Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het iiij. Capittel.

Mordechai treurt’en huylt met eenen sack bekleet zijnde, vers 1. Ende alsoo quam hy tot voor de poorte des Koninghs, 2. De Ioden treuren en schreijen over al daer dat wreede placcaet aengeslagen wiert, 3. Esther sendt Mordechai kleederen, maer hy wilse niet aennemen, 4. Sy laet door Hatach vernemen waerom hy dus bedroeft is, 5. het welck hy Hatach te kennen geeft, 7. met de copye van de uytschrift, om Esther deselve te vertoonen, ende haer te vermanen tot den Konigh te [kolom] gaen, ende voor de Ioden te bidden, 8. daer in Esther wel groote swaricheyt vindt, 11. maer Mordechai brenght sulcke redenen by, 13. dat sy hem belooft tot den Koningh te sullen gaen, na dat de Ioden te Susan drie dagen souden gevast ende gebeden hebben, gelijck sy ende hare staetjonckvrouwen oock doen souden, 16.

1

ALs Mordechai Ga naar margenoot1 wist Ga naar margenoot2 al watter geschiet was, soo verscheurde Mordechai sijne kleederen, ende hy trock Ga naar margenoot3 eenen sack aen met assche: ende hy gingh uyt door het midden Ga naar margenoot4 der stadt, ende hy riep [met] een groot ende bitter geroep.

2

Ende hy quam Ga naar margenoot5 tot voor de poorte des Koninghs: want niemant mocht in des Koninghs poorte inkomen Ga naar margenoot6 bekleet met eenen sack.

3

Ende Ga naar margenoot7 in al ende een yeder lantschap, [ende] plaetse, daer Ga naar margenoot8 het woort des Koninghs, ende sijne wet aenquam, was een groote rouwe onder de Ioden, met vasten, ende geween, ende misbaer: Ga naar margenoot9 Vele dagen in sacken, ende assche.

4

Doe quamen Esthers Ga naar margenoot10 jonge dochters, ende hare Kamerlingen, ende sy gaven het haer Ga naar margenoot11 te kennen: Ende het dede de Koninginne seer wee: ende sy sondt kleederen om Mordechai aen te doen, Ga naar margenoot12 ende sijnen sack van hem af te doen: maer hy en namse niet aen.

5

Doe riep Esther Hathach, [eenen] van de Ga naar margenoot13 Kamerlingen des Koninghs, Ga naar margenoot14 welcke hy Ga naar margenoot15 voor haer gestelt hadde, ende sy gaf hem bevel aen Mordechai, om te weten Ga naar margenoot16 wat dit, ende Ga naar margenoot16 waerom dit ware.

6

Als Hatach uytgingh tot Mordechai, op de strate der stadt, die voor de poorte des Koninghs was,

7

Soo gaf Mordechai hem te kennen Ga naar margenoot17 al wat hem wedervaren was: ende de Ga naar margenoot18 verklaringe van ’t silver, ’t welck Haman geseyt hadde te sullen wegen in de schatten des Koninghs, Ga naar margenoot19 voor de Ioden, om deselve om te brengen.

8

Ende hy gaf hem Ga naar margenoot20 de afschrift der geschrevene wet, die te Susan Ga naar margenoot21 gegeven was, haer te verdelgen, dat hyse Esther liete sien, ende haer te kennen gave: ende Ga naar margenoot22 haer gebode, dat sy tot den Koningh ginge, om hem te smeecken, ende Ga naar margenoot23 van hem te versoecken voor haer volck.

9

Hatach nu quam, ende gaf Esther de woorden Mordechai te kennen.

10

Doe seyde Esther tot Hatach, ende Ga naar margenoot24 gaf hem bevel aen Mordechai:

11

Ga naar margenoot25 Alle knechten des Koninghs, ende Ga naar margenoot26 het volck der lantschappen des Koninghs, weten wel, Ga naar margenoot27 dat al die tot den Koningh ingaet Ga naar margenoot28 in den binnensten voorhof, die niet geroepen en is, hy zy man of vrouwe, Ga naar margenoot29 sijn eenigh Ga naar margenoot30 vonnisse zy, dat men [hem] doode, ’t en zy dat de Koningh den gouden scepter hem Ga naar margenoot31 toereycke, op dat hy Ga naar margenoot32 levendigh blijve: Ick nu en ben dese dertigh dagen niet geroepen om tot den Koningh in te komen.

12

Ende sy Ga naar margenoot33 gaven de woorden Esthers aen Mordechai te kennen.

13

Soo seyde Ga naar margenoot34 Mordochai, dat men Esther wederom seggen soude: En beeldt u niet in Ga naar margenoot35 in uwe ziele, dat ghy sult ontkomen Ga naar margenoot36 in ’t huys des Koninghs, meer dan alle de [andere] Ioden.

14

Want indien ghy Ga naar margenoot37 eenighsins swijgen sult Ga naar margenoot38 te deser tijt, soo sal den Ioden Ga naar margenoot39 verquickinge ende verlossinge uyt een andere plaetse ontstaen, Ga naar margenoot40 maer ghy, ende

[Folio 217r\Esther gaet tot den Koningh, en vint--genade.]
[fol. 217r\Esther gaet tot den Koningh, en vint--genade.]

uwes vaders huys sult ommekomen: ende wie weet, of ghy [niet] Ga naar margenoot41 om sulcken tijt als desen is, tot dit Koninckrijcke geraeckt zijt?

15

Doe seyde Esther, dat men Mordechai weder aenseggen soude:

16

Gaet, vergadert alle de Ioden die te Susan gevonden worden, ende Ga naar margenoot42 vastet voor my, ende en etet noch en drincket niet, Ga naar margenoot43 in drie dagen, des nachts noch des daeghs, Ick ende mijne jonge dochters sullen oock alsoo vasten: ende alsoo sal ick tot den Koningh ingaen, het welck niet Ga naar margenoot44 nae de wet en is: Ga naar margenoot45 Wanneer ick dan omkome soo kome ick om.

17

Doe gingh Mordechai henen, ende hy dede na alles dat Esther aen hem geboden hadde.

margenoot1
Uyt de aengeslagene placcaten des Koninghs. siet vers 8.
margenoot2
T.w. belangende het omme brengen der Ioden.
margenoot3
D. een treurkleet, het welck hy met assche bestroyde. Siet Iosu. 7.6.
margenoot4
T.w. Susan.
margenoot5
D. in de strate die voor de poorte van des Koninghs palleys was: als onder vers 6.
margenoot6
Hebr. in een kleet des sacks.
margenoot7
Hebr. ende in alle lantschap ende lantschap.
margenoot8
Dat is, het placcaet.
margenoot9
Hebr. sack ende assche was velen onderleyt, of, onderspreyt, Dat is, vele die eenen sack aen hadden, lagen in der assche, als Ione 3.6.
margenoot10
Verstaet hier staetjonckvrouwen.
margenoot11
T.w. hoe sich Mordechai aenstelde, versen 1, 2.
margenoot12
T.w. op dat hy weder te hove mochte komen, ende sy des te gevoegelicker met hem van alles spreken, ende haer beraden mochte.
margenoot13
Hebr. gesnedene. And. ontmande.
margenoot14
Of, welcken.
margenoot15
Hebr. voor haer aengesichte gestelt hadde, Dat is, die op haren dienst passen soude.
margenoot16
. 16 Dat is, sy vraeghde waerom hy dus bedroeft was, ende eenen sack aengetrocken hadde?
margenoot16
. 16 Dat is, sy vraeghde waerom hy dus bedroeft was, ende eenen sack aengetrocken hadde?
margenoot17
T.w. het gene Capit. 3. beschreven staet.
margenoot18
Siet bov. 3.9.
margenoot19
Ofte, tegen de Ioden, Dat is, op dat het hem soude geoorloft wesen de Ioden te verdelgen, gelijck hier volght.
margenoot20
Of, uytschrift, of, copye.
margenoot21
D. gepubliceert, aengeslagen, of aengeplackt was.
margenoot22
T.w. in Mordechai hares opvoeders name, die ten dien aensien noch eenige autoriteyt over haer behouden hadde, of schoon Esther nu Koninginne was. Siet boven 2.20.
margenoot23
Hebr. van sijn aengesichte: Dat is, dat sy selfs in eygener persoone sulcks dede, sonder yemant anders daer toe te gebruycken.
margenoot24
Dat is, sy gaf hem antwoorde, die sy hem belaste aen Mordechai te brengen.
margenoot25
Dit zijn de eygene woorden die Hatach Mordechai soude seggen van Esthers wegen.
margenoot26
Als of sy seggen wilde, Alle man weet het wel, selfs die verre van het Hof ende dese stadt woonen.
margenoot27
Siet Herodotum in Thalia.
margenoot28
Dese plaetse was voor dat deel des Konincklicken palleys, daer sich de Koningh onthieldt. Siet onder 5.1.
margenoot29
D. des Koninghs onwederroepelicke wet: Ofte, aldus: Eenerley wet zy van dien, Te weten, man ofte vrouw, die sulcks doet. Vergelijckt Dan. 2.9.
margenoot30
Siet onder 5.2.
margenoot31
Hebr. uytstrecke.
margenoot32
Hebr. leve.
margenoot33
D. men gaf.
margenoot34
Mordochai] alsoo staet hier, maer doorgaens Mordechai.
margenoot35
D. by u selven.
margenoot36
D. om dat ghy in ’t huys des Koninghs zijt.
margenoot37
Hebr. swijgende sult swijgen.
margenoot38
T.w. nu de Ioden in sulck eenen bedroefden staet zijn.
margenoot39
Hebr. ademinge, ademtocht. Vergel. Exod. 8.15. 1.Sam. 16.23.
margenoot40
Hy wil seggen, indien ghy in desen uytersten noot geen medelijden bewijsen, noch hulpe doen en sult aen uwe lantslieden ende bloetvrienden: soo sal de Heere dese uwe kleynhertigheyt waerlick straffen.
margenoot41
Hy wil seggen, vermoedelick en soudt ghy tot dese Konincklicke weerdigheyt niet gekomen zijn, ’t en ware dat Godt u hadde willen gebruycken, om sijn volck te deser tijt te verlossen.
margenoot42
Sy wil seggen, in u vasten ende bidden sult ghy mijner by Godt gedencken, dat hy sijnen zegen wille geven tot de voorbede die ick den Koningh doen sal.
margenoot43
Dit vasten en heeft maer geduert twee nachten, eenen vollen dagh, ende twee deelen van dagen: Want ten derden dage is Esther tot den Koningh gegaen, Capit. 5. vers 1. Siet dergelijcke maniere van spreken Matth. 12.40. van het verblijf Ionae in den buyck des walvischs, ende Christi in het graf.
margenoot44
Van dewelcke boven vers 11. gesproken wort.
margenoot45
Het is soo veel als of Esther seyde, Ick ben willigh mijn leven in perijckel des doots voor mijn volck te stellen, ende te verwachten wat Godt geven sal. Dusdanige maniere van spreken gebruyckt oock Iacob, Genes. 43.14. Siet de aenteeckeninge aldaer.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken