Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het Eerste Capittel.

Iob is oprecht vroom, vers 1. gezegent van Godt met kinderen, rijckdom, ende eere, 2. wort door de aendrijvinge des satans, 6. ende de toelatinge Godts, 12. tot sijner beproevinge versocht met het verlies van al sijn goet, 13. ende kinderen, 18. waer over hy teeckenen geeft van droefheyt, sich troost, ende Godt van alles danckt, 20.

1

DAER was een man in den lande Ga naar margenoot1 Uz, sijn naem was Ga naar margenoot2 Iob: ende deselve man was Ga naar margenoota Ga naar margenoot3 oprecht, ende Ga naar margenoot4 vroom, ende Ga naar margenoot5 Godtvreesende, ende wijckende van Ga naar margenoot6 het quaet.

2

Ende hem wierden seven sonen, ende drie dochteren geboren.

3

Daer toe was sijn Ga naar margenoot7 vee seven duysent Ga naar margenoot8 schapen, ende drie duysent kemelen, ende vijf hondert jock ossen, ende vijf hondert ezelinnen; oock was sijn Ga naar margenoot9 dienstvolck seer veel: soo dat dese man grooter was dan alle Ga naar margenoot10 die van het Oosten.

4

Ende sijne sonen gingen ende maeckten maeltijden in yeders huys op Ga naar margenoot11 sijnen dagh: ende sy Ga naar margenoot12 sonden henen, ende noodighden hare drie susteren, om met hen te eten, ende te drincken.

5

Het geschiedde dan, als de dagen der maeltijden omgegaen waren, dat Iob he-

[Folio 219v]
[fol. 219v]

nen sondt, ende hen Ga naar margenoot13 heylighde, ende des morgens vroegh opstont, ende brand-offeren offerde, [na] harer aller getal; want Iob Ga naar margenoot14 seyde, Misschien hebben mijne kinderen Ga naar margenoot15 gesondiget, ende Godt in haer herte Ga naar margenoot16 gezegent: alsoo dede Iob alle Ga naar margenoot17 die dagen.

6

Daer was nu een dagh, als de Ga naar margenoot18 kinderen Godts Ga naar margenoot19 quamen, om sich voor den HEERE te stellen, dat de Ga naar margenoot20 satan oock in het midden van hen quam.

7

Doe seyde de HEERE tot den satan; Van waer komt ghy? ende de satan antwoordde den HEERE, ende seyde; Van Ga naar margenoot21 om te trecken op de Ga naar margenootb aerde, ende van die te doorwandelen.

8

Ende de HEERE seyde tot den satan; Ga naar margenoot22 Hebt ghy [oock] acht geslagen op mijnen knecht Iob? Ga naar margenoot23 want niemant en is op der aerde gelijck hy, een man oprecht, ende vroom, Godtvreesende, ende wijckende van het quaet.

9

Doe antwoordde de satan den HEERE, ende seyde: Is het om niet dat Iob Godt vreest?

10

Hebt ghy niet Ga naar margenoot24 eene betuyninge gemaeckt voor hem, ende voor sijn huys, ende voor al dat hy heeft rontom? het werck sijner handen hebt ghy Ga naar margenoot25 gezegent, ende sijn vee is Ga naar margenoot26 [in menighte] uytgebroken in den lande.

11

Maer doch streckt nu uwe hant uyt, ende Ga naar margenoot27 tast aen alles wat hy heeft: soo hy u niet in u Ga naar margenoot28 aengesichte en sal Ga naar margenoot29 zegenen! Ga naar margenoot30

12

Ende de HEERE seyde tot den satan: Siet al wat hy heeft zy Ga naar margenoot31 in uwe hant; alleen Ga naar margenoot32 aen hem en streckt uwe hant niet uyt: ende de satan gingh uyt van het aengesichte des HEEREN.

13

Daer was nu een dagh, als sijne sonen, ende sijne dochteren aten, ende wijn droncken, in den huyse hares broeders des eerstgeborenen;

14

Dat een bode tot Iob quam, ende seyde: De runderen waren ploegende, ende de ezelinnen weydende Ga naar margenoot33 aen hare zijden.

15

Doch de Ga naar margenoot34 Sabeers Ga naar margenoot35 deden eenen inval, ende namense, ende sloegen de jongers met de Ga naar margenoot36 scherpte des sweerts: ende ick ben maer alleen ontkomen om het u aen te seggen.

16

Als dese noch sprack, so quam een ander, ende seyde; Ga naar margenoot37 Het vyer Godts viel uyt den hemel, ende ontstack onder de Ga naar margenoot38 schapen, ende onder de jongens, ende verteerdese: ende ick ben maer alleen ontkomen om het u aen te seggen.

17

Als dese noch sprack, so quam een ander, ende seyde; De Chaldeen stelden drie Ga naar margenoot39 hoopen, ende vielen op de kemelen aen ende namense, ende sloegen de jongers met de scherpte des sweerts: ende ick ben maer alleen ontkomen, om het u aen te seggen.

18

Als dese Ga naar margenoot40 noch sprack, so quam een ander, ende seyde: Uwe sonen, ende uwe dochteren aten, ende droncken wijn in het huys hares broeders, des eerstgeborenen:

19

Ende siet, een groote wint quam van over de woestijne, ende Ga naar margenoot41 stiet aen de vier hoecken van het huys, ende het viel op de Ga naar margenoot42 jongelingen, datse storven: ende ick ben maer alleen ontkomen, om het u aen te seggen.

20

Doe stont Iob op, ende Ga naar margenoot43 scheurde sijnen Ga naar margenoot44 mantel, ende Ga naar margenoot45 schoer sijn hooft, ende viel op de aerde, ende Ga naar margenoot46 boogh sich neder:

21

Ende hy seyde: Ga naar margenootc Naeckt ben ick uyt mijns moeders buyck gekomen, ende naeckt sal ick Ga naar margenoot47 daer henen weder keeren; de HEERE heeft gegeven, ende Ga naar margenoot48 de HEERE heeft genomen: de naem des HEEREN zy Ga naar margenoot49 gelooft.

22

In dit alles en Ga naar margenoot50 sondighde Iob niet, ende Ga naar margenoot51 en schreef Gode niet Ga naar margenoot52 ongerijmts toe.

margenoot1
Hebr. Uts, ofte Huts. Verstaet een lantschap soo vernaemt van een man des selven naems. Drie hebben desen naem gehadt, van dewelcke de Heylige Schrift vermelt. 1. De sone Arams des soons Sems, Gen. 10.23.
2. De eerstgeboren sone Nahors, des broeders Abrahams, Gen. 22.21.
3. Een der nakomelingen Esaus, Gen. 36.28. De eerste is geweest de vader der inwoonderen de lants Trachonitis, anders genaemt na hem Ausitis, als of men seyde Usitis. Van dit lant, het welcke een deel was van het lant der Israëliten, houden eenige uytleggers, dat hier gesproken wert. Doch andere meynen, dat men hier verstaen moet een lantschap in Syrien gelegen, hebbende sijnen naem van den tweeden Uz. Oock zijnder die dese plaetse nemen van eene contreije in Idumea, alwaer de derde Uz woonachtigh was, siet Thren. 4.21.
margenoot2
Hebr. Ijob. siet Ezech. 14.14, 20. Iacob. 5.11.
margenoota
Iob 2.3.
margenoot3
Ofte, eenvoudigh, Dat is, ongeveynst in het geloove, ende vertrouwen op Godt, ende recht uyt in de liefde tegen sijnen naesten. Siet van dit woort Genes. 6. op vers 9.
margenoot4
Hebr. recht, ofte, gerechtigh, te weten, tegen sijnen naesten. Het woort siet hier meest op de geboden der tweeder tafel. Evenwel wort het veel in het gemeyn genomen, beteeckenende eenen, die noch ter rechter, noch ter slincker hant en wijckt van den rechten wegh, maer daer in blijft, schouwende alle kromme wegen, die hem daer van souden mogen afwenden. Alsoo ond. 4.7. ende 8.6. ende 17.8. Siet oock Psalm 7. op vers 11.
margenoot5
De ware vreese Godts is het beginsel aller deughden: Prov. cap. 8. vers 13. ende 15.33. Doch dese lof siet hier meest op de Godtsdienstigheyt, ende de geboden der eerster tafel.
margenoot6
Te weten, der sonde, verboden in de eerste, ende tweede tafel der tien geboden.
margenoot7
Siet van het Hebreeusch woort mikneh, Genes. 4. op vers 20.
margenoot8
Het Hebreeusch woordeken beteeckent niet alleen schapen, maer oock geyten, dat is, allerley kleyn vee, voornemelick als het tegen groote beesten gestelt wort. Siet Genes. cap. 12. op vers 16. ende Levit. cap. 1. op vers 2.
margenoot9
Ofte, dienst-werck, lantbouwerije.
margenoot10
Ofte, lieden van Oosten. Hebr. kinderen van Oosten. Dat is, die ten aensien van Iudea oostwaert woonden. Vergelijckt Genes. cap. 29. vers 1. Iudic. 6.3. ende siet de aenteeckeningen.
margenoot11
Te weten, sijner beurte, om sijne maeltijt te geven: want hier van gingh seker order onder hen om. Ende misschien quam de order op elck een, ten dage sijner geboorte. Want Iob naemt desen sijnen dagh, Cap. 3. vers 1.
margenoot12
T.w. boden, die de susteren souden ter maeltijt nooden. Alsoo in het volgende vers.
margenoot13
D. versorghde, ende lastede, datse hen heyligen souden, op datse bequaem souden wesen tot het aenstaende offer. Alsoo Exod. 19.10. Dese heyliginge bestont wel voornemelick in de versakinge van alle geestelicke onreynigheyt der sonden; maer oock in de onderhoudinge van sekere lichamelicke ceremonien, als teeckenen der inwendiger heylighmakinge, dewelcke in die tijden onder de vrome plaetse hadde. Vergel. Genes. 35.2. (alwaer is het woort reynigen) ende d’aenteeckeninge daer op.
margenoot14
T.w. by hem selven, Dat is, hy dachte. siet Gen. 20. vers 11.
margenoot15
T.w. door onmatige vrolickheyt, lichtveerdigh wesen, verquistinge van Godts gaven, vergetinge van de arme, ende andere sonden van vleeschelicke onbedachtsaemheyt.
margenoot16
Dat is, niet gezegent, geheyliget, nochte ge-eeret, gelijck het betaemde, maer de geboden des Heeren in hare vreughde, ende overvloet, kleyn geachtet, ende als in de wint geslagen. Soo is’t woort zegenen, het welcke anders beteeckent prijsen, ende loven, hier genomen voor sijn tegendeel, vloecken, misprijsen, versmaden. Want het hier de sonden beteeckent voor dewelcke Iob offerande dede. Alsoo wort dit woort oock gebruyckt ond. vers 11. ende cap. 2. vers 9. Siet oock 1.Reg. 21.10. ende de aenteeckeninge daer op.
margenoot17
T.w. als sijne kinderen hare maeltijden hadden gehouden.
margenoot18
Hebr. sonen. D. de Engelen Godts, gelijck onder 38.7. niet om datse van naturen sonen, ofte kinderen Godts zijn, als de Eenighgeboren van den Vader, maer om datse dese weerdigheyt hebben uyt de gave der scheppinge, zijnde gemaeckt na Godts beelt, ende gelijckenisse, om sijn aengesichte geduerighlick te aenschouwen, hem, ende sijne gemeynte te dienen, ende eeuwighlick met hem te leven.
margenoot19
Dit wort geseyt by gelijckenisse van wereltsche Princen, die om reeckenschap te eyschen van hare dienaren, over het gene sy hen belast hebben, deselve voor hen ontbieden. Vergelijckt 1.Reg. 22.19. ende de aenteeck.
margenoot20
D. wederpartijder. Siet 1.Chron. 21.1. Soo wort de boose geest genoemt, om dat hy uyt onversoenelicke vyantschap de geloovige haet, die verklagende voor Godt, Apoc. 12.10. ende als een brieschende leeuw rontomme deselve loopende, ende soeckende wien hy soude mogen verslinden, 1.Petr. 5.8.
margenoot21
Des duyvels werck is, alles te doorloopen, ende te doorsnuffelen, om de gene, die op hare hoede niet en zijn, te grijpen, ende die noch eenighsins wacht houden, te quellen, ende te bespringen.
margenootb
1.Petr. 5.8.
margenoot22
Hebr. hebt ghy u herte geleght, ofte, gestelt, D. hebt ghy acht gegeven, of merck genomen. Deselve maniere van spreken is te vinden 2.Sam. 18 vers 3. ende ond. 2.3. ende 7.17. ende 23.6.
margenoot23
Ofte, dat niemant sijns gelijcke en is op der aerde, etc.
margenoot24
D. beschermt, ende bevrijt ghy hem niet van alle quaet door uwe over al tegenwoordige voorsichtigheyt, ende almogende kracht?
margenoot25
Siet van dit woort zegenen, Genes. 12. op vers 2.
margenoot26
Siet Genes. 30 vers 30. Het Hebreeusch woort is oock elders gebruyckt van seer groote vermenighvuldinge, als Genes. 28.14. ende 30.43. Exod. 1.12.
margenoot27
Te weten, om dat te beschadigen, ende hem alsoo te plagen. Siet Genes. cap. 26. op vers 11.
margenoot28
D. stoutelick sonder schroom, ende schaemte.
margenoot29
Siet boven op vers 5.
margenoot30
In het eedtsweeren der Hebreen wort gemeenelick de straffe, die men sich onderwerpt, soo men valschelick sweert, verswegen, als hier. Siet Genes. 14.23.
margenoot31
Dat is, in uwe macht, onder u gewelt. Siet Genes. cap. 16. vers 6.
margenoot32
D. aen sijnen persoone. Verstaet, sijn lichaem, ende ziele.
margenoot33
D. neffens deselve runderen. Hebr. aen hare handen. Siet het woordeken hant voor zijde gebruyckt, 2.Chron. 21.16, etc. Anders, op hare plaetsen. Dat is, daerse plaghten te weyden. Dit woort is somtijts voor plaetsen genomen, als Num. 2.17. Ier. 6.3.
margenoot34
Hebr. Scheba. Dat is, het heyr der Sabeers. Dese waren de nakomelingen van Scheba den sone Ioksans, des soons Abrahams uyt Ketura, Genes. 25. versen 1, 2, 3. Sy woonden in woest Arabien. Siet van deselve Ezech. cap. 27. vers 23. Dese Scheba is te onderscheyden van eenen anderen deses naems, dewelcke was de sone van Raëma, de sone van Cus, de sone Chams, des soons Noa, Genes. cap. 10. vers 7. wiens nakomelingen bewoonden Moorenlant. Siet de aenteeckeninge op die plaetse, ende op vers 28.
margenoot35
Hebr. Scheba viel.
margenoot36
Hebr. mont. Alsoo in het volgende.
margenoot37
D. een groot, geweldigh, ende verschrickelick vyer. Vergelijckt Genes. 13. de aenteeckeninge op vers 10. ofte, dat Godt van den Hemel gesonden heeft, soo sy meynden.
margenoot38
Siet boven op vers 3.
margenoot39
Hebr. hoofden; maer het Hebreeusch woort betekent somtijts een schare, ofte bende, ofte hoop volcks, als hier, Iudic. c. 7. vers 16. 1.Sam. 11.11.
margenoot40
Het Hebreeusch woort is aldus genomen Prov. 8.26. ende Ione 4.2.
margenoot41
Hebr. eygentlick, raeckte. D. trefte.
margenoot42
De sonen Iobs. siet Genes. 22. op vers 5.
margenoot43
Siet Genes. 37. op vers 29.
margenoot44
Dit is een opperkleet geweest, het welcke de voornaemste onder den volcke droegen.
margenoot45
Dat is liet sijn hooft scheeren. Alsoo Genes. 41.14. 2.Sam. 14.26. ende siet Genes. 40. op vers 22. Het scheeren nu was een teecken van droeffenisse, ende rouwe, Levit. 21.5. Ierem. c. 41. vers 5. ende cap. 48. vers 37. Mich. 1.16. Anders heeft men sich oock laten scheeren, als men sijn lichaem reynigen wilde: het welcke nadien het tegen den tijt van vreughde plagh te geschieden, soo is het oock een teecken geweest van verquickinge, ende blijdtschap, Gen. 41.14. ende het nalaten daer van, een teecken van onsteltenisse, ende droefheyt. 2.Sam. 19.24.
margenoot46
Het Hebreeusch woort beteeckent sich neder buygen, ofte voor Godt, om hem Godtsdienstige eere te bewijsen: van welcke beteeckeninge siet Genes. 24. op vers 26. ofte voor de menschen, om die burgerlicke eere aen te doen: van welcke beteeckeninge siet Gen. 18. op vers 2. De eerste heeft hier plaetse, gelijck het af te nemen is uyt de volgende woorden, in de welcke hy Godt danckt van al dat hy hem toegesonden hadde.
margenootc
Eccles. 5. vers 14. 1.Timoth. 6.7.
margenoot47
Dit seyde hy, soo het schijnt, wijsende op de aerde, na dewelcke hy hem neder gebogen hadde.
margenoot48
Hoe de quade wercken des satans, ende der boose menschen den goeden Godt toegeschreven werden, siet Genes. 45. op vers 5. ende 1.Reg. 12. op vers 15.
margenoot49
Hebr. gezegent. Siet Genes. 14.20. ende de aenteeckeninge.
margenoot50
Noch met woort, noch met daet.
margenoot51
Ofte, eygende toe. Hebr. gaf.
margenoot52
Hebr. onsmakelicks, Dat is, ongerijmts, onredelicks, ofte onbetamelicks, te weten, het welcke soude mogen strijden tegen Godts nature, ende eygenschappen, ende tegen de eere sijnes naems.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken