Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het ix. Capittel.

Ezra wort verwittigt, dat het volck sich swaerlick in Heydensche houwelicken verloopen hadde, vers 1. Dies hy groote rouwe bedrijft, ende doet in ’t openbaer een seer klaghtigh ende vyerigh gebedt tot Godt, 3, etc.

1

ALs nu dese dingen voleyndt waren, traden de Vorsten tot my toe, seggende; Het volck Israëls, ende de Priesters, ende de Leviten, en zijn niet afgesondert van de Ga naar margenoot1 volcken deser landen, na hare grouwelen, [namelick] der Canaaniten, der Hethiten, der Phereziten, der Iebusiten, der Ammoniten, der Moabiten, der Egyptenaren ende der Amoriten.

2

Want sy hebben van hare dochteren genomen voor haer selven ende voor hare sonen, soo dat sich vermenght hebben, het Ga naar margenoot2 heyligh zaet met de volcken deser landen: Ia de hant der Vorsten ende Ga naar margenoot3 Overheden is de Ga naar margenoot4 eerste geweest in dese overtredinge.

3

Als ick nu dese sake hoorde, Ga naar margenoot5 scheurde ick mijn kleet ende mijnen mantel: ende ick Ga naar margenoot6 trock van ’t hayr mijns hoofts ende mijns baerts uyt, ende satt neder, Ga naar margenoot7 verbaest.

4

Doe versamelden hen tot my, alle, Ga naar margenoot8 die voor de woorden des Godts Israëls beefden, om de overtredinge der Ga naar margenoot9 wechgevoerde: doch ick bleef verbaest sitten tot aen het Ga naar margenoot10 avont-offer.

5

Ende ontrent het avont-offer stont ick op uyt mijne bedrucktheyt, als ick nu mijn kleet ende mijnen mantel gescheurt hadde: Ende ick boogh my op mijne knijen, ende breydde mijne handen uyt tot den HEERE, mijnen Godt.

6

Ende ick seyde; Mijn Godt, Ick ben beschaemt ende schaemroot, om mijn aengesicht tot u op te heffen, mijn Godt: want onse ongerechtigheden zijn Ga naar margenoota vermenighvuldight tot boven [ons] hooft, ende onse schult is groot geworden Ga naar margenoot11 tot aen den hemel.

7

Van de dagen onser vaderen aen zijn wy in groote schult tot op desen dagh: ende [kolom] wy zijn om onse ongerechtigheden over gegeven, wy, onse Koningen, [ende] onse Priesters, in de hant van de Koningen der landen, in sweert, in gevangenisse, ende in roof, ende in schaemte des aengesichts, gelijck het is te desen dage.

8

Ende nu is’er, als een kleyn oogenblick, eene genade geschiet van den HEERE onsen Godt, om ons eene Ga naar margenoot12 ontkominge over te laten, ende ons eenen Ga naar margenoot13 nagel te geven in sijne Ga naar margenoot14 heylige plaetse: om onse Ga naar margenoot15 oogen te verlichten, O onse Godt, ende om ons een weynigh Ga naar margenoot16 levens te geven in onse dienstbaerheyt.

9

Want wy zijn knechten; doch in onse dienstbaerheyt heeft ons onse Godt niet verlaten: maer hy heeft weldadigheyt tot ons Ga naar margenoot17 geneyght voor het aengesichte der Koningen van Persen, dat hy ons [een weynigh] levens gave, om het Huys onses Godts te verhoogen, ende de Ga naar margenoot18 woestigheden van ’t selve op te richten, ende om ons eenen Ga naar margenoot19 tuyn te geven in Iuda ende te Ierusalem.

10

Ende nu, wat sullen wy seggen, O onse Godt, na desen? want wy hebben uwe geboden verlaten,

11

Die ghy geboden hadt door den Ga naar margenoot20 dienst uwer knechten, der Propheten, seggende; Ga naar margenootb Het lant daer ghylieden in komt, om dat te erven, is een Ga naar margenoot21 vuyl lant, door de vuyligheyt van de volcken der landen: om hare grouwelen, daer mede sy dat vervult hebben, Ga naar margenoot22 van ’t een eynde tot het ander eynde, met hare onreynigheyt.

12

Soo en sult ghy nu uwe dochteren niet geven aen hare sonen, ende hare dochteren niet nemen voor uwe sonen, ende en sult hare Ga naar margenoot23 vrede ende haer Ga naar margenoot24 beste niet soecken, tot in eeuwigheyt: op dat ghy sterck wordet, ende het goede des lants etet, ende uwen kinderen doet erven tot in Ga naar margenoot25 eeuwigheyt.

13

Ende na alles dat over ons gekomen is, om onse boose wercken, ende om onse groote schult: om dat ghy, O onse Godt, belett hebt [dat wy niet] Ga naar margenoot26 t’onder en zijn van wegen onse ongerechtigheyt, ende hebt ons eene ontkominge gegeven als dese is;

14

Sullen wy nu weder keeren om uwe geboden te vernietigen, ende ons te verswageren met de volcken deser grouwelen? Soudt ghy niet tegen ons toornen tot verteerens toe, datter geen overblijfsel noch ontkominge en zy?

15

O HEERE Godt Israëls, ghy zijt Ga naar margenoot27 rechtveerdigh, want wy zijn over gelaten ter ontkominge, als het is te desen dage: Siet wy zijn voor u aengesichte in onse schult, want daer en is niemant die voor u aengesichte soude konnen bestaen, Ga naar margenoot28 om sulcks.

margenoot1
Die in de Heydensche grouwelen der afgoderije bleven steken, aen welcken Godt Deuter. c. 7. versen 2, 3, etc. ende elders, sijn volck uytdruckelick verboden hadde te houwelicken.
margenoot2
D. heyligh geslachte, dat Israël was van wegen het verbont, dat Godt met Abraham ende sijnen zade gemaeckt hadde. Vergelijckt Genes. cap. 6. vers 2. 1.Cor. 7.14.
margenoot3
Ofte, Regenten, Magistraten, Voorstanderen.
margenoot4
Hebbende alsoo anderen een quaet exempel gegeven.
margenoot5
Siet Genes. 37. op vers 29.
margenoot6
Niet uyt vertwijfelinge of superstitie, (verboden Levit. 19. vers 27.) maer uyt overgroote droeffenisse ende ontsteltheyt over desen grouwel.
margenoot7
Ofte, eensaem.
margenoot8
D. die den Heere ende sijn woort van herten vreesden. Vergl. Iesa. 66.2, 5.
margenoot9
Hebr. der wechvoeringe: als boven, ende elders dickwils.
margenoot10
Siet Exod. 29. versen 39, 41. Num. cap. 28. op vers 4.
margenoota
Psalm 38.5.
margenoot11
Vergl. 2.Chron. cap. 28. op vers 9.
margenoot12
D. eenige die ontkomen zijn: alsoo versen 13, 14, 15.
margenoot13
D. eenige vastigheyt van onsen staet. Vergel. Iesa. cap. 22. vers 23.
margenoot14
Hebr. in de plaetse sijner heyligheyt.
margenoot15
D. om ons te verquicken. Vergel. 1.Sam. 14.27, 29.
margenoot16
D. herstellinge, verquickinge, dat wy (om soo te seggen) onsen aessem wat mogen halen, een weynigh onthoudts.
margenoot17
Als boven c. 7. vers 28.
margenoot18
Om het vervallen Huys Godts ende den Godtsdienst te herstellen.
margenoot19
Ofte, muer, gelijck om de wijngaerden van losse steenen pleeght opgehoopt te worden: hy wil seggen, dat hen Godt eenighsins begonnen hadde te versekeren tegen de omliggende vyanden.
margenoot20
Hebr. hant.
margenootb
Levit. 18.25, 27. Deuter. 7.3.
margenoot21
Hebr. een lant der afsonderinge: Eene gelijckenisse van eene vrouwe, ofte yemant anders, die om eenige onreynigheyt van der menschen geselschap wort afgesondert. siet Lev. 12. op vers 2. Num. 19. op vers 9, etc.
margenoot22
Hebr. van mont tot mont, D. over al van ’t een eynde tot het ander, ofte alsoo, dat d’eene onreynigheyt op d’andere geduerighlick gevolght is. Vergel. 2.Reg. cap. 10. vers 21. ende cap. 21. vers 16.
margenoot23
Dat is, haren welstant. siet Deut. cap. 23. vers 6.
margenoot24
Hebr. goet.
margenoot25
Siet Genes. 17. op vers 7.
margenoot26
Gelijck ghy ons hadt gedreyght Deu. cap. 28. vers 43. Anders, ghy hebt [u, ofte, uwen toorn, uwe roede] te rugge gehouden beneden onse ongereghticheyt, Dat is, ghy hebt ons minder gestraft, als wy wel verdient hadden met onse sonden.
margenoot27
Die sijne verbonts-beloften houd, om des Missiae wille, die uwe rechtveerdigheyt voor des volcks sonden sal voldoen, blijckende sulcks daer uyt, dat wy ontkomen zijn, hoewel beladen met eene groote schult, ten aensien van dewelcke wy voor u niet souden konnen bestaen, soo ghy met ons na onse verdiensten wildet handelen. Vergelijckt Nehem. 9.8, etc.
margenoot28
Anders, met sulcks.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken