Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxvj. Capittel.

Uzzia komt in sijns vaders Amazia plaetse, vers 1, etc. regeert wel in de dagen van Zacharia, 4. krijght groote overwinningen over sijne vyanden, 6. Voorsiet de stadt Ierusalem, ende sijn huys, 9. sterckt sijn Rijcke met krijghsvolck, wapenen, ende konstige oorlooghs-wercken, 11. hy vergrijpt sich mits te willen roocken voor den Heere, 16. waer over hy met melaetsheyt gestraft wort, 19. hy sterft, ende sijn sone Iotham regeert, 23.

1

Ga naar margenoota Ga naar margenoot1 DOe nam het gantsche volck van Iuda Ga naar margenoot2 Uzzia, (die nu Ga naar margenoot3 sestien jaer oudt was) ende maeckten hem Koningh in sijns vaders Amazia plaetse.

2

Ga naar margenootb Deselve bouwde Ga naar margenoot4 Eloth, ende brachtse weder aen Iuda; na dat de Koningh met sijne vaderen ontslapen was.

3

Ga naar margenootc Sestien jaer was Uzzia oudt, doe hy Koningh wiert, ende hy regeerde twee en vijftigh jaer te Ierusalem: ende de naem sijner moeder was Iecholia van Ierusalem.

4

Ende hy Ga naar margenoot5 dede dat recht was in de

[Folio 198v\Daden van Uzzia. sijn val ende--melaetsheyt. Jotham.]
[fol. 198v\Daden van Uzzia. sijn val ende--melaetsheyt. Jotham.]

oogen des HEEREN, Ga naar margenoot6 na alles dat sijn vader Amazia gedaen hadde.

5

Want Ga naar margenoot7 hy begaf sich om Godt te soecken, in de dagen van Zacharia, Ga naar margenoot8 die verstandigh was Ga naar margenoot9 in de gesichten Godts: in de dagen nu, dat hy den HEERE socht, maeckte hem Godt voorspoedigh.

6

Want hy toogh uyt, ende krijghde tegen de Philistijnen, ende brack den muer van Ga naar margenoot10 Gath, ende den muer van Ga naar margenoot11 Iabne, ende den muer van Ga naar margenoot12 Asdod: daer toe bouwde hy steden Ga naar margenoot13 in Asdod, ende onder de Philistijnen.

7

Ende Godt hielp hem tegen de Philistijnen, ende tegens de Arabiers, die te Ga naar margenoot14 Gurbaal woonden, ende [tegen] de Ga naar margenoot15 Meüniten.

8

Ende de Ga naar margenoot16 Ammoniten gaven Uzzia geschencken, ende Ga naar margenoot17 sijn naem gingh tot den ingangh van Egypten: want hy sterckte sich Ga naar margenoot18 ten hooghsten.

9

Daer toe bouwde Uzzia Ga naar margenoot19 torens te Ierusalem, aen de Ga naar margenoot20 hoeckpoorte, ende aen de Ga naar margenoot21 dalpoorte, ende aen Ga naar margenoot22 de hoecken: ende hy stercktese.

10

Hy bouwde oock torens in de Ga naar margenoot23 woestijne, ende hieuw vele Ga naar margenoot24 putten uyt, overmits hy veel vees hadde, beyde inde leeghten, ende in de effene velden; ackerlieden, ende wijngaerdeniers op de bergen, ende op Ga naar margenoot25 de vruchtbare velden: want hy een liefhebber der lant[bouwerije] was.

11

Voorder hadde Uzzia eene Ga naar margenoot26 heyrkracht van geoeffende ter oologe, uyttreckende ten heyre by benden, na het getal harer monsteringe, Ga naar margenoot27 door de hant van Ieiël den Schrijver, ende Mahaseia den Amptman: onder Ga naar margenoot28 de hant van Hanania [een] van de Vorsten des Koninghs.

12

Het geheele getal van de Ga naar margenoot29 Hoofden der vaderen, der strijtbare helden, was twee duysent, ende ses hondert.

13

Ende onder hare hant was een krijghsheyr, van drie hondert duysent, ende seven duysent, ende vijf hondert, die met strijtbare kracht, Ga naar margenoot30 sich ter oorloge oeffenden, om den Koningh tegen den vyant te helpen.

14

Ende Uzzia bereydde voor hen, voor het gantsche heyr schilden, ende spiessen, ende helmen, ende pansieren, ende bogen; selfs tot de Ga naar margenoot31 slingersteenen toe.

15

Hy maeckte oock te Ierusalem Ga naar margenoot32 konstige wercken, bedenckinge van konstige werckmeesters, datse op de torens, ende op de hoecken zijn souden, om met pijlen, ende met groote steenen te schieten: Ga naar margenoot33 soo gingh sijnen naem tot verre toe uyt: want hy wert Ga naar margenoot34 wonderlick geholpen, tot dat hy Ga naar margenoot35 sterck wiert.

16

Maer als hy sterck geworden was, verhief hem sijn herte tot verdervens toe: [kolom] ende hy overtradt tegen den HEERE sijnen Godt: want hy gingh Ga naar margenoot36 in den tempel des HEEREN, om te roocken op den reuck-altaer.

17

Doch Azaria de Ga naar margenoot37 Priester gingh hem na: ende met hem des HEEREN Priesters tachtentigh kloecke mannen.

18

Ende sy wederstonden den Koningh Uzzia, ende seyden hem; Ga naar margenoot38 Het en komt u niet toe, Uzzia, den HEERE te roocken, maer den Priesteren Aarons sonen, die geheyliget zijn, om te roocken; gaet uyt het Ga naar margenoot39 Heylighdom, want ghy hebt overtreden; ende het en sal u niet tot eere zijn Ga naar margenoot40 van den HEERE Godt.

19

Ga naar margenoot41 Doe wert Uzzia Ga naar margenoot42 toornigh, ende het reuckwerck was in sijne hant, om te roocken: als hy nu toornigh wert tegen de Priesteren, rees de melaetsheyt op aen sijn voorhooft, voor het aengesichte der Priesteren Ga naar margenoot43 in’t Huys des HEEREN, van boven den reuck-altaer.

20

Als doen sagh de Ga naar margenoot44 Hooftpriester Azaria op hem, ende alle de Priesteren, ende siet, hy was melaetsch aen sijn voorhooft, ende sy stieten hem metter haeste van daer, ja, hy selfs Ga naar margenoot45 wert oock gedreven uyt te gaen, om dat de HEERE hem geplaeght hadde.

21

Ga naar margenootd Alsoo was de Koningh Uzzia melaetsch tot aen den dagh sijnes doots, ende melaetsch zijnde, woonde Ga naar margenoot46 in een afgesondert huys, want hy van ’t Huys des HEEREN Ga naar margenoot47 afgesneden was: Iotham nu sijn soon was over het huys des Koninghs, Ga naar margenoot48 richtende het volck des lants.

22

Het overige nu der geschiedenissen van Uzzia, de eerste, ende de laetste heeft de Propheet Iesaia de sone van Amoz beschreven.

23

Ende Uzzia ontsliep met sijne vaderen, ende sy begroeven hem by sijne vaderen, Ga naar margenoot49 in het velt van de begraeffenisse, die der Koningen was; want sy seyden, Hy is melaetsch: ende sijn sone Iotham wert Koningh in sijne plaetse.

margenoota
2.Reg. 14.21.
margenoot1
T.w. als sijn vader Amazia vluchtede na Lachis. Siet 2.Reg. 14. op vers 21.
margenoot2
Oock genaemt Azaria, 2.Reg. 14. vers 21.
margenoot3
Hebr. een soon van sestien jaer, ende soo in ’t volgende.
margenootb
2.Reg. 14.22.
margenoot4
Oock genaemt Elath, 2.Reg. 14. vers 22. siet van dese stadt 1.Reg. cap. 9. op vers 26.
margenootc
2.Reg. 15.2.
margenoot5
Dat is, hy heeft den suyveren Godesdienst, die onder de laetste regeeringe van Amazia vervallen was, opgericht, ende gehanthaeft.
margenoot6
In de regeeringe sijnes Rijcks heeft hy niet alleen de eerste voetstappen sijns vaders gevolght: maer is oock in het laetste sijnen vader eenighsins gelijck geworden. Want gelijck sijn vader Amazia, na dat hy de Edomiten overwonnen hadde, tot afgoderije vervallen was, boven 25.14. alsoo is Uzzia na dat hy machtigh ende voorspoedigh geworden was, tot dese vermetenheyt vervallen, dat hy sich het Priester-ampt heeft willen aentrecken, onder vers 16.
margenoot7
Hebr. hy was om Godt te soecken. Wat het zy Godt te soecken. siet bov. 11. op vers 16. verstaet, dat hy besich was met Godt te soecken.
margenoot8
And. die [hem] verstandigh maeckte, dat is, die hem leerde ende onderwees: want het Hebreeus woort beteeckent niet alleen verstant hebben, ende verstandigh zijn, maer oock somtijts door goet onderwijs, ende leeringe yemant verstandigh maken.
margenoot9
Anders, in de vreesen Godts. Verstaet door de gesichten, de geheele leere van het gene, dat men gelooven, ende doen moeste ter saligheyt, geopenbaert door Mosen, ende de andere Propheten, ende door deselve dagelicks den volcke ingescherpt, verklaert, ende toege-eygent.
margenoot10
Siet van dese stadt 1.Reg. cap. 2. op vers 39.
margenoot11
Eene stadt der Philistijnen aen de middelantsche zee.
margenoot12
Oock eene stadt in ’t lant der Philistijnen: daer van siet Ios. 11.22. ende 15. vers 46. 1.Sam. 5.1.
margenoot13
Verst. het lant, sorteerende onder de stadt Asdod.
margenoot14
Een plaetse zuydwaert gelegen van Iudea, gelijck de Philistijnen westwaert daer van waren, ende de Ammoniten oostwaert.
margenoot15
De naem van een seker lantschap, ende volck.
margenoot16
Siet boven 20. op vers 1.
margenoot17
D. hy wiert seer beroemt, ende vermaert. Vergelijckt 1.Chron. 14.vers 17. ende onder vers 15. deses Cap. Ezech. cap. 16. vers 14.
margenoot18
Het woort in den oorspronck is oock soo genomen, 1.Chron. 14. vers 2. ende 23.17. ende 29.25. 2.Chron. 1.1.
margenoot19
T. w. aen de mueren, die Ioas de Koningh Israëls, ten tijde van Amazia gebroken hadde, boven 25.23.
margenoot20
Hebr. de poorte des hoecks. siet 2.Reg. cap. 14. op vers 13.
margenoot21
Hebr. de poorte des dals. siet van dese Nehem. 2.13. ende 3.13.
margenoot22
Ofte, wendingen, of, keeringen, T.w. van de muer. Andere behouden het woort Mikzoa, als den eygenen naem eenes torens, ofte sterckte, staende in ’t hooghste der stadt Davids. Siet hier van oock Nehem. 3.19, 24.
margenoot23
Namelick, van Arabien, om de invallen van daer te beletten, die ten tijde Iorams geschiet waren, boven 21.16.
margenoot24
In dewelcke men het water vergaderde, ende bewaerde, ten gebruycke van de menschen, ende van het vee.
margenoot25
Anders, Carmel, dat is in de landouwe, ofte, het lantschap der stadt Carmel, gelegen aen de woestijne Maon, in de stamme van Iuda, seer vruchtbaer, ende overvloedigh van schoone vruchten, ende wijngaerden. Elders is Carmel een geberghte gelegen in de stamme Issaschars, seer wel beplant, bezaeyt, ende vruchtbaer. siet 1.Reg. 18. op vers 19. van waer het komt, dat de vruchtbare landouwen een Carmel genoemt worden. Siet 2.Reg. 19. op vers 23.
margenoot26
Verstaet eenige ordinarise benden van krijghsvolck, die de Koningh tegen allen noot veerdigh hadde. Vergelijckt 1.Chron. cap. 27. ende boven 17.14.
margenoot27
D. welcke monsteringe gedaen was door middel van Ieiël, etc.
margenoot28
D. het beleyt. Alsoo vers 13.
margenoot29
Alsoo boven 23.2.
margenoot30
Hebr. doende oorloge: Dat is, die de oorloge hanteerden, daer toe bequaem waren, ende sich gebruycken lieten. Siet 1.Reg. cap. 12. op vers 21.
margenoot31
D. steenen, diese met den slinger na den vyant moesten werpen. Met sulcken slingerwerp heeft David den reuse Goliath soo in ’t voorhooft getroffen, dat hy hem neder velde, 1.Sam. 17.49. Vergelijckt Iob 41.19.
margenoot32
Hebr. bedenckingen door de bedenckinge des bedenckers, Dat is, konstige, ende wel uytgevondene wercken, door de vernuftige bedenckinge, ofte den vondt van een konstigh, ofte vernuftigh werckmeester, ende ingenieur bedacht.
margenoot33
Siet boven op vers 8.
margenoot34
Hebr. hy maecktet wonderlick met, of, om geholpen te worden; te weten, van Godt, die een schildt is allen, die op hem betrouwen, Psalm 18.31.
margenoot35
Of, gesterckt, Te weten, in sijn Rijcke.
margenoot36
Verstaet in het Heylige, alwaer de reuck-altaer stont, ende daer niemant mochte inkomen, veel min reuckwerck offeren, dan de Priesteren alleene. Dese plaetse is ond. vers 18. genoemt het Heylighdom.
margenoot37
Verst. Hoogepriester. siet 1.Chr. 6. vers 10. ende onder vers 20.
margenoot38
Vergel. Exod. cap. 30. vers 7, etc.
margenoot39
Siet boven op vers 16. alwaer dit Heylighdom de tempel genaemt wort. vergel. 1.Reg. 8.10. ende de aenteeck.
margenoot40
T.w. om dat hy het niet en sal voor goet aensien, maer sekerlick straffen.
margenoot41
Eenige meynen, dat als doen d’aerdtbevinge geschiet is: van dewelcke te sien is Amos c. 1. vers 1. Zach. 14.5. als een openbaer bewijs van de gramschap Godts tegen desen Koningh.
margenoot42
Van het Hebr. woort siet Gen. 40. op vers 6.
margenoot43
T.w. van den Heere, die van boven, ofte van by desen altaer yet tegen des Koninghs aengesicht schijnt uytgeschoten te hebben, het welcke dese melaetsheyt heeft veroorsaeckt.
margenoot44
Hebr. de Priester het Hooft, te weten, der Priesteren, dat is, de Overpriester.
margenoot45
Vergel. Esth. 6. vers 12.
margenootd
2.Reg. 15.5.
margenoot46
Levit. 13.46. Numer. c. 5. vers 2. ende 12.14. Siet wijders 2.Reg. 15. op vers 5.
margenoot47
D. hy wert verklaert onreyn te zijn, ende alleen te moeten woonen, ende niet te mogen in den voorhof des volcks tot de algemeyne vergaderinge verschijnen; ende dat na de wet, Levit. 13.46.
margenoot48
D. regeerende, ende recht doende. siet 2.Reg. 15. op vers 5.
margenoot49
D. op welck velt de graven der Koningen waren; hoewel sy sijn lichaem, om der melaetsheyt wille niet in, ofte, onder die graven, maer verscheyden, ende in eene afgesonderde plaetse begraven hebben.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken