Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het viij. Capittel.

De Koningh geeft Esther Hamans huys, vers 1, etc. Mordechai komt voor den Koningh, die geeft hem den ringh dien hy te voren Haman gegeven hadde, 2. De Koninginne Esther bidt wederom den Koningh, dat de boose aenslagen Hamans tegen de Ioden noch voorder mochten te niete gedaen worden, 3. Sy vindt genade by den Koningh, 4. Ende sy draeght hem hare bede noch wijder voor, 5. De Koningh consenteert haer alles wat sy begeert, 7. Ende sulcks wort aen de Lantvooghden in alle Provincien geschreven, 9. Het wort in des Koninghs name, ende met de posten over al gesonden, 10. Somma des placcaets, 11. Mordechais heerlickheyt ende cieraet, 15. By de Ioden is groote vreught, ende vele volckeren vervoegen haer tot de Ioden, 17.

1

Ga naar margenoot1 TE dien selven dage gaf de Koningh Ahasveros aen de Koninginne Esther Ga naar margenoot2 het huys Hamans, des vyants der Ioden: ende Mordechai Ga naar margenoot3 quam voor het aengesichte des Koninghs, want Esther Ga naar margenoot4 hadde te kennen gegeven Ga naar margenoot5 wat hy haer was.

2

Ende de Koningh toogh sijnen ringh af, Ga naar margenoot6 dien hy van Haman genomen hadde, ende Ga naar margenoot7 gaf hem aen Mordechai: ende Esther stelde Mordechai over het huys Hamans.

3

Ende Esther Ga naar margenoot8 sprack voorder voor het aengesichte des Koninghs, ende sy viel Ga naar margenoot9 voor sijne voeten: ende sy weende ende sy smeeckte hem, dat hy Ga naar margenoot10 de boosheyt Hamans des Agagiters, ende sijne gedachte, die hy tegen de Ioden gedacht hadde, soude wech nemen.

4

De Koningh nu Ga naar margenoot11 reyckte den gouden scepter Esther toe: doe rees Esther op, ende sy stont voor het aengesichte des Koninghs.

5

Ende sy seyde, Indien het den Koningh goet dunckt, ende indien ick genade voor sijn aengesichte gevonden hebbe, ende Ga naar margenoot12 dese sake Ga naar margenoot13 voor den Koningh recht is, ende ick in sijne oogen Ga naar margenoot14 aengenaem ben: Ga naar margenoot15 dat-

[Folio 218r\Koninghs bevel. De Ioden wre--ken haer.]
[fol. 218r\Koninghs bevel. De Ioden wre--ken haer.]

ter geschreven worde, dat de brieven Ga naar margenoot16 ende de gedachte Hamans, des soons Hammedatha, des Agagiters, wederroepen worden, welcke hy geschreven heeft, om de Ioden om te brengen, die in alle de lantschappen des Koninghs zijn.

6

Want Ga naar margenoot17 hoe sal ick vermogen, dat ick aensie het quaet dat mijn volck Ga naar margenoot18 treffen sal? ende hoe sal ick vermogen, dat ick aensie het verderf van mijn geslachte?

7

Doe seyde de Koningh Ahasveros tot de Koninginne Esther, ende tot Mordechai den Iode: Siet Ga naar margenoot19 het huys Hamans hebbe ick Esther gegeven, ende hem heeft men aen Ga naar margenoot20 de galge gehangen, om dat hy sijne hant aen de Ioden Ga naar margenoot21 geslagen hadde.

8

Ga naar margenoot22 Schrijft dan ghylieden voor de Ioden, soo als het goet is in uwe oogen, Ga naar margenoot23 in des Koninghs name, ende verzegelt het Ga naar margenoot24 met des Koninghs ringh: Ga naar margenoot25 want het schrift dat in des Koninghs name geschreven, ende met des Koninghs ringh verzegelt is, Ga naar margenoot26 en is niet te wederroepen.

9

Doe werden des Koninghs Schrijvers geroepen, ter selver tijt, in de derde maent (sy is Ga naar margenoot27 de maent Sivan) op den drie en twintighsten der selver, ende daer wert geschreven na alles dat Mordechai geboodt, aen de Ioden, ende aen de Ga naar margenoot28 Stadthouders, ende Lantvooghden, ende Overste der lantschappen, die Ga naar margenoot29 van India af tot aen Moorenlant [strecken,] hondert ende seven en twintigh lantschappen, Ga naar margenoot30 een yeder lantschap na sijne schrift, Ga naar margenoot31 ende yeder volck na sijne sprake: oock aen de Ioden na hare schrift, ende na hare sprake.

10

Ende men schreef in des Koninghs Ahasveros name, ende men verzegelde het met des Koninghs ringh: ende men sondt de brieven door de hant der Ga naar margenoot32 loopers te peerde, rijdende Ga naar margenoot33 op snelle kemelen, Ga naar margenoot34 op muylen van merrijen geteelt.

11

Dat de Koningh den Ioden Ga naar margenoot35 toeliet, die Ga naar margenoot36 in elcke stadt waren, haer te vergaderen, ende Ga naar margenoot37 voor haer leven te staen, om te verdelgen, om te dooden, ende om om te brengen alle macht des volcks, ende des lantschaps, die haer Ga naar margenoot38 benauwen souden, de kleyne kinderen ende de wijven: ende Ga naar margenoot39 haren buyt te rooven,

12

Ga naar margenoot40 Op eenen dagh in alle de lantschappen des Koninghs Ahasveros: op den dertienden der twaelfder maent, dese is Ga naar margenoot41 de maent Adar.

13

Ga naar margenoot42 Den inhoudt dies schrifts was, dat eene wet soude gegeven worden in alle lantschappen, openbaer aen alle volcken: ende dat de Ioden Ga naar margenoot43 gereet souden zijn tegen dien dagh, om sich te wreken aen hare vyanden.

14

Ga naar margenoot44 De loopers die op snelle kemelen reden, [ende] op muylen, togen snellick uyt, aengedreven zijnde door het woort des Koninghs: Dese wet nu Ga naar margenoot45 wert gegeven op de burcht Susan.

15

Ende Mordechai gingh uyt van voor het aengesichte des Koninghs in een hemels-blaeuw ende wit Konincklick kleet, ende met Ga naar margenoot46 eene groote gouden kroone, ende met een opperkleet van fijn linnen, nde purper: ende Ga naar margenoot47 de stadt Susan juychte, ende was vrolick.

16

By de Ioden was Ga naar margenoot48 licht, ende blijdtschap ende vreughde, ende eere:

17

Oock Ga naar margenoot49 in alle ende een yeder lantschap, ende in alle ende een yeder stadt, ter plaetse daer des Koninghs woort, ende sijne wet aenquam, daer was by de Ioden blijdt-[kolom]schap ende vreughde, maeltijden ende Ga naar margenoot50 vrolicke dagen: ende vele Ga naar margenoot51 uyt de volckeren des lants Ga naar margenoot52 wierden Ioden, want Ga naar margenoot53 de vreese der Ioden was op haer gevallen.

margenoot1
T.w. doe Haman gehangen was.
margenoot2
T.w. met sijn toebehooren.
margenoot3
D. hy wiert aengenomen in het getal der Vorsten die dagelicks by den Koningh quamen, ende sijn aengesichte mochten aenschouwen. Siet boven 1.14.
margenoot4
Te weten, den Koningh.
margenoot5
D. hoe na dat sy malkanderen bestonden. Siet Cap. 2. vers 7.
margenoot6
Siet bov. 3.10. ende de aenteeck. op Genes. 41.42.
margenoot7
Indachtigh zijnde wat getrouwigheyt dat Mordechai aen hem bewesen hadde. Siet boven cap. 6. vers 2.
margenoot8
T.w. doe nu Haman gehangen was. Siet boven 7.9.
margenoot9
Hebr. voor ’t aengesichte sijner voeten.
margenoot10
D. het placcaet van het uyroeijen der Ioden, ’t welck uyt raet ende boos ingeven van Haman, gepubliceert was.
margenoot11
Daer mede te kennen gevende sijne genade ende gunste tot haer. Siet boven cap. 4. vers 11. ende 5. vers 2. Het schijnt dat de Koningh te gelijcke Esther te kennen gaf, datse soude opstaen, ende seggen wat haer begeerte was.
margenoot12
Of, dit woort.
margenoot13
Hebr. voor het aengesichte des Koninghs.
margenoot14
Hebr. goet.
margenoot15
Te weten, aen de Vorsten, ende Overste.
margenoot16
Dat is, het boos voornemen Hamans. Siet vers 3.
margenoot17
Hebr. hoe sal ick konnen ende sien in het quaet, ende alsoo stracks weder. Als of hy seyde, Ick en sal het van hertzeer niet konnen sien.
margenoot18
Hebr. vinden.
margenoot19
Siet bov. vers 1, ende vers 2.
margenoot20
T.w. aen die galge die hy hadde doen oprichten, om Mordechai daer aen te hangen.
margenoot21
D. meynde te leggen: De wille wort genomen voor de daet.
margenoot22
T.w. aen de Overste ende aen de Vorsten der lantschappen.
margenoot23
D. In mijnen name.
margenoot24
D. met mijnen ringh.
margenoot25
Anders, maer.
margenoot26
Vergel. Dan. 6. versen 9, 13, 16.
margenoot27
Dese maent komt over een ten deele met onsen Mey, ten deele met Iunio.
margenoot28
Als bov. 3.12.
margenoot29
Siet bov. 1.1.
margenoot30
Hebr. lantschap ende lantschap.
margenoot31
Hebr. ende volck ende volck.
margenoot32
Hebr. der loopers op peerden.
margenoot33
Ofte, op dromedarisen, een specie van seer snelle kameelen. Siet 1.Reg. cap. 4. vers 28.
margenoot34
And. [namelick,] de Konincklicke postboden die van postboden geboren waren. Het schijnt dat het post-ampt van de ouders op de kinderen erfde.
margenoot35
Hebr. gaf, D. toeliet, als Psalm 16. vers 10.
margenoot36
Hebr. in alle stadt ende stadt, alsoo oock vers 17.
margenoot37
D. haer leven te verdedigen, ende voor haer leven te strijden, als Psal. 94. vers 16.
margenoot38
Ofte, vyantlick aenvallen souden.
margenoot39
D. hare goederen, welcke den Ioden tot buyt gegeven wierden. Siet bov. cap. 3. vers 13.
margenoot40
T.w. op den selven dagh, op welcken Haman hadde voorgenomen de Ioden uyt te roeijen. Siet boven 3.13.
margenoot41
Siet bov. 3.7.
margenoot42
Ofte, copije.
margenoot43
Ofte, toegerust, ende veerdigh zijn souden.
margenoot44
Te weten, de Konincklicke postboden, Siet vers 10.
margenoot45
D. aengeslagen, ofte gepubliceert.
margenoot46
Gelijck de groote Heeren by de Persen gewoon waren te dragen.
margenoot47
Verstaet hier principalick de Ioden die te Susan waren: Doch oock wel verscheydene onder de Persen ende Meden, die geen welgevallen en hadden aen die grouwelicke bloetstortinge die Haman voor hadde.
margenoot48
Gelijck het licht der sonne de oogen der menschen verklaert, ende haer herte verlicht, verheught, ende verblijdt: Alsoo verlichtte, ende verheughde dat placcaet des Koninghs de herten der Ioden. Siet Iob cap. 18. op versen 5, 6. ende Psalm 27. op vers 1.
margenoot49
Hebr. in alle lantschap, ende lantschap, ende in alle stadt ende stadt.
margenoot50
Hebr. goede.
margenoot51
D. uyt het gemeyne volck.
margenoot52
D. sy namen de Ioodsche religie aen, haer latende besnijden, ende sy vervoeghden haer by de Ioden, wordende alsoo Iodengenooten.
margenoot53
D. sy waren voor de Ioden bevreest.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken