Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxiij. Capittel.

Ioas seven jaren oudt zijnde, wort door beschickinge van Iojada, Koningh, vers 1, etc. Athalia gedoot, 12. Het verbont tusschen den Heere, ende den Koningh met sijn volck wort vernieuwt, 16. de afgoderije geweert, 17. de Kerckelicke order herstelt, 18. ende de Koningh met vreughde in sijn huys gebracht, 20.

1

Ga naar margenoot1 DOch in’t Ga naar margenoot2 sevenste jaer versterckte sich Iojada, ende nam de Overste der honderden, Azaria den sone Ierohams, ende Ismaël den sone Iohanans, ende Azaria den sone Obeds, ende Maaseja den sone van Adaia, ende Elisaphat den sone van Sichri, met hem in een verbont.

2

Die togen om in Iuda, ende vergaderden Ga naar margenoot3 de Leviten uyt alle steden van Iuda, ende de Hoofden der vaderen Ga naar margenoot4 Israëls: ende sy quamen na Ierusalem.

3

Ende die gantsche gemeente maeckte een verbont in het Huys Godts met den Koningh: ende Ga naar margenoot5 hy seyde tot hen; Siet, de sone des Koninghs sal Koningh zijn, Ga naar margenoota gelijck als de HEERE van de sonen Davids gesproken heeft.

4

Ga naar margenootb Dit is de sake, die ghy doen sult: Een derde deel van u, die op den Sabbath ingaen, van den Priesteren, ende van den Leviten, sullen tot Poortiers Ga naar margenoot6 der dorpelen zijn.

5

Ende een derde deel sal zijn aen het huys des Koninghs; ende een derde deel aen de Ga naar margenoot7 fondamentpoorte: ende Ga naar margenoot8 al het volck sal in de Ga naar margenoot9 voorhoven zijn van het Huys des HEEREN.

6

Maer dat niemant en kome in Ga naar margenoot10 het Huys des HEEREN, dan de Priesteren, ende de Leviten, die dienen; die sullen ingaen, want sy zijn Ga naar margenoot11 heyligh; maer al het volck sal Ga naar margenoot12 de wacht des HEEREN waer nemen.

[Folio 197r\Athalia gedoot. Joas Koningh. Tem--pel verbetert.]
[fol. 197r\Athalia gedoot. Joas Koningh. Tem--pel verbetert.]

7

De Ga naar margenoot13 Leviten nu sullen den Koningh rontom omcingelen, een yeder met sijne wapenen in sijne hant, ende die Ga naar margenoot14 tot het Huys inkomt, sal gedoot werden: doch weest ghylieden by den Koningh, Ga naar margenoot15 als hy inkomt, ende Ga naar margenoot16 uytgaet.

8

Ende de Leviten, ende gantsch Iuda deden na alles, dat de Priester Iojada geboden hadde; ende Ga naar margenoot17 sy namen een yeder Ga naar margenoot18 sijne mannen, die op den Sabbath inquamen, met de gene, die op den Sabbath uytgingen: want de Priester Iojada en hadde de Ga naar margenoot19 verdeelingen geen verlof gegeven.

9

Voorder gaf de Priester Iojada den Oversten der honderden de spiessen, ende de rondassen, ende de schilden, Ga naar margenoot20 die des Koninghs Davids geweest waren, die in den Huyse Godes waren.

10

Ende hy Ga naar margenoot21 stelde al het volck, ende een yeder met sijn Ga naar margenoot22 geweer in sijne hant, van de rechter zijde van het Huys, tot de slincker zijde van het Huys, na den Ga naar margenoot23 altaer, ende na het Ga naar margenoot24 Huys, by den Koningh rontom.

11

Doe brachten sy des Koninghs sone Ga naar margenoot25 voort, ende setteden hem de Ga naar margenoot26 kroone op, ende [gaven hem] het Ga naar margenoot27 getuygenisse, ende sy maeckten hem Koningh: ende Iojada, ende sijne sonen salfden hem, ende seyden; Ga naar margenoot28 De Koningh leve.

12

Doe nu Athalia hoorde de stemme des volcks, dat toeliep, ende den Koningh roemde, quam sy tot het volck, in het Huys des HEEREN.

13

Ende sy sagh toe; ende siet, de Koningh stont Ga naar margenoot29 by sijnen pilaer, aen den Ga naar margenoot30 ingangh; ende de Ga naar margenoot31 Overste, ende Ga naar margenoot32 de trompetten waren by den Koningh; ende al het volck des lants was blijde, ende Ga naar margenoot33 blies met trompetten; ende de Sangers Ga naar margenoot34 warender met musicale instrumenten, ende gaven te kennen, dat men Ga naar margenoot35 lofsingen soude: doe verscheurde Athalia hare kleederen, ende sy riep; Verraet, verraet.

14

Maer de Priester Iojada bracht de Overste der honderden, die over het heyr gestelt waren, uyt, ende seyde tot hen; Brenghtse uyt tot buyten Ga naar margenoot36 de ordeningen, ende diese volght sal met den sweerde gedoot worden: want de Priester hadde geseyt, Ghy en sultse in het Huys des HEEREN niet dooden.

15

Ende Ga naar margenoot37 sy leyden de handen aen haer, ende sy gingh Ga naar margenoot38 na den ingangh van de peerts-poorte, na het huys des Koninghs: ende sy dooddense daer.

16

Ende Iojada maeckte een verbont tusschen Ga naar margenoot39 hem, ende tusschen al ’t volck, ende tusschen den Koningh; datse den HEERE tot een volck souden zijn.

17

Ga naar margenootc Daer na gingh al het volck in het huys Baals, ende braken dat af, ende sijne altaren, ende sijne beelden verbrakense: ende Matthan den Priester Baals Ga naar margenootd sloegense doot voor de altaren.

18

Iojada nu bestelde de ampten in den Huyse des HEEREN, onder de hant der Levitische Priesteren, Ga naar margenoote die David in het Huys des HEEREN afgedeelt hadde, om de brand-offeren des HEEREN te offeren, gelijck in de Ga naar margenootf wet Mose geschreven is, met blijdtschap, ende met gesangh; Ga naar margenoot40 na de instellinge Davids.

19

Ende hy stelde de Poortiers aen de poorten van het Huys des HEEREN: op dat niemant in eenigh dingh onreyn zijnde, in en quame.

20

Ende hy nam de Overste der honderden, ende de Ga naar margenoot41 machtige, ende die heerschappije hadden onder den volcke, ende al ’t volck des lants, ende bracht den Koningh van het Huys des HEEREN af, ende quamen door het midden Ga naar margenoot42 der hoogerpoorte, in het huys des Koninghs: ende sy setteden den Koningh op den throon des Koninckrijcks.

21

Ende al ’t volck des lants was blijde, ende de stadt wert stille; na dat sy Athalia met den sweerde gedoodet hadden.

margenoot1
Siet dese historie oock met eenige verklaringen 2.Reg. 11. vers 4, etc. alwaer sy eerst beschreven is.
margenoot2
Te weten, na dat Ioas de sone des Koninghs van Iosabath sijne moeije was versteken geweest, op dat hy van sijne grootmoeder Athalia niet vermoort en soude worden. Want hy was ses jaren verborgen in den tempel, boven cap. 22. vers 12. het jaer daer na is dit geschiet: in ’t welcke Ioas oock seven jaren oudt was, onder cap. 24. vers 1.
margenoot3
Merckt dat tweederley persoonen vergadert wierden, I. de Leviten, die in den dienst der Kercke waren.
II. de Hoofden der vaderen, dat is, der vaderlicke huysgesinnen. Verstaet, de voornaemste, ende oudtste der gemeynte.
margenoot4
Dat is, van Iuda, ende Benjamin, mitsgaders der steden Israëls daer onder sorteerende. vergel. hier met bov. cap. 15. vers 17. ende cap. 21. vers 2. ende d’aent.
margenoot5
Namel. d’Overpriester Iojada.
margenoota
2.Sam. 7.13. 2.Chron. 21.7.
margenootb
2.Reg. 11.5, etc.
margenoot6
Anders, Sippim. Houdende het voor den name van een poorte. Siet 2.Reg. 11. op vers 6.
margenoot7
De voornaemste poorte des tempels, staende tegen het Oosten, ende genaemt de poorte des fondaments: om datse de onderste was, staende op des tempels grontvestinge, aen het grootste, ende onderste voorhof. Sy wort oock geheeten de poorte Sur, 2.Reg. 11.6. ende de hooge poorte, 2.Reg. 15.35. item, de schoone poorte, Actor. 3.2.
margenoot8
Verst. de andere Leviten, die als dan de ordinare wacht niet en hadden, mitsgaders het gemeene volck.
margenoot9
Dat is, in het uyterste, ende groote voorhof, genaemt het voorhof des volcks, om dat de gemeente daer in vergaderde; ende wort hier gestelt in’t getal van velen, om de verscheydene deelen, die het hadde. Soo wort oock de tempel Heylighdommen genoemt, om dat hy bestont uyt verscheydene deelen, Levit. cap. 26. vers 31.
margenoot10
Verstaet het voorste deel van het Huys des Heeren, genaemt het Heylige, 1.Reg. 8. vers 10.
margenoot11
Hebr. heylicheyt, Dat is, tot eenen heyligen dienst afgesondert. Alsoo Numer. cap. 16. vers 5. ende Ezra. 8.28.
margenoot12
Te weten, om de gene, die met gewelt souden willen inbreken, met gewelt uyt te houden. Ofte, sal de wacht des Heeren waer nemen, Dat is, het bevel des Heeren, blijvende in het voorhof sonder in’t heylige te komen.
margenoot13
Namel. die, dewelcke op den Sabbath uytgingen: dat is, die haren werckdienst ge-eyndiget hadden, 2.Reg. 11. vers 7.
margenoot14
D. in den tempel, tusschen de ordeningen, ende gelederen der gestelder wacht, 2.Reg. 11.8.
margenoot15
T.w. in den tempel, onder vers 11.
margenoot16
T.w. uyt den tempel, onder vers 20.
margenoot17
Namelick, de Overste der honderden, van dewelcke siet bov. vers 1. ende vergelijckt 2.Reg. 11. vers 9.
margenoot18
Te weten, die hen uyt den Leviten van den Overpriester Iojada toebestelt waren.
margenoot19
Siet van dese verdeelingen 1.Chr. capp. 23. 24. 25. 26. uyt dese en mochte niemant scheyden, dan hebbende sijn afscheyt, ende verlof: het welcke Iojada nu den afgaenden niet en heeft gegeven, op datter dobbel wacht soude zijn, om dese sake uyt te voeren.
margenoot20
Siet 2.Reg. 11. op vers 10.
margenoot21
Te weten, op dat niemant in het voorhof der Priesteren, ofte in ’t heylige met gewelt inbreken en soude. Vergelijckt hier mede boven het eynde van ’t seste vers.
margenoot22
Het woort in den oorspronck beteeckent eygentlick sulck geweere, dat men uyt de hant na yemant werpt, om hem daer mede te beschadigen.
margenoot23
Verstaet, den brand-offer altaer, die in het voorhof der Priesteren stont.
margenoot24
Het heylige.
margenoot25
Te weten, uyt sijne kamer, daer in hy nu ses jaren was versteken geweest, boven 22.11.
margenoot26
Een hooft-cieraet der Koningen, 2.Sam. 1. vers 10. Psalm 89. vers 40. ende 132.18.
margenoot27
Siet 2.Reg. 11. op ’t vers 12.
margenoot28
Vergel. 1.Sam. c. 10. vers 24. 1.Reg. 1. vers 39.
margenoot29
Alwaer het Konincklick gestoelte was; van het welcke siet oock 2.Reg. 11. op vers 14. ende boven 6. op vers 13.
margenoot30
Te weten, van het binnenste voorhof, genoemt het voorhof der Priesteren, boven 4.9. item het nieuwe voorhof, boven 20.5. Siet van het selve breeder, 1.Reg. 6. op vers 36.
margenoot31
Namelick, des Iodischen volcks.
margenoot32
Dat is, de trompetters.
margenoot33
Te weten, door de Priesteren, dien dat werck eygentlick toequam, gelijck dit blijckt uyt de wet, Num. 10. vers 8. ende uyt de exempelen, 1.Chron. 15. vers 24. ende bov. 5. vers 12. ende 7.6.
margenoot34
Of, [waren blijde] welck woort voor gaet, ende nu weder van nieuws kan ingepast worden.
margenoot35
Namelick, den Heere.
margenoot36
Siet 2.Reg. 11. op vers 8.
margenoot37
Anders, sy maeckten haer plaetse. Ofte, sy bestelden aen haer zijdwachte. Ofte, sy gaven haer plaetse: Te weten, om uyt den tempel te gaen.
margenoot38
Siet 2.Reg. 11. op vers 16.
margenoot39
Namelick, den Heere: gelijck dit af te nemen is uyt 2.Reg. 11.17. ende hier uyt het eynde deses vers Anders, tusschen sich, of, hemselven, etc. verstaende dat Iojada, het volck, ende den Koningh t’samen sich verbonden hebben, datse den Heere tot een volck souden zijn. siet dergelijcke Iosu. 24.25.
margenootc
2.Reg. 11.18
margenootd
Deut. 13.9.
margenoote
1.Chron. capp. 23. 24, 25. 26.
margenootf
Levit. 1.3.
margenoot40
Hebr. na de handen Davids, D. gelijck David door de ingevinge van Godes Geest ingestelt, ende der gemeente Godes over gegeven, ende nagelaten hadde. Alsoo onder 29.27. ende Ezra 3.10.
margenoot41
Ofte, heerlicke, aensienlicke, voortreffelicke.
margenoot42
Sommige verstaen hier door, de meeste, ende de voornaemste poorte van ’t Konincklicke huys, aen dewelcke de trauwanten des Koninghs de wacht hielden, ende daerom de poorte der trauwanten genoemt wort, 2.Reg. cap. 11. vers 19. In desen sin moet dese poorte onderscheyden worden van de poorte des tempels, waer van boven vers 5. Siet de aenteeckeninge aldaer.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken