Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxv. Capittel.

Amazia regeert in het eerste wel, vers 1, etc. wreeckt sijns vaders doot, 3. hy rust sich ten strijde tegen Edom, niet alleen met sijn eygen volck, maer oock met gehuerde Israëliten, 5. dese gehuerde danckt hy af, door den raet eens Propheten, 7. met de sijne overwint hy de Edomiten, 11. lijdt schade van de afgedanckte Israëliten, 13. vervalt tot afgoderije, 14. beroept vermetelick den Koningh Israëls tot den strijt, 17. wort van hem geslagen, 22. verdreven, ende vermoort van sijn eygen volck, 27.

1

Ga naar margenoota AMazia vijf en twintigh jaer Ga naar margenoot1 oudt zijnde wert Koningh, ende regeerde negen en twintigh jaer te Ierusalem: ende de naem sijner moeder was Ioadan van Ierusalem.

2

Ende hy dede dat recht was in de oogen des HEEREN: doch Ga naar margenoot2 niet met een volkomen herte.

3

Het geschiedde nu, als het Koninckrijcke aen hem gesterckt was; dat hy Ga naar margenoot3 sijne knechten, die den Koningh sijnen vader Ga naar margenoot4 geslagen hadden, doodde.

4

Doch hare kinderen Ga naar margenoot5 en doodde hy niet, maer hy [dede] gelijck in de wet Ga naar margenootb in het boeck van Mose geschreven is, daer de

[Folio 198r\Amazia slaet de Edomiten. Uzzia.]
[fol. 198r\Amazia slaet de Edomiten. Uzzia.]

HEERE geboden heeft, seggende; Ga naar margenoot6 De vaders en sullen niet sterven om de kinderen, ende de kinderen en sullen niet sterven om de vaders; maer een yeder sal om sijne sonde sterven.

5

Ende Amazia vergaderde Iuda, ende steldese na Ga naar margenoot7 de huysen der vaderen, tot Overste van duysenden, ende tot Overste van honderden, door gantsch Iuda, ende Benjamin: ende hy monsterdese, Ga naar margenoot8 van twintigh jaer oudt, ende daer boven, ende vondtse drie hondert duysent uytgelesene, uyttreckende ten heyre, handelende Ga naar margenoot9 spiesse, ende rondasse.

6

Daer toe huerde hy Ga naar margenoot10 uyt Israël hondert duysent kloecke helden, voor hondert Ga naar margenoot11 talenten silvers.

7

Maer daer quam een Ga naar margenoot12 man Godts tot hem, seggende: O Koningh, laet het heyr Israëls met u niet gaen: want de HEERE Ga naar margenoot13 en is niet met Israël, [met] alle Ga naar margenoot14 kinderen Ephraims.

8

Maer soo ghy gaet, Ga naar margenoot15 doet het, weest sterck ten strijde: Godt sal u doen vallen voor den vyant; want in Godt is kracht, om te helpen, ende om te doen vallen.

9

Ende Amazia seyde tot den man Godts; Maer wat sal men doen met de Ga naar margenoot16 hondert talenten, die ick den benden Israëls gegeven hebbe? ende de man Godts seyde; De HEERE heeft meer dan dit, om u te geven.

10

Doe scheydde Amazia die af, te weten de benden die uyt Ga naar margenoot17 Ephraim tot hem gekomen waren, datse na hare plaetse gingen: daerom ontstack haren toorn seer tegen Iuda, ende sy keerden weder tot hare plaetse in hittigheyt des toorns.

11

Amazia nu sterckte sich, ende leydde Ga naar margenoot18 sijn volck uyt, ende toogh in het Ga naar margenoot19 Soutdal, ende sloegh der Ga naar margenoot20 kinderen van Seïr tien duysent.

12

Daer toe vingen de kinderen van Iuda Ga naar margenoot21 tien duysent levendigh, ende brachtense op de hooghte der Ga naar margenoot22 steenrotze, ende stietense van de spitse der steenrotze af, datse alle bersteden.

13

Maer de Ga naar margenoot23 mannen der benden, die Amazia hadde doen weder keeren, datse met hem in den strijt niet en souden trecken, die deden eenen inval in de Ga naar margenoot24 steden van Ga naar margenoot25 Iuda, van Samaria af, tot Ga naar margenoot26 Beth-Horon toe, ende sloegen van hen drie duysent, ende roofden veel roofs.

14

Het geschiedde nu, na dat Amazia van het slaen der Edomiten gekomen was, ende dat hy de Ga naar margenoot27 Goden der kinderen van Seïr mede gebracht hadde; dat hy die sich tot Goden stelde, ende sich voor deselve neder boogh, ende die roockte.

15

Doe ontstack de toorn des HEEREN tegen Amazia: ende hy sondt tot hem eenen Propheet, die seyde tot hem; Ga naar margenoot28 Waerom hebt ghy de Goden van dat volck gesocht, die haer volck niet gereddet en hebben uyt uwe hant?

16

Ende het geschiedde, als hy tot hem sprack, dat hy hem seyde; Heeft men u tot des Koninghs raetgever gestelt? Ga naar margenoot29 houdt ghy op, waerom souden Ga naar margenoot30 sy u slaen? doe hieldt de Propheet op, ende seyde; Ick mercke dat Godt Ga naar margenoot31 besloten heeft u te verderven, de wijle ghy dit gedaen, ende na mijnen raet niet gehoort en hebt. [kolom]

17

Ga naar margenootc Ende Amazia de Koningh van Iuda wert des raets, dat hy Ga naar margenoot32 sondt tot Ioas den sone van Ioahaz, den sone van Iehu, den Koningh Israëls, om te seggen; Komt, laet ons Ga naar margenoot33 malkanders aengesichte sien.

18

Maer Ioas de Koningh Israëls sondt tot Amazia den Koningh van Iuda, om te seggen; Ga naar margenoot34 De Ga naar margenootd distel, die op den Libanon is, sondt tot den ceder, die op den Libanon is, om te seggen; Geeft uwe dochter mijnen sone ter vrouwe: maer het gedierte des velts, dat op den Libanon is, gingh voorby, ende vertradt de distel.

19

Ghy segt, Siet, ghy hebt de Edomiten Ga naar margenoot35 geslagen; daerom heeft u herte u verheven, om te roemen: nu, blijft in u huys: waerom soudt ghy u in ’t quade mengen, dat ghy vallen soudt, ghy, ende Iuda met u?

20

Doch Amazia en hoorde niet; want Ga naar margenoot36 het was van Godt, op dat hyse in [hare] hant gave: overmits sy de goden der Edomiten gesocht hadden.

21

Soo toogh Ioas de Koningh Israëls op, ende hy, ende Amazia de Koningh van Iuda Ga naar margenoot37 sagen malkanders aengesichten, te Beth-Semes, dat in Ga naar margenoot38 Iuda is.

22

Ende Iuda wert geslagen voor het aengesichte Israëls: ende sy vloden, een yegelick in sijne tenten.

23

Ende Ioas de Koningh Israëls greep Amazia, den Koningh van Iuda, den sone Ioas, des soons Ga naar margenoot39 Ioahaz te Beth-Semes: ende hy bracht hem te Ierusalem, ende Ga naar margenoote hy brack aen den muer Ierusalems, van de Ga naar margenoot40 poorte Ephraims tot aen Ga naar margenoot41 de hoeckpoorte, vier hondert ellen.

24

Daer toe [nam] hy al ’t gout, ende het silver, ende alle de vaten, die in ’t Huys Godes gevonden werden, Ga naar margenoot42 by Obed-Edom, ende de schatten van ’t huys des Koninghs, mitsgaders Ga naar margenoot43 gijselaers: ende hy keerde weder na Samaria.

25

Amazia nu de sone van Ioas, de Koningh van Iuda leefde na de doot van Ioas, den sone Ioahaz, des Koninghs Israëls, vijftien jaer.

26

Ga naar margenootf Het overige nu der geschiedenissen van Amazia de eerste, ende de laetste, siet, zijn die niet geschreven in ’t boeck der Koningen van Iuda, ende Israël?

27

Van den tijt nu aen, dat Amazia afgeweken was Ga naar margenoot44 van achter den HEERE, soo Ga naar margenoot45 maecktense in Ierusalem eene verbintenisse tegens hem, doch hy vluchtede na Ga naar margenoot46 Lachis: Doe sonden sy hem na tot Lachis, ende doodden hem aldaer.

28

Ende sy brachten hem op peerden, ende begroeven hem by sijne vaders Ga naar margenoot47 in de stadt Iuda.

margenoota
2.Reg. 14.1.
margenoot1
Hebr. een soon van vijf en twintig jaer.
margenoot2
Hy hadde wel den suyveren Godesdienst, die ten tijde sijnes vaders, na de doot van Iojada vervallen was, weder opgericht, maer hy is daer na een afgodendienaer geworden, ende een verwerper van prophetische vermaninge, mitsgaders een lichtveerdigh, vermeten, ende ongeluckigh oorloger.
margenoot3
Van dewelcke siet boven cap. 24. vers 26.
margenoot4
D. omgebracht hadden, boven cap. 24. vers 25. Van het woort slaen, siet Genes. cap. 8. op vers 21.
margenoot5
Het welcke somtijts schijnt wel geschiet te zijn. Siet boven 24. de aenteeckeninge op vers 25.
margenootb
Deuter. cap. 24. vers 16. 2.Reg. 14.6. Ierem. 31.30. Ezech. 18.20.
margenoot6
Dese wet gaet eygentlick aen den Magistraten, ende Overheden.
margenoot7
D. de huysgesinnen der voornaemsten. Vergel. Exod. 6. vers 13.
margenoot8
Hebr. van den soon van twintigh jaer.
margenoot9
Siet boven 11. op vers 12.
margenoot10
Dat is, uyt de tien stammen.
margenoot11
Van deser weerde siet Exod. 25. op vers 39.
margenoot12
Dat is, een Propheet. siet Iudic. 13. op vers 6.
margenoot13
T. w. om datse van den Heere tot de afgoden geweken waren.
margenoot14
Verstaet door dese, Israël, als voor gaet; dat is, de tien stammen, dewelcke soo genaemt worden, om dat Ephraim wel de voornaemste der selver stammen was, ende Ierobeam hare eerste Koningh uyt de stamme Ephraims afkomstigh: Alsoo Ephraim, voor Israël, Iesa. 17.3. ende 28.1, etc.
margenoot15
Hy spreeckt spotscher wijse, soo te verstaen gevende; indien hy de aengenomene Israëliten gebruyckte, dattet hem niet wel vergaen en soude. Sulcke geboden spotscher wijse gegeven, dienen om de menschen te berispen, ende te dreygen. siet 1.Reg. cap. 22. op vers 15.
margenoot16
Daer van gemelt is boven vers 6. voor dewelcke hy hondert duysent krijghslieden uyt Israël in sijnen dienst aengenomen hadde.
margenoot17
D. uyt Israël, ofte de tien stammen, als boven vers 7.
margenoot18
T.w. dat hy uyt sijne eygene ondersaten aengenomen hadde.
margenoot19
Siet 2.Sam. 8. op vers 13. en 2.Reg. cap. 14. op vers 7.
margenoot20
Der Edomiten, 2.Reg. 14. vers 7. die in het lantschap Seïr woonden, Gen. 36. vers 8. Deut. 2.4.
margenoot21
Gelijckse tien duysent doot geslagen hadden; int voorgaende vers.
margenoot22
T.w. daer op de stadt Selah gelegen was; van dewelcke. siet 2.Reg. cap. 14. op vers 7.
margenoot23
Hebr. de sonen der bende. D. de hondert duysent Israëliten, die Amazia aengenomen hadde, om die in den krijgh tegens de Edomiten te gebruycken, bov. vers 6.
margenoot24
Dewelcke waren de frontiersteden des Koninckrijcks van Iuda, langhs in de breette daer van palende aen’t Koninckrijcke Israëls.
margenoot25
D. behoorende tot het Koninckrijcke van Iuda.
margenoot26
Siet van tweederley Bet-Horon het leege, ende ’t oppere, 1.Reg. 9. op vers 17. hier schijnt van ’t leege gesproken te zijn; ’t welcke in de stamme Benjamins gelegen was.
margenoot27
Verstaet de beelden van der Edomiten afgoden.
margenoot28
Dese vrage berispt den Koningh, ende dreyght hem, dat hy niet meer door dese afgoden geholpen en soude worden, dan de Edomiten daer door waren geholpen geweest.
margenoot29
Hebr. houdt op voor u. D. tot uwen besten, of, dat voor u het beste wesen sal. Siet Gen. 12. op vers 1.
margenoot30
Verstaet sijne trauwanten, die daer tegenwoordigh waren. Hy dreyght den Propheet, indien hy niet op en hieldt hem te berispen, dat hy sijne trauwanten last soude geven hem doot te slaen, ofte immers aen sijn lichaem leet te doen.
margenoot31
Hebr. beraetslaeght, raet genomen, ofte, in sijnen raet besloten.
margenootc
2.Reg. 14.8.
margenoot32
Te weten, boden, ofte gesanten. 2.Reg. 14.8.
margenoot33
D. tegens malkanderen uyttrecken te velde, om t’samen te vechten, ende malkanderen met gewapender hant te bejegenen, ende soo onder de oogen te sien. siet 2.Reg. cap. 14. op vers 8.
margenoot34
Siet de verklaringe deser gelijckenisse, 2.Reg. 14. op vers 9.
margenootd
Iudic. 9.8.
margenoot35
Ia slaende geslagen; gelijck staet 2.Reg. 14.10. dat is, dapper, ende geweldighlick geslagen.
margenoot36
Siet 1.Reg. 12. vers 15. ende de aent. daer op.
margenoot37
Siet boven op vers 17.
margenoot38
Ende is daerom te onderscheyden van een ander deses naems gelegen in Naphtali, Iosu. 19. vers 38. Iudic. 1.33.
margenoot39
Anders genoemt Ahazia ende Azaria. Siet boven 21.17. ende 22.1, 6. met de aenteeckeninge.
margenoote
2.Chron. 32.5.
margenoot40
Siet 2.Reg. 14. op vers 13.
margenoot41
Hebr. die uytsiende was, of, tot de uytsiende poorte. Soo wortse genaemt, om datse uytstack aen eenen hoeck der stadt. Daerom sy oock de hoeckpoorte genaemt wert, hier, ende 2.Reg. 14.13.
margenoot42
D. by de nakomelingen van ObedEdom, die deurwachters, ende schatbewaerders in het Huys Godes waren, 1.Chron. 26.15.
margenoot43
Hebr. sonen der borghtochten, of, der verpandingen. Siet 2.Reg. 14. op vers 14.
margenootf
2.Reg. 14.18.
margenoot44
Dat is, van den Heere te volgen.
margenoot45
Siet 1.Reg. 15. op vers 27.
margenoot46
Siet van dese stadt 2.Reg. 14. op vers 19.
margenoot47
Dat is, in Ierusalem; welcke stadt, hoewel sy ten deele lagh in de palen Benjamins, ten deele in Iuda; soo wert sy nochtans voornemelick een stadt Iuda genoemt, om datse de hooftstadt was, alwaer de Koningen van Iuda haer Hof hielden. siet 2.Reg. cap. 14.vers 20.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken