margenoot8 Hamath.

5

Oock bouwde hy het Ga naar margenoot9 hooge Beth-Horon, ende het neder Beth-Horon; vaste steden met mueren, deuren, ende grendelen.

6

Mitsgaders Ga naar margenoot10 Baalath, ende alle de schatsteden, die Salomo hadde, ende alle Ga naar margenoot11 wagensteden, ende de steden der ruyteren, Ga naar margenootb ende wat de begeerte van Salomo begeert hadde te bouwen, in Ierusalem, Ga naar margenoot12 ende in den Libanon, ende in ’t gantsche lant sijner heerschappije.

7

Aengaende al het volck, dat overgebleven was van de Ga naar margenoot13 Hethiten, ende de Amoriten, ende de Phereziten, ende de Hiviten, ende de Iebusiten, die niet uyt Israël en waren;

8

Uyt Ga naar margenoot14 hare kinderen, die na hen in het lant over gebleven waren, welcke de kinderen Israëls niet verdaen en hadden, die bracht Salomo op Ga naar margenoot15 uytschot tot op desen dagh:

9

Doch uyt de kinderen Israëls, Ga naar margenootc die Salomo niet en maeckte tot slaven in sijn werck; (want sy waren krijghslieden, ende Overste sijner Hooftlieden, ende Overste sijner wagenen, ende sijner ruyteren.)

10

[Uyt] dese dan, waren Overste der Ga naar margenoot16 Bestelden, die de Koningh Salomo hadde, Ga naar margenoot17 twee hondert, ende vijftigh, die over ’t volck heerschappije hadden.

11

Ga naar margenootd Salomo nu dede de dochter Pharaos opkomen uyt de stadt Davids tot het huys, dat hy voor haer gebouwt hadde: want hy seyde: Mijne vrouwe en sal in ’t huys Davids, des Koninghs Israëls niet woonen, om dat de [plaetsen] Ga naar margenoot18 heyligh zijn, tot dewelcke de Arke des HEEREN gekomen is.

12

Doe offerde Salomo den HEERE brand-offeren op den altaer des HEEREN, dien hy voor Ga naar margenoot19 het voorhuys gebouwt hadde:

13

Selfs Ga naar margenoot20 na den eysch van elcken dagh, offerende, na het gebodt van Mose, op de Sabbathen, ende op de nieuwe maenden, ende op de gesette hooghtijden Ga naar margenoote drie malen in het jaer: op het feest van de ongesuerde [brooden,] ende op het feest der weken, ende op het feest der loofhutten.

14

Hy stelde oock na de wijse Ga naar margenoot21 sijnes vaders Davids de Ga naar margenoot22 verdeelingen der Priesteren over haren dienst, ende der Leviten over hare wachten, om [Godt] te prijsen, ende voor de Priesteren te dienen, na den eysch van elcken dagh: ende de Ga naar margenootf Poortiers in hare verdeelingen, Ga naar margenoot23 aen elcke poorte: want alsoo was het gebodt van David den Ga naar margenoot24 man Godts.

15

Ende Ga naar margenoot25 men en weeck niet van [kolom] Ga naar margenoot26 des Koninghs gebodt Ga naar margenoot27 aen de Priesteren, ende de Leviten, aengaende Ga naar margenoot28 alle sake, ende aengaende Ga naar margenoot29 de schatten.

16

Alsoo wert al het werck Salomons bereyt Ga naar margenoot30 tot den dagh der grontlegginge van het Huys des HEEREN, ende tot het volbrengen des selven; [dat] het Huys des HEEREN volmaeckt wert.

17

Doe toogh Salomo na Ga naar margenoot31 Ezeon-Geber, ende na Ga naar margenoot32 Eloth aen den Ga naar margenoot33 oever der Ga naar margenoot34 zee, Ga naar margenoot35 in ’t lant van Edom.

18

Ende Huram sondt hem door de hant sijner knechten, Ga naar margenoot36 schepen, mitsgaders knechten, kenners van de zee, ende sy gingen met Salomons knechten na Ga naar margenoot37 Ophir, ende sy haelden van daer Ga naar margenoot38 vier hondert ende vijftigh Ga naar margenoot39 talenten gouts, dewelcke sy brachten tot den Koningh Salomo.

margenoota
1.Reg. 9.10.
margenoot1
Welcker seven hy over gebracht hadde in ’t bouwen van het Huys des HEEREN, ende dertien in ’t maken van sijn palleys.
margenoot2
Hebr. Salomo.
margenoot3
D. vveder gegeven. Want Salomo hadde dese steden den Koningh Huram geschoncken, tot eene erkentenisse der diensten, die hy van hem ontfangen hadde, maer Huram daer in geen behagen hebbende, heeftse Salomo weder gegeven, die daer na deselve herbouwt heeft, ende van de Israëliten heeft laten bewoonen. Siet 1.Reg. 9.11, 12, 13.
margenoot4
Siet Num. 13. op vers 21.
margenoot5
Een lantschap sich streckende van Batanea tot den Euphraet. siet daer van 1.Sam. 14.47. 2.Sam. 8.3.
margenoot6
Siet 1.Reg. 9. op vers 18. alwaer is de name Tamor.
margenoot7
Of, Ammunitiesteden, alsoo onder vers 6. siet 1.Reg. 9. op vers 19.
margenoot8
Het lant van Hamath, 1.Chron. 18. vers 3.
margenoot9
Siet 1.Reg. 9. op vers 17.
margenoot10
Siet 1.Reg. 9. op vers 18.
margenoot11
Siet 1.Reg. 9. op vers 19.
margenootb
1.Reg. 9.1.
margenoot12
Siet 1.Reg. 7. op vers 2.
margenoot13
Siet van dese volckeren Gen. 10. op de versen 15, 16, etc. ende cap. 15. op de versen 19, 20, 21.
margenoot14
T.w. der voorgemelte volckeren.
margenoot15
Verst. slavischen uytschot, 1.Reg. 9. vers 21. ende siet de aenteeckeninge. De sin is, datse den Koningh in sijne wercken als lijf-eygene moesten dienen. siet oock 1.Reg. 5. op versen 13, 14. And. dede Salomo komen op tribuyt, Dat is, bedwanghse schattinge te betalen.
margenootc
1.Reg. 9.22.
margenoot16
Verst. de gene, die over de werck-lieden gestelt waren, om over haer doen, ende arbeyden, opsicht te nemen. Het Hebreeusch woort is oock van andere Overste gebruyckt. Siet 1.Reg. 4. op vers 5. And. besettingen, ofte, guarnisoenen.
margenoot17
Siet 1.Reg. 9. op vers 23.
margenootd
1.Reg. 3.1. ende 7.8. ende 9.24.
margenoot18
D. tot een reyn, bysonder, ende heyligh gebruyck moeten dienen, ende niet tot de ordinare bewooninge der menschen, diese lichtelick met hare soo wel morale, als ceremoniale besmettingen souden hebben konnen ontheyligen.
margenoot19
Het welcke was tusschen den Tempel, ende het Voorhof der Priesteren, D. voor aen den Tempel. Siet 1.Reg. 6.3.
margenoot20
Dat is, in de offerhanden, die na de wet op sekere dagen gedaen moesten worden, elcken dagh der selver onderhoudende. Hebr. in het vvoort, ofte, de sake, des daeghs op den dagh, ofte, op sijnen dagh, als in het volgende 14. vers. Vergelijckt Exod. 5.13. 1.Reg. 10.25. De sin is, dat hy de gesette dagen, in dewelcke sekere offerhanden geoffert moesten worden, neerstelick waergenomen, ende onderhouden heeft.
margenoote
Exod. 23.14, 15. Deut. 16.16.
margenoot21
D. die David door de ingevinge des Heyligen Geests ingestelt hadde, 1.Chron. 28. vers 19. mitsgaders door het beleydt der Propheten, ond. 29.25.
margenoot22
D. onderscheydene hoopen, ende beurten. Siet van dese 1.Chron. capp. 24. 25. 26. Sy waren der Priesteren, ende Leviten. De Priesteren waren Overpriesteren, ofte gemeyne Priesteren. De Leviten dienden de Priesteren, ofte waren Sangers, ofte Deurwaerders, ofte Schatbewaerders, ofte Versorgers eeniger ordinare, ofte extra-ordinare saken.
margenootf
1.Chron. cap. 9. vers 17.
margenoot23
Hebr. aen de poorte, ende poorte, Dat is, aen elcke poorte. Siet Genes. cap. 7. op vers 2.
margenoot24
Siet Iudic. cap. 13. op vers 6.
margenoot25
Ofte, daer en vvert niet gevveken. Hebr. sy en vveken niet. Siet Iob 4. op vers 19.
margenoot26
Namel. Salomons, die de ordinantie van Godt door sijnen vader David, ende andere Propheten gegeven, precijselick wilde onderhouden hebben.
margenoot27
D. het welcke den Priesteren, ende Leviten gegeven, ende opgeleyt was.
margenoot28
Rakende meest de persoonen, ende ampten van den Godesdienst.
margenoot29
T.w. des Tempels.
margenoot30
And. van den dagh der grontlegginge, etc. tot het volbrengen, etc.
margenoot31
Eene haven gelegen aen de schelfzee, ofte roode zee. Siet 1.Reg. 9. op vers 26.
margenoot32
Oock genaemt Elath, Deut. cap. 2. vers 8. ende 2.Reg. 14.22. Siet aldaer de aenteeckeninge.
margenoot33
Hebr. lippe.
margenoot34
Namelick, der schelfzee, ofte roode zee, welverstaende aen der selver inham, genaemt van den lantbeschrijvers Sinus Elaniticus, ofte, Arabicus.
margenoot35
D. ontrent de palen des lants Edoms, dewijle de Koningh der Edomiten tot hier toe sijne heerschappije heeft uytgestreckt.
margenoot36
Hier door kan men verstaen de materialen bereydt tot schepen. Om dat men van Tyro in de roode zee met schepen niet en kan komen als door een seer lange reyse. Vergel. 1.Reg. 9.26, 27. And. verstaen dat hy wel schepen gesonden heeft met knechten, na Ioppe, maer geene schepen om na de roode zee ende na Ophir te gaen.
margenoot37
Siet 1.Reg. cap. 9. op vers 28.
margenoot38
Zijnde hier onder begrepen dertigh talenten, die de uytreedinge der schepen gekost hadde. Anders was het suyver gewin maer vier hondert en twintigh talenten, 1.Reg. 9. vers 28.
margenoot39
Siet van deser gewichte Exod. 25. op vers 39.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken