Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xiiij. Capittel.

Na de doot van Abia wert sijn soon Asa Koningh, vers 1, etc. die roeyt de afgoderije uyt, ende herstelt den suyveren Godesdienst, 2. Vrede hebbende, maeckt hy sijne steden sterck, ende voorsiet hem van krijghsvolck, 6. In krijghsnoot tegen Zerah den Moor roept hy tot Godt, ende slaet een geweldigh leger, met vele steden, 9.

1

SOo ontsliep Abia met sijne vaderen, ende sy begroeven hem in de stadt Davids; ende Ga naar margenoota sijn sone Asa wert Koningh in sijne plaetse: in sijne dagen was het lant Ga naar margenoot1 tien jaren stille.

2

Ende Asa dede Ga naar margenoot2 dat goet, ende dat recht was in de oogen des HEEREN sijnes Godts.

3

Want Ga naar margenootb hy nam de altaren der Ga naar margenoot3 vreemde, ende de hooghten wech: ende brack de opgerechte beelden; ende hieuw de bosschen af.

4

Ende hy Ga naar margenoot4 seyde tot Iuda, datse den HEERE den Godt harer vaderen soecken, ende datse Ga naar margenoot5 de wet, ende ’t gebodt doen souden.

5

Hy nam oock wech uyt alle steden van Iuda Ga naar margenoot6 de hooghten, ende de Ga naar margenoot7 sonnebeelden: ende ’t Koninckrijcke was Ga naar margenoot8 voor hem stille.

6

Daer toe bouwde hy Ga naar margenoot9 vaste steden in Iuda: want het lant was stille, ende daer en was geene oorloge in die jaren tegens hem, dewijle de HEERE hem ruste gaf.

7

Want hy seyde tot Iuda; Laet ons Ga naar margenoot10 dese steden bouwen, ende mueren daer om trecken, ende torens, deuren, ende grendelen, Ga naar margenoot11 terwijle het lant noch is voor ons aengesichte, want wy hebben den HEERE onsen Godt gesocht, wy hebben [hem] gesocht, en hy heeft ons rontom henen ruste gegeven: soo bouweden sy, ende hadden voorspoet.

8

Asa nu hadde een heyr van drie hondert duysent uyt Iuda, rondasse, ende spiesse dragende, ende twee hondert ende tachtentigh duysent uyt Benjamin, den schildt dragende, ende den Ga naar margenoot12 boge spannende: alle dese waren Ga naar margenoot13 kloecke helden.

9

Ga naar margenootc Ende Zerah, de Ga naar margenoot14 Moor, quam tegens hen uyt, met een heyr van duysent mael duysent; ende drie hondert wagenen: ende hy quam tot Ga naar margenoot15 Maresa toe.

10

Doe toogh Asa tegens hem uyt: ende sy stelden de slagh-orden in het dal Ga naar margenoot16 Ze phata by Maresa.

11

Ende Asa riep tot den HEERE sijnen Godt, ende seyde: HEERE: Ga naar margenoot17 Het is niets by u te helpen Ga naar margenoot18 Ga naar margenootd ’t zy den machtigen, ’t zy den krachteloosen: Helpt ons, O HEERE, onse Godt; want wy steunen op u, ende Ga naar margenoot19 in uwen name zijn wy gekomen tegen dese menighte: O HEERE, ghy zijt onse Godt, laet den sterffelicken mensche Ga naar margenoot20 tegens u niets Ga naar margenoot21 vermogen.

[Folio 193v\Voorder reformatie. Asa versoeckt--hulpe van Syrien.]
[fol. 193v\Voorder reformatie. Asa versoeckt--hulpe van Syrien.]

12

Ende de HEERE, plaeghde de Mooren voor Asa, ende voor Iuda: ende de Mooren vloden.

13

Asa nu, ende het volck, dat met hem was, jaeghdense na, tot Ga naar margenoot22 Gerar toe, ende [soo vele] vielender van de Mooren, datter voor hen geen Ga naar margenoot23 hervattinge en was; want sy waren verbroken voor den HEERE, ende voor sijn leger: ende Ga naar margenoot24 sy droegen seer veel roofs daer van.

14

Ende sy sloegen alle steden rontom Gerar; want Ga naar margenoot25 de verschrickinge des HEEREN was over hen: ende sy beroofden alle de steden, om dat vele roofs in deselve was.

15

Ende sy sloegen oock de Ga naar margenoot26 tenten van het vee, ende voerden wech schapen, in menighte, ende kemelen: ende quamen weder te Ierusalem.

margenoota
1.Reg. 15.8, etc.
margenoot1
Verstaet dit van de eerste jaren der regeeringe deses Koninghs, in dewelcke hy van de Heydensche volckeren met vrede gelaten is geweest, hoewel tusschen hem ende Baësa den Koningh Israëls vyantschap was, die wel mochte van weder zijden uytvallen veroorsaken, maer niet in eene geformeerde oorloge uytgebroken is. siet onder vers 6. ende vergelijckt 1.Reg. cap. 15. de aenteeckeninge. op vers 16.
margenoot2
Siet 1.Reg. 11. op vers 33. Doch verstaet desen lof alhier meest van de oprichtinge van den vervallenen Godesdienst. Alsoo onder c. 25.vers 2. ende 26. vers 4.
margenootb
1.Reg. 15.13.
margenoot3
T.w. ofte, volckeren; die den afgoden dienden, welcke die van Iuda navolghden: ofte, goden, die sy na de wijse der Heydenen dienden, ende dreck-goden genaemt worden, 1.Reg. 15.12.
margenoot4
Dat is, hy liet aenseggen, ende gebieden allen den ondersaten van sijn Koninckrijcke.
margenoot5
Dat is, datse het gene, dat in de wet geboden was, onderhouden, ende in het werck stellen souden. Vergel. Iosu. 22.5. ende onder 31.21.
margenoot6
Siet Levit. 26. op vers 30.
margenoot7
Siet Levit. 26. op vers 30.
margenoot8
Hebr. voor sijn aengesichte, D. onder sijn beleyt, ofte, tot sijn eygen beste, ende welvaren. Of, als hy dus regeerde: want hy hadde den suyveren Godesdienst (die den stoel der Koningen versekert) in sijn lant herstelt, ende vernieuwt.
margenoot9
Hebr. steden der vestinge, ofte, vastigheyt. De sin is, dat hy eenige opene steden besloten heeft, ende swacke gesterckt. Vergelijckt boven 11.5.
margenoot10
Het woordeken dese geeft te verstaen, dat de steden, van dewelcke hier gesproken wort, noch waren, ende dat volgens de bouwinge der selver te verstaen zy van hare versterckinge, gelijck oock de volgende woorden mede brengen.
margenoot11
Dat is, terwijle wy het lant noch met vrede besitten, ende gebruycken mogen. Vergelijckt Genes. cap. 13. op vers 9.
margenoot12
Hebr. den boge tredende, Te weten, met den voet: welcke wapen wy noch heden den voetboge noemen. Siet 1.Chron. 5.18. ende 8. op vers 40.
margenoot13
D. strijtbare, ende dappere krijghslieden. Het schijnt dat Asa dese heykracht vergadert, ende toegerust heeft, als hy vernomen hadde, dat de Koningh der Mooren hem overvallen wilde.
margenootc
2.Chron. 16.8.
margenoot14
Ofte, Arabier. Hebr. Chuschi. siet Num. cap. 12. op vers 1.
margenoot15
Eene stadt gelegen in den stam Iuda. siet boven 11. op vers 8.
margenoot16
Anders, na Zephath toe. siet Iudic. 1. op vers 17.
margenoot17
Ofte, het en verschilt by u niet te helpen den machtigen, ofte den genen, die sonder kracht is, ofte, het is niets by u den krachteloosen te helpen, komende tusschen den genen, die machtigh is, D. u tegens hem stellende. Of aldus, En is het niet by u te helpen, etc.
margenoot18
Hebr. tusschen den machtigen, dengenen, die geen kracht en heeft.
margenootd
1.Sam. 14.6.
margenoot19
Dat is, na uwen wille, onder u beleyt, in het vertrouwen op uwe hulpe, tot uwer eere. Siet 2.Reg. cap. 2. op vers 24.
margenoot20
Dat is, tegens u volck. Het quaet, Godes volck aengedaen, is hem aengedaen, Zachar. 2.8. Actor. cap. 9. vers 5.
margenoot21
Ofte, overhant hebben.
margenoot22
Siet van dese stadt Genes. 20. op vers 1.
margenoot23
Hebr. geene levendighmakinge, of, levendigheyt, dat is, geene kracht, om hemselven weder op te helpen, ende by een te vergaderen, datse den slagh souden hebben mogen hervatten. Alsoo wort geseyt: Ende Ioab maeckte het overige der stadt levendigh, 1.Chron. 11. vers 8. siet d’aenteeckeninge aldaer.
margenoot24
Namelick, die van Iuda.
margenoot25
D. eene seer groote verschrickinge van Godt toegesonden. Vergel. Genes. 35.5. ende siet d’aenteeckeninge daer op. Alsoo ond. 17.10. ende 20.29.
margenoot26
D. de inwoonders der tenten. Verstaet de Arabiers, die in tenten woonden aen de palen der Edomiten, ende Philistijnen, daer henen de Mooren, geslagen zijnde, mogen gevloden zijn: of men kan het verstaen van de Arabiers selve, 1.Chron. 4.41.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken