Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het x. Capittel.

Het volck weent met Ezra, vers 1, etc. Sechanja troost Ezra, ende geeft hem eenen goeden raet, 2. dien hy volght, nemende van de Overste der Priesteren, Leviten, ende des gantschen volcks, eenen eedt, dat sy na Godts wet souden doen, 5. al het volck wort door eene strenge publicatie na Ierusalem versamelt, daerse Ezra overtuyght, ende by goede ordre alles na Godts wet verricht, 7. Namen der Priesteren ende Leviten, die oock uytlantsche vrouwen genomen hadden, ende daer van gescheyden zijn, 18.

1

ALs Ezra alsoo badt, ende als hy [dese] Ga naar margenoot1 belijdenisse dede, weenende ende sich voor Godts Huys nederwerpende; versamelde haer tot hem uyt Israël eene seer groote gemeynte, van mannen ende wijven ende kinderen, want het volck weende met groot geween.

2

Doe Ga naar margenoot2 antwoordde Sechania de sone Iehiëls, [een] van de sonen Elams, ende

[Folio 208v\Register der gener die de vreemde--wijven verlieten.]
[fol. 208v\Register der gener die de vreemde--wijven verlieten.]

seyde tot Ezra; Wy hebben overgetreden tegen onsen Godt, ende wy hebben vreemde wijven van de volcken des lants [by ons] Ga naar margenoot3 doen woonen: Maer nu, daer is Ga naar margenoot4 hope voor Israël, desen aengaende.

3

Laet ons dan nu een verbont maken met onsen Godt, dat wy alle [die] wijven, ende wat van haer geboren is, sullen doen uytgaen, na den raet des Heeren, ende der gener die Ga naar margenoot5 beven voor ’t gebodt onses Godts: Ende laet’er gedaen worden na de wet.

4

Staet op, want dese sake Ga naar margenoot6 komt u toe, ende wy sullen met u zijn; weest sterck, ende doet het.

5

Doe stont Ezra op, ende dede de Overste der Priesteren, de Leviten, ende gantsch Israël sweeren, te sullen doen na dit woort, ende sy swoeren.

6

Ende Ezra stont op van Ga naar margenoot7 voor Godts Huys, ende Ga naar margenoot8 gingh in de kamer Iohanans des soons Eljasibs: Als hy daer quam, en at hy geen Ga naar margenoot9 broot, ende en dronck geen water, want hy bedreef rouwe over de overtredinge Ga naar margenoot10 der wechgevoerden.

7

Ende sy lieten eene Ga naar margenoot11 stemme door gaen door Iuda ende Ierusalem, aen alle de kinderen der gevangenisse, dat sy hen te Ierusalem souden versamelen.

8

Ende al die niet en quam in drie dagen, na den raet der Vorsten ende der Oudtsten, alle sijne have soude verbannen zijn: Ende hy selfs soude Ga naar margenoot12 afgesondert wesen van de gemeynte der Ga naar margenoot13 wechgevoerden.

9

Doe versamelden hen alle mannen van Iuda ende Benjamin te Ierusalem in drie dagen; het was de Ga naar margenoot14 negende maent, op den twintighsten in de maent: Ende al het volck sat op de Ga naar margenoot15 strate van Godts Huys, Ga naar margenoot16 tsitterende om dese sake, ende van wegen de plasregenen.

10

Doe stont Ezra de Priester op ende seyde tot hen; Ghylieden hebt over getreden, ende vreemde wijven [by u] doen woonen: om Ga naar margenoot17 Israëls schult te vermeerderen.

11

Nu dan, Ga naar margenoot18 doet den HEERE uwer vaderen Godt belijdenisse, ende doet sijn welgevallen, ende scheydet u af van de volcken des lants, ende van de vreemde wijven.

12

Ende de gantsche gemeynte antwoordde, ende seyde met Ga naar margenoot19 luyder stemme: Na uwe woorden, alsoo Ga naar margenoot20 komt het ons toe te doen.

13

Maer des volcks is veel, ende het is een tijt van plasregen, dat men hier buyten Ga naar margenoot21 niet staen en kan: ende ’t en is geen werck van een dagh nochte van twee, want Ga naar margenoot22 onser vele hebben over getreden in dese sake.

14

Laet doch onse Vorsten der gantscher gemeynte Ga naar margenoot23 [hier over] staen, ende alle die in onse steden zijn, die vreemde wijven [by haer] hebben doen woonen, op gesette tijden komen, ende met hen de Ga naar margenoot24 Oudtsten Ga naar margenoot25 van elcke stadt, ende der selver Richters; tot dat wy van ons afwenden de hittigheyt des toorns onses Godts, Ga naar margenoot26 om deser saken wille.

15

Ga naar margenoot27 Alleenlick Ionathan de sone Asahels, ende Iehazia de sone van Tikva, stonden hier over: ende Mesullam, ende Sabbethai de Levijt, holpen hen.

16

Ende de kinderen der gevangenisse deden alsoo; ende Ezra de Priester [met] de mannen, de Hoofden der vaderen, na den huyse harer vaderen, ende sy alle by namen [kolom] [genoemt,] scheydden sich af, ende sy saten op den eersten dagh der Ga naar margenoot28 tiender maent om dese sake te ondersoecken.

17

Ende sy voleyndden het met alle mannen, die vreemde wijven [by haer] hadden doen woonen: tot op den eersten dagh der Ga naar margenoot29 eerster maent.

18

Ende daer werden gevonden van de sonen der Priesteren, die vreemde wijven [by haer] hadden doen woonen: van de sonen Iesua des soons Iozadaks, ende sijne broederen; Maaseja, ende Eliezer, ende Iarib, ende Gedalja.

19

Ende sy Ga naar margenoot30 gaven hare hant, dat sy hare wijven souden doen uytgaen: ende schuldigh zijnde [offerden sy] eenen ram van de kudde Ga naar margenoot31 voor hare schult.

20

Ende van de kinderen Immers, Hanani, ende Zebadja.

21

Ende van de kinderen Harims: Maaseja, ende Elja, ende Semaja, ende Iehiël, ende Uzia.

22

Ende van de kinderen Pashurs: Elioënai, Maaseja, Ismaël, Nethaneël, Iosabad, ende Elasa.

23

Ende van de Leviten: Iozabad, ende Simei, ende Kelaja (dese is Kelita,) Pethahja, Iuda, ende Eliezer.

24

Ende van de Sangers, Eljasib: ende van de Poortiers, Sallum, ende Telem, ende Uri.

25

Ende van Ga naar margenoot32 Israël: van de kinderen Paros, Ramja, ende Iezia, ende Malchia, ende Mijamin, ende Eleazar, ende Malchia, ende Benaja.

26

Ende van de kinderen Elams: Mathanja, Zacharja, ende Iehiël, ende Abdi, ende Ieremoth, ende Elja.

27

Ende van de kinderen Zattu: Eljoënai, Eljasib, Mathanja, ende Ieremoth, ende Zabad, ende Aziza.

28

Ende van de kinderen Bebai: Iohanan, Hananja, Sabbai, Athlai.

29

Ende van de kinderen Bani: Mesullam, Malluch, ende Adaja, Iasub, ende Seal, Ieramoth.

30

Ende van de kinderen Pahat-Moabs, Adna, ende Chelal; Benaja Maaseja, Mathanja, Bezaleël, ende Binnui, ende Manasse.

31

Ende van de kinderen Harims: Eliezer, Iesia, Malchia, Semaja, Simeon,

32

Benjamin, Malluch, Semarja.

33

Van de kinderen Hasums: Mathnai, Mathatha, Zabad, Eliphelet, Ieremai, Manasse, Simei.

34

Van de kinderen Bani, Maadai, Amram, ende Uël,

35

Benaja, Bedeja, Ga naar margenoot33 Cheluhu,

36

Vanja, Meremoth, Eljasib,

37

Matthanja, Mathnai, ende Iaasai,

38

Ende Bani, ende Binnui, Simei,

39

Ende Selemja, ende Nathan, ende Adaja,

40

Ga naar margenoot34 Machnadbai, Sasai, Sarai,

41

Azareël, ende Selemja, Semarja,

42

Sallum, Amaria, Ioseph.

43

Van de kinderen Nebo, Ieiël, Matthithja, Zabad, Zebina, Ga naar margenoot35 Iaddai, ende Ioël, Benaja.

44

Alle dese hadden vreemde wijven genomen: ende [sommige] van hen hadden wijven Ga naar margenoot36 daer sy kinderen by gekregen hadden.

Eynde des Boecks EZRA.

margenoot1
Van de sonden des gantschen volcks in ’t gemeyn, ende de grove sonde der houwelicken met de afgodische Heydenen in ’t bysonder.
margenoot2
Dat is, hy nam het woort, begon te spreken. siet Iud. 18. op vers 14.
margenoot3
D. getrouwt, ofte tot echtelicke gemeenschap ende bywooninge aengenomen: alsoo versen 10, 14, 17, 18. Neh. 13. versen 23, 27.
margenoot4
Te weten, dese; dat men, door ware bekeeringe, Godts straffe soecke te ontgaen: waer van in het volgende.
margenoot5
Als boven 9.4.
margenoot6
Of, [leyt] op u, Dat is, het betaemt u, ’t is u ampt, uwe plicht: als Priester zijnde, ende last hebbende van den Koningh van Persen.
margenoot7
Uyt de plaetse van den voorhof des volcks.
margenoot8
Om aldaer eenen gewissen voet ende order van executie te beramen, die in het volgende verhaelt wort.
margenoot9
D. hy en nuttighde geene spijse noch dranck.
margenoot10
Siet bov. 9.4. alsoo in ’t volgende.
margenoot11
D. gebodt publiceeren, uytroepinge doen, als bov. 1.1.
margenoot12
Dat is, gehouden voor ge-excommuniceert, afgesneden, ofte gebannen uyt de gemeynte.
margenoot13
Hebr. wechvoeringe.
margenoot14
Genoemt Chisleu, passende voor een deel op November, voor een deel op December.
margenoot15
Siet Nehem. 2. vers 8. Waer uyt sommige afnemen, dat alhier verstaen wort de plaetse van den voorhof des tempels, die te deser tijt noch open ende onbemuert geweest zy.
margenoot16
Uyt conscientie harer misdaet, ende vreese van Godes straffe.
margenoot17
Hebr. tot Israëls schult toe te doen.
margenoot18
Hebr. geeft.
margenoot19
Hebr. grooter.
margenoot20
Vergelijckt boven vers 4.
margenoot21
Hebr. geene kracht is om te staen.
margenoot22
Hebr. wy hebben vermenighvuldight te overtreden.
margenoot23
Dit is aldus vervult uyt het volgende vers.
margenoot24
Als hebbende speciale kennisse van de inwoonderen harer plaetsen, ende konnende van alle gelegentheyt den grooten Raet te Ierusalem berichten.
margenoot25
Hebr. van stadt ende stadt.
margenoot26
Anders, geduerende dese sake: ofte, tot dat de sake [zy afgedaen.] item: dese sake aengaende.
margenoot27
Het schijnt dat desen alleen onder de Priesteren onschuldigh geweest zijn aen dese misdaet. Vergelijckt het volgende.
margenoot28
Genoemt Tebet, passende voor een deel op December, voor een deel op Ianuarius.
margenoot29
Abib, ofte, Nisan: passende voor een deel op Martius, voor een deel op Aprilis.
margenoot30
D. sy beloofden by hanttastinge. Vergel. 2.Reg. 10. vers 15.
margenoot31
Siet Levit. 4. vers 3, etc. alwaer den Priesteren soo wel als den gemeenen man bevolen wort, neffens de schult-bekenninge, hare offerhande te brengen.
margenoot32
Tot hier toe zijn verhaelt de schuldige in den Kerckelicken stant, die tot den tempeldienst gehoorden, volgen nu die daer buyten waren onder den volcke.
margenoot33
Ofte, Cheluhi.
margenoot34
Ofte, Mabnadbai.
margenoot35
Ofte, Iaddau.
margenoot36
Hebr. ende sy hadden sonen, ofte, kinderen gestelt. Hy wil seggen, datse de Heydensche wijven verlaten hebben, soo wel die kinderen hadden, als die geene en hadden, als bov. vers 3. geseyt is. Anders, ende daer onder waren wijven, die kinderen voortgebracht hadden.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken