Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het iiij. Capittel.

De wederpartijders van Godts volck begeeren listighlick den tempel mede te bouwen, ende gemeynen Godtsdienst te hebben, vers 1, etc. ’twelck haer afgeslagen zijnde, brengen sy door gelt, ende valsche schriftlicke aenklaghten, in ’t Hof soo veel te wege, dat het bouwen van tempel, stadt, ende mueren, verboden ende verhindert wort, tot in het tweede jaer des Koninckrijcks Darij, 4, etc.

1

DOe nu de Ga naar margenoot1 wederpartijders van Iuda ende Benjamin hoorden, dat de kinderen der Ga naar margenoot2 gevangenisse den HEERE den Godt Israëls, den tempel bouwden;

2

Soo quamen sy aen tot Zerubbabel, ende tot de Hoofden der vaderen, ende seyden tot hen; Ga naar margenoot3 Laet ons met u-lieden bouwen,

[Folio 206r\De vyanden beletten den bouw des--Tempels.]
[fol. 206r\De vyanden beletten den bouw des--Tempels.]

want wy sullen uwen Godt soecken, gelijck ghylieden: oock hebben wy Ga naar margenoot4 hem geoffert sint de dagen Ga naar margenoota Ga naar margenoot5 Esar-Haddons, des Koninghs van Assur, die ons herwaerts heeft doen optrecken.

3

Maer Zerubbabel, ende Iesua, ende de overige Hoofden der vaderen Israëls seyden tot hen; Het Ga naar margenoot6 betaemt niet dat ghylieden ende wy onsen Godt een Huys bouwen: maer wy Ga naar margenoot7 alleen sullen ’t den HEERE, den Godt Israëls, bouwen, Ga naar margenootb gelijck als de Koningh Cores, Koningh van Persen, ons geboden heeft.

4

Evenwel Ga naar margenoot8 maeckte het Ga naar margenoot9 volck des lants de handen des volcks van Iuda slap, ende verstoordese in ’t bouwen;

5

Ende sy huerden tegen hen Raetslieden, om Ga naar margenoot10 haren raet te vernietigen: Alle de dagen van Cores, Koningh van Persen, tot aen ’t Koninckrijcke Ga naar margenoot11 Darij, des Koninghs van Persen.

6

Ende onder ’t Koninckrijck van Ga naar margenoot12 Ahasueros, in ’t begin sijns Koninckrijcks, schreven sy eene aenklage tegen de inwoonders van Iuda ende Ierusalem.

7

Ende in de dagen van Ga naar margenoot13 Arthahsasta schreef Ga naar margenoot14 Bislam, Mithredath, Tabeel, ende de Ga naar margenoot15 overige van Ga naar margenoot16 sijn geselschap, aen Arthahsasta, Koningh van Persen: Ende de schrift des briefs was op Syrisch geschreven, ende op Syrisch Ga naar margenoot17 uytgeleyt.

8

Rehum de Ga naar margenoot18 Cantzelier, ende Simsai de Ga naar margenoot19 Schrijver, schreven eenen brief tegen Ierusalem, aen den Koningh Arthahsasta, Ga naar margenoot20 op dese maniere:

9

Ga naar margenoot21 Doe Rehum de Cantzelier, ende Simsai de Schrijver, ende de overige van haer geselschap: de Ga naar margenoot22 Dinaiten, de Apharsathchiten, de Tarpeliten, de Apharsiten, de Archeviten, de Babyloniers, de Susanchiten, de Dehaviten, de Elamiten;

10

Ende de overige volckeren, die de groote ende vermaerde Ga naar margenoot23 Asnappar heeft vervoert, ende doen woonen in de Ga naar margenoot24 stadt van Samaria: oock de overige, aen dese zijde der Ga naar margenoot25 riviere, ende Ga naar margenoot26 op sulcken tijt.

11

Dit is een afschrift des briefs, die sy aen hem, aen den Koningh Arthasastha, sonden: Uwe knechten, de Ga naar margenoot27 mannen aen dese zijde der riviere, ende op sulcken tijt.

12

Den Koningh zy bekent, dat de Ioden, die van u zijn opgetogen, tot ons gekomen zijn te Ierusalem: bouwende die rebelle ende die boose stadt, waer van sy de mueren voltrecken, ende de fondamenten Ga naar margenoot28 t’samen voegen.

13

Soo zy nu den Koningh bekent, indien deselve stadt sal worden opgebouwt, ende de mueren voltrocken, dat sy den Ga naar margenoot29 cijns, Ga naar margenoot30 ouden impost, ende Ga naar margenoot31 tol niet en sullen geven, ende Ga naar margenoot32 ghy sult de Ga naar margenoot33 inkomste der Koningen schade aenbrengen. [kolom]

14

Nu, om dat wy Ga naar margenoot34 salaris uyt het palleys trecken, ende ons niet en betaemt des Koninghs Ga naar margenoot35 oneere te sien; daerom hebben wy gesonden, ende [dit] den Koningh bekent gemaeckt,

15

Op dat men soecke in het boeck der Ga naar margenoot36 Chroniken uwer vaderen, soo sult ghy vinden in het boeck der Chroniken, ende Ga naar margenoot37 weten dat deselve stadt eene rebelle stadt geweest is, ende den Koningen ende lantschappen schade aenbrengende, ende dat sy daer binnen afval Ga naar margenoot38 gesticht hebben Ga naar margenoot39 van ouden tijden af: daerom is deselve stadt verwoest.

16

Wy maken dan den Koningh bekent, dat, soo deselve stadt sal worden opgebouwt, ende hare mueren voltrocken, Ga naar margenoot40 ghy daer door geen deel en sult hebben aen dese zijde der riviere.

17

De Koningh sondt antwoort aen Rehum den Cantzelier, ende Simsai den Schrijver, ende d’overige van hare Ga naar margenoot41 geselschappen, die te Samaria woonden; mitsgaders d’overige aen dese zijde der riviere, [aldus:] Ga naar margenoot42 Vrede, ende op sulcken tijt.

18

De brief die ghy aen ons geschickt hebt, is duydelick voor my gelesen.

19

Ende als van my bevel Ga naar margenoot43 gegeven was, hebben sy gesocht ende gevonden, dat die selve stadt haer Ga naar margenoot44 van ouden tijden af tegen de Koningen heeft verheven, ende rebellie ende afval daer in gesticht is.

20

Oock zijnder machtige Koningen geweest over Ierusalem, die geheerscht hebben over al aen gene zijde der riviere: Ende hen is cijns, ouden impost ende tol gegeven.

21

Geeft dan nu bevel, om Ga naar margenoot45 die selve mannen te beletten, dat die selve stadt niet opgebouwt en worde, tot dat van my bevel sal worden gegeven.

22

Weest gewaerschouwt, [van] feyl in desen te begaen: waerom soude het verderf tot schade der Koningen aenwassen?

23

Doe, van dat de afschrift des briefs van den Koningh Arthahsasta voor Rehum, ende Simsai den Schrijver, ende hare geselschappen gelesen was, togen sy in haeste na Ierusalem tot de Ioden, ende belettedense met Ga naar margenoot46 arm ende gewelt.

24

Doe hieldt op het werck van den Huyse Godts, die te Ierusalem [woont,] ja het hieldt op tot in het tweede jaer des Koninckrijcks Ga naar margenoot47 Darij, des Koninghs van Persen.

margenoot1
Siet van dese versen 7, 8, 9.
margenoot2
Hebr. vervaringe, of, vervoeringe, wechvoeringe, ballinghschap, D. die wech gevoert ende gevangen geweest waren in Babel: alsoo dickwils in ’t volgende.
margenoot3
Veynsende vrientschap, ende gemeenschap der religie, maer soeckende onder dien deckmantel het goede werck te beletten, ofte hare afgoderije in den tempel in te voeren, ofte met den reynen Godtsdienst te vermengen. Siet 2.Reg. 17.29, 30, 31, 32, 33, 34. Daerom is dit huychelsch versoeck hen afgeslagen.
margenoot4
And. wy en hebben niet geoffert.
margenoota
2.Reg. cap. 17. vers 29, etc.
margenoot5
Die Sanheribs sone was, ende na hem geregeert hadde, 2.Reg. 19.37.
margenoot6
Hebr. u-lieden ende ons niet: ofte, ghylieden ende wy en hebben niet, Te weten, met malkanderen te doen in dese sake.
margenoot7
Aldus kan het Hebreeusch woordeken Iachad, (dat dickwils te samen, te gelijck, met malkanderen, by een, in een, beteeckent) hier bequamelick genomen worden: gelijck, Iachid, oock eenen eenigen, eenlicken, eensamen, beteeckent. siet van gelijcken Iob 34.29. Hose. 11.7. item Psalm 33. vers 15. And. Wy [die hier] t’samen [zijn,] sullen, etc. Ofte, wy [alleen] sullen t’samen, etc.
margenootb
Ezra 1.1, 2, 3.
margenoot8
D. braken den lust ende yver van Godts volck, ende maecktense flaeuw ende trager in het bouwen.
margenoot9
Als bov. 3.3.
margenoot10
T.w. het goet voornemen der Ioden.
margenoot11
Hebr. Darjavesch. siet ond. op vers 24.
margenoot12
Hebr. Achaschverosch, anders genoemt Assuerus. Wie dese geweest zy, daer van is verscheyden gevoelen. Sommige verstaen Cambyses, den sone Cyri, andere den vermaerden Xerxes.
margenoot13
Hebr. Artachschaschtha, anders genoemt Artaxerxes, dien sommige meynen geweest te zijn Artaxerxes Longimanus, D. langhant.
margenoot14
And. in vrede, D. in tijt van vrede, stilswijgens, als de Ioden daer op niet en dachten. Of, vredelick, D. met toewenschinge van vrede aen den Koningh.
margenoot15
Chald het overige, ende soo in ’t volgende, dat is, de andere, de reste.
margenoot16
Verstaet de andere leden van den Raet, die de Koningen van Persen in dese contreijen, over de riviere Euphrates gelegen, gestelt hadden.
margenoot17
Dat is, geschreven niet alleen met Syrische letteren, maer oock met Syrische woorden, alsoo eenige dat verklaren. Syrisch, dat is, Chaldeeusch, welcke sprake de Ioden in Babylonien mede geleert hebben.
margenoot18
Chald. heere, of, meester des Raets, Dat is, President des Raets, ofte Cantzelier.
margenoot19
Ofte, Secretaris.
margenoot20
Ofte, aldus, als volght, gelijck wy sullen seggen, etc.
margenoot21
Te weten, is dit geschreven.
margenoot22
Dit zijn alle namen van verscheydene Heydensche volckeren, die de Koningh van Assyrien overgesonden hadde om in de plaetse der tien stammen Israëls te gaen woonen, uyt welcke alle een Raet des Koninghs tot sijnen dienst in dese quartieren was opgericht.
margenoot23
Boven vers 2. genoemt Esarhaddon.
margenoot24
Anders, steden der Samaritanen.
margenoot25
Euphrates.
margenoot26
Of, op [dien selven] tijt. Chald. Cheheneth. Dit schijnt te wesen, de date des briefs, voor, ofte boven aen gestelt zijnde: gelijck hedensdaeghs noch vele gewoon zijn te doen: Alsoo onder vers 11. ende vers 17. in des Koninghs antwoort: ende Cap. 7. vers 12. Uyt welcke plaetsen afgenomen wort, dat Cheheneth geen naem en is van een seker volck, als sommige meynen.
margenoot27
Chald. de man, ofte, de mensche, Dat is, een yeder.
margenoot28
Chald. eygentlick, aen malkanderen naeijen, ofte, lappen.
margenoot29
Het Chaldeeusch woort beteeckent eygentlick mate, ende soo voort çijns, tribuyt, schattinge, ofte, schot: dien een yeder na de mate sijner goederen den Koningh moest geven, Nehem. 5.4. Siet oock onder vers 20. ende Cap. 7. vers 24.
margenoot30
Impost, die men van oudts gewoon was op allerleijen koophandel te stellen. And. hooftschattinge.
margenoot31
Op de havens, ende in het passeeren der Heere wegen, rivieren, etc. Sommige maken van dese drie soorten maer twee, ende setten het aldus over: Sy sullen den ouden schot ende tol niet geven.
margenoot32
Soo ghy (Koningh) haer voornemen niet belett. And. Sy sal, te weten, Ierusalem.
margenoot33
Of, de schatkamer.
margenoot34
Chald. ’t sout van ’t palleys hebben gesouten, ofte, met het sout, etc. Dat is, om dat wy in des Koninghs palleys zijn opgevoedt, ende onse tractementen van daer hebben, ofte, met soldije besoldet worden. Alsoo worden salaris, (dat van sout komt) item sold, maent souts ende meer andre manieren van spreken hedensdaeghs gebruyckt, om dat het sout noodigh is tot des menschen onderhoudt: gelijck ’t woort broot oock voor des menschen onderhoudt in het gemeen genomen wort.
margenoot35
Chald. eygentlick, naecktheyt, blootheyt, ontblootinge, ’twelck sommige verstaen van de beroovinge sijner middelen, uyt het voorgaende vers.
margenoot36
Chald. der gedachtenissen.
margenoot37
D. bevinden.
margenoot38
Chald. gemaeckt. Alsoo vers 19.
margenoot39
Chald. van de dagen der eeuwigheyt. Alsoo vers 19.
margenoot40
D. sy sullen u alles, wat ghy aen dese zijde van Euphrates besitt, ontwenden ende afvalligh maken.
margenoot41
D. collegien, ofte medegesellen.
margenoot42
Chald. Schelam ende Chehet. Vergelijckt boven vers 10. Andere nemen beyds voor namen der plaetsen, daer Rehum ende Simsai woonden.
margenoot43
Chald. gestelt. Ende alsoo dickwils in ’t volgende.
margenoot44
Als bov. vers 15.
margenoot45
De Ioden.
margenoot46
D. met gewapender hant.
margenoot47
Door desen verstaen eenige Darium den sone Hystaspis, die na Cambyses heeft geregeert: Andere meynen, het zy Darius Nothus geweest, die geregeert heeft na Artaxerxes Longimanus, ende voor Artaxerxes Mnemon. De aendachtige leser sal van desen selfs konnen oordeelen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken