Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het ix. Capittel.

Iob bekent de gerechtigheyt Godts, vers 1, etc. hy toont dattet niemant geoorloft, ofte profijtelick zy met Godt te twisten, 3. tot desen eynde verhaelt hy eenige der Goddelicker eygenschappen, ende wercken, 4. hy bekent sich oock onbequaem te zijn, om voor Godt te bestaen, 14. hy klaeght dat de vrome met de onvrome gestraft worden, 22. dat den godtloosen hier het meeste goet geschiet, ende niet den Godtvruchtigen, 24. dat het gevoelen sijnes lijdens hem bracht tot de uyterste verbaestheyt, 27. hy is bereyt om sijne onnooselheyt voor Godt tegen sijne vrienden te verdedigen, 34.

1

MAer Iob antwoordde, ende seyde:

2

Waerlick ick weet dat het Ga naar margenoot1 soo is: want hoe soude Ga naar margenoota de mensche rechtveerdigh zijn Ga naar margenoot2 by Godt?

3

Soo hy lust heeft, om met hem te twisten, Ga naar margenoot3 niet een uyt duysent sal hy hem beantwoorden.

4

Ga naar margenoot4 Hy is wijs Ga naar margenoot5 van herten, ende sterck van kracht: wie heeft sich tegens hem verhardt, ende vrede gehadt?

5

Die de bergen versett, datse het Ga naar margenoot6 niet gewaer en worden; diese omkeert in sijnen toorn:

6

Die de aerde beweeght uyt hare plaetse; dat Ga naar margenoot7 hare pilaren Ga naar margenoot8 schudden.

7

Die Ga naar margenoot9 de sonne gebiedt, ende Ga naar margenoot10 sy en gaet niet op; ende Ga naar margenoot11 verzegelt de sterren.

8

Die alleen Ga naar margenootb de hemelen uytbreyt: ende treedt op de Ga naar margenoot12 hooghten der zee.

9

Die den Ga naar margenoot13 wagen maeckt, den Ga naar margenoot14 Orion, ende het Ga naar margenoot15 Sevengesternte, ende de Ga naar margenoot16 binnenkameren van’t zuyden.

10

Ga naar margenootc Ga naar margenoot17 Die groote dingen doet, Ga naar margenoot18 die

[Folio 223r]
[fol. 223r]

men niet doorsoecken en kan: ende wonderen, die men niet tellen en kan.

11

Siet, hy Ga naar margenoot19 sal voor my henen gaen, ende ick en sal hem niet sien: ende hy Ga naar margenoot20 sal voorby gaen, ende ick en sal hem niet mercken.

12

Ga naar margenoot21 Siet, hy sal Ga naar margenoot22 rooven, wie sal het hem doen weder geven? wie sal tot hem seggen, Wat doet ghy?

13

Godt en sal Ga naar margenoot23 sijnen toorn niet afkeeren: onder hem worden gebogen de Ga naar margenoot24 hoovaerdige helpers.

14

Hoe veel min sal ick hem Ga naar margenoot25 antwoorden: [ende] mijne woorden uytkiesen Ga naar margenoot26 tegens hem?

15

Den welcken ick, soo ick rechtveerdigh ware, niet en soude antwoordden: mijnen Richter sal ick om genade bidden.

16

Indien ick roepe, ende hy my antwoort; ick en sal Ga naar margenoot27 niet gelooven dat hy mijne stemme ter ooren genomen heeft.

17

Want hy vermorselt my door een Ga naar margenoot28 onweder; ende vermenighvuldight mijne Ga naar margenoot29 wonden Ga naar margenoot30 sonder oorsake

18

Hy en laet my niet toe Ga naar margenoot31 mijnen adem te verhalen: maer hy versadight my met Ga naar margenoot32 bitterheden.

19

Ga naar margenoot33 Soo het aen de kracht [komt,] siet, hy is sterck: ende soo ’t aen het recht [komt,] wie sal my Ga naar margenoot34 daghvaerden?

20

Ga naar margenoot35 Soo ick my rechtveerdige, Ga naar margenoot36 mijn mont sal my verdoemen: ben ick oprecht, Ga naar margenoot37 hy sal my doch verkeert verklaren.

21

Ben ick oprecht, soo en Ga naar margenoot38 achte ick [doch] mijne Ga naar margenoot39 ziele niet: ick versmade mijn leven.

22

Ga naar margenoot40 Dat is een dingh, daerom ick segge: Ga naar margenootd Den oprechten, ende den godtloosen verdoet hy.

23

Als de geessel haestelick Ga naar margenoot41 doot, Ga naar margenoot42 bespot hy de Ga naar margenoot43 versoeckinge der onschuldigen.

24

De aerde wort Ga naar margenoot44 gegeven Ga naar margenoot45 in de hant des godtloosen; Ga naar margenoot46 Hy overdeckt het aengesichte harer Richteren: soo niet, Ga naar margenoot47 wie is hy Ga naar margenoot48 dan?

25

Ga naar margenoote Ga naar margenoot49 Ende mijne dagen sijn Ga naar margenoot50 lichter geweest, als een looper: sy zijn wech gevloden, sy en hebben het goede Ga naar margenoot51 niet gesien.

26

Sy zijn voorby gevaren Ga naar margenoot52 met Ga naar margenoot53 jachtschepen; gelijck een arent nae het aes toevlieght.

27

Indien mijn seggen is, Ick sal mijner klage vergeten; ende ick sal mijn Ga naar margenoot54 gebaer laten varen, ende my verquicken:

28

Soo schroome ick voor alle mijne Ga naar margenoot55 smerten: ick weet dat ghy my niet en sult Ga naar margenoot56 onschuldigh houden.

29

Ick sal [doch] Ga naar margenoot57 godtloos zijn: waerom dan sal ick Ga naar margenoot58 ydelick arbeyden?

30

Ga naar margenootf Indien ick my wassche met sneeuwater; ende mijne handen suyvere Ga naar margenoot59 met zeepe;

31

Dan sult ghy my in de Ga naar margenoot60 gracht induycken: ende mijne Ga naar margenoot61 kleederen sullen van my grouwelen.

32

Ga naar margenootg Want hy en is niet een man, als ick, dien ick antwoorden soude, soo wy t’samen in’t gerichte quamen.

33

Daer en is geen Ga naar margenoot62 scheydtsman tusschen ons; [die] Ga naar margenoot63 sijne hant op ons beyden leggen mochte.

34

Ga naar margenooth Ga naar margenoot64 Dat hy van op my sijne Ga naar margenoot65 roede wech doe: ende dat sijne verschrickinge my niet verbaest en make:

35

So sal ick spreken, ende hem niet vreesen, want Ga naar margenoot66 soodanigh en ben ick niet Ga naar margenoot67 by my.

margenoot1
T.w. gelijck ghy seght, namelick, dat Godt rechtveerdigh is, straffende de quade, ende de goede voorstaende. Dit weet ick soo wel, dat ick noyt gedacht en hebbe Godt van ongerechtigheyt te beschuldigen.
margenoota
Psalm 143.2.
margenoot2
D. voor Godt. Alsoo wort het Hebreeusch woordeken genomen 1.Sam. 2. vers 26. Psalm 130. vers 4.
margenoot3
D. duysent mael sal de mensche schuldigh bevonden worden, dat is, seer dickwils, ja by na oneyndelick. Een seker getal voor een onseker. Siet Levit. 26. op vers 8.
margenoot4
Te weten, Godt. Siet boven 3. op vers 20.
margenoot5
By den Hebreen wort het woort herte, genomen voor de plaetse des verstants, ende volgens oock voor het verstant, ende de wijsheyt selve, Exod. cap. 28. vers 3. onder cap. 11. vers 12. ende 34.34. Prov. cap. 2. vers 10. ende 6.32. ende 19.8. Hose. cap. 4. vers 11.
margenoot6
Dat is, onversiens, ende buyten alle verwachtinge, te weten, der menschen, die daer op woonen. Vergelijckt boven cap. 7. op vers 10. ofte den levenloosen dingen wort hier by gelijckenisse leven, ende gevoelen toegeschreven. Siet onder cap. 28. op vers 14.
margenoot7
Dat is, haer onderste grontslagen, ende fondamenten.
margenoot8
Dat is, gelijck van verschrickinge hutsen. Vergelijckt hier mede cap. 26. vers 11.
margenoot9
Hebr. tot de sonne seght: Seggen, ofte, spreken voor gebieden. Siet 2.Chron. cap. 29. op vers 24.
margenoot10
T.w. ordinaerlick, soo lange als de nacht over eenes lants Horizont dueren moet, ofte extra-ordinaerlick, als het Godt belieft in den loop der sonne veranderinge te brengen, Ios. 10.12. 2.Reg. cap. 20. vers 11.
margenoot11
Te weten, door het licht des daeghs, het welcke de sterren verberght: even gelijck door eenen zegel het ingeslotene verborgen wort, dat men het niet sien en kan. De sin is, dat Godt den dagh maeckt: gelijck in het eerste lidt deses vers hem toegeschreven wort het maken des nachts. Ofte men kan het verstaen van extra ordinare en mirakeleuse verduysteringe ofte ophoudinge van het licht der sterren. Alsoo wort het woordeken zegelen genomen, Iesa. 29.11. Dan. 9.24. ende cap. 12. versen 4, 9.
margenootb
Genes. cap. 1. vers 6.
margenoot12
Dat is, op den vloet, ende de hooghloopende baren der zee, die Godt stilt, ende effent, alsof hyse met sijnen voet nedersettede, ende gelijck maeckte.
margenoot13
Een gesternte des hemels, hedensdaeghs oock alsoo genaemt, ende anders geheeten Arctos, ofte, Ursa: sommige verstaen het gesternte genoemt Arcturus. Siet hier van oock onder 38.32.
margenoot14
Een gesternte sich vertoonende in December tot de Lente toe. Siet oock hier van onder 38.31. ende Amos cap. 5. vers 8.
margenoot15
Oock een gesternte, ofte teecken des hemels, genaemt van de Latijnen Vergiliae, van de Griecken Pleiades, van de onse het Sevengesternte, met de Lente voortkomende: waer van siet mede onder 38. vers 31.
margenoot16
Ofte, vertrecken, ofte, heymelickheden. Verstaet hier mede de sterren, dewelcke zijn ontrent den zuydpool, ende om datse ten meesten van ons, die ontrent den noortpool woonen, niet gesien en worden, de heymelicheden, binnenkameren, ofte, vertreckplaetsen genaemt worden.
margenootc
Iob cap. 5. vers 9. Psalm 72.18. ende 77.15. ende 86.10. Rom. 11.33.
margenoot17
Siet boven 5. vers 9. ende de aenteeck. daer op.
margenoot18
Hebr. tot geen ondersoeck toe.
margenoot19
Te weten, met getuygenissen sijner wijsheyt, mogentheyt, goetheyt, ende rechtveerdigheyt, die hy in sijne wercken allesins uytdruckt, ende van ons laet aenschouwen, nochtans ten vollen van ons niet en konnen doorgrondet worden, Rom. 11.33.
margenoot20
Hebr. veranderen, Te weten, van plaetse: menschelick van Godt gesproken, ten aensien van sijne wercken die hy doet in toorn ofte genade. Siet boven 4. op vers 15.
margenoot21
D. hy sal den menschen, om harer sonden wille, haer goet, ende leven, dat hy hen gegeven hadde, ontnemen.
margenoot22
Vergel. 2.Sam. c. 16. vers 10. Iesa. cap. 45. vers 9. Ier. c. 18. vers 6. Rom. 9. vers 20.
margenoot23
D. sijne straffe niet inhouden, als hy deselve voorgenomen heeft na sijn rechtveerdigh oordeel uyt te voeren, hoe seer oock dat de godtloose daer tegen worstelen, soeckende die met gewelt te ontgaen, ofte van anderen af te keeren.
margenoot24
Hebr. de helpers der hoovaerdigheyt: Dat is, die stoutelick vermeten hen selven, ofte andere te sullen helpen.
margenoot25
D. antwoorden konnen, te weten, indien hy my in het gerichte riepe. Alsoo in’t volgende vers.
margenoot26
Het Hebreeusch woordeken him wort somtijts voor tegen genomen, als Deut. c. 9. vers 7. onder 10. vers 17. Psalm 94. vers 16. Prov. 30. vers 31.
margenoot27
T.w. niet geheel vastelick. Want Iob t’onder geworpen zijnde door de swaerheyt sijnes lijdens, ende verschrickt voor de grootheyt der Goddelicker Majesteyt, heeft sich voor eene wijle niet konnen inbeelden eene haestige verlossinge uyt sijne elende.
margenoot28
T.w. der straffen, ende besoeckingen, die over hem gevallen waren, dewelcke hy by een onweder vergelijckt, van wegen hare snelle, onverwachte, vreeselicke, ende geweldige overkomste. Vergelijckt onder 27.20. Psalm 83.16. Prov. cap. 10. vers 25. Ezech. cap. 13. versen 11, 13, 14. Amos 1.14.
margenoot29
Verstaet de elenden, die hy in sijn lichaem, goet, ende huysgesin door de besoeckingen des Heeren gekregen hadde.
margenoot30
Dat is, waer door ick sulcke straffe meer soude verdient hebben dan andere menschen, ofte yet grouwelicks bedreven, dat eene extra-ordinare straffe verdienen soude. Siet boven cap. 2. op vers 3.
margenoot31
Hebr. mijnen geest weder te brengen. Dat is, eenigh respijt, ofte verlichtinge te hebben, maer hy houdt doorgaens aen, om my met dese plagen op te vollen, ende gelijck te verstricken. Vergel. boven 7. op vers 4. geest voor adem: Alsoo onder 19. vers 17.
margenoot32
Dat is, droevige plagen. Vergel. 2.Reg. cap. 4. op vers 27.
margenoot33
Dat is, soo het geschil tusschen Godt, ende my door kracht moet ge-effent, ende ge-eyndight worden.
margenoot34
Hebr. doen vergaderen? Dat is, wie sal maken, dat wy by een komen, om t’samen te rechten, ende dat eyndelick een vonnisse tusschen ons beyden gewesen worde?
margenoot35
Te weten, voor Godt. And. hoevvel ick rechtveerdigh ben.
margenoot36
D. ick sal evenwel moeten bekennen, dat ick een arm sondaer ben: ofte, uyt het gene, dat mijn mont sal spreken, sal Godt evenwel my noch van sonde konnen overtuygen. Van het woort verdoemen, siet onder cap. 10. op vers 2.
margenoot37
Dat is, Godt, ofte mijne mont sal my bewijsen verkeert te zijn: want hy sal my soo wijselick ondervragen, dat hy noch sal by mijne onschuldinge stoffe vinden, om my te veroordeelen, ende hoewel ick in dit geschil eene goede sake tegen mijne vrienden hebbe, nochtans weet ick dat ick voor Godt een sondigh mensche ben, ende daerom oock verdoemelick.
margenoot38
Hebr. kenne, dat is, achte, besorge, gade sla. Vergelijckt Genes. 18. de aenteeck. op vers 19. And. ick sal mijne ziele, ofte my selven niet kennen, als of ick by my selven niet en ware voor de vreese der Goddelicker Majesteyt.
margenoot39
Dat is, leven. Siet Genes. 19. op vers 17. De verklaringe volgt in’t eynde van dit vers. Ofte, my selven niet. Siet 1.Reg.19. op vers 4.
margenoot40
Te weten, dat ick qualick verswelgen kan: ’twelck dit is, dat ick vroom zijnde, nochtans mijn leven versmaden moet, uyt oorsake van het menighvuldige quaet, ende verdriet, dat my daer in over komt.
margenootd
Eccl. 9.2, 3. Malach 3.14.
margenoot41
T.w. de goede t’samen met de quade.
margenoot42
T.w. na de uyterlicke gedaente deses levens, ende niet na de verborgene waerheyt der saken: want na de uytwendige gedaente en schijnt hier geen onderscheyt te wesen tusschen goede, ende quade: ’t welcke vele vrome hier altijts seer becommert heeft, Psal. 37. vers 1. ende 73.2, etc. Eccles. 8.14. Ier. 12.1. Habak. 1.13, 14. Malach. 3.14. Maer anders is’t waerachtigh dat wy lesen Psalm 73.17, 18. Ierem. cap. 12. vers 3. Malach. 3.16, 17. 1.Cor. 11.32. Hebr. 12.10, 11.
margenoot43
Siet Genes. 22. op vers 1.
margenoot44
T.w. door Godes regeeringe.
margenoot45
D. in’t gewelt des boosen: daer het den mensche dunckt dat de vrome veel meer behoorde de overhant, ende het opperste gebiedt te hebben in de werelt.
margenoot46
Verst. dat Godt de oogen des verstants van de Regeerders der werelt verblint, datse niet en konnen onderscheyden het goede van het quade, om de boosheden te straffen, ende de deughden te vereeren.
margenoot47
T.w. die ’t doet. And. waer [ende] wie is hy? Hoe nu Godt geseyt wort, het quade te doen, siet Genes. 45. op vers 5. ende 1.Reg. 12. op vers 15.
margenoot48
Hebr. Epho. Siet Hose. 13. op vers 10.
margenoote
Iob 7.6, 7.
margenoot49
Als of hy seyde, Hebbe ick eenigen voorspoet gehadt, die is haest vergaen: maer der godtloosen welstant is lanckduerigh, Psalm 73.4.
margenoot50
Dat is, sneller. Siet boven 7. op vers 6.
margenoot51
D. niet genooten. Siet boven 7. op vers 7.
margenoot52
Dat is, gelijck; blijckende sulcks uyt het ander lidt van dit vers.
margenoot53
Hebr. schepen der begeerte: Dat is, die soo snellick voort zeylen, datse schijnen eene begeerte, ende lust te hebben tot de plaetse daerse wesen moeten. Ofte verstaet schepen, die met begeerlicke, dat is, kostelicke dingen geladen zijnde, haren wegh soecken kort te maken, om hare waere buyten perijckel te brengen, ende gelt daer van te maken.
margenoot54
Hebr. aengesichte: Dat is mijn ongestelt wesen, ende droevigh gelaet.
margenoot55
T.w. datse my verhinderen sullen, na mijn seggen te doen.
margenoot56
Dat is, niet ongestraft laten. Siet 1.Reg. 2. op vers 9.
margenoot57
Of, schuldigh, strafbaer. item, godtloos, ofte, schuldigh verklaert worden, om dat ghy altijt het recht behouden sult, hoe seer dat ick my oock pooge te verdedigen.
margenoot58
Dat is, waerom sal ick my nu te vergeefs vermoeijen? ofte, moeyte te vergeefs doen, met mijne sake voor te staen?
margenootf
Ier. 2.22.
margenoot59
Anders, in reynigheyt.
margenoot60
Te weten, die modderigh, slijmerigh, ende seer dreckigh is, ende uyt dewelcke ick seer onreyn, ende stinckende sal voort komen. Hy spreeckt by gelijckenisse. De sin is, dat sijne verantwoordinge, hoe schoon sy oock met redenen bekleedt, ende verciert ware, niet en soude helpen, als de Heere met hem in sijn gerichte treden wilde.
margenoot61
D. al wat my naest is, ende toebehoort, sal een walge hebben van mijne onreynigheyt. ’t Is eene overtollige maniere van spreken.
margenootg
Eccles. 6.10. Ier. 49.19.
margenoot62
Ofte, richter.
margenoot63
Te weten, soo wel, om door sijne autoriteyt order te stellen, ende wetten voor te schrijven, die wy in het pleyten volgen souden, als om ons geschil door sijne uytsprake te eyndigen. Merckt dat de oplegginge der handen een teecken van macht, ende gebiedt geweest is. And. die sijne hant aen ons beyden legge, D. de sententie ter executie stelle.
margenooth
Iob 13. vers 20. ende 33.7.
margenoot64
Als of hy seyde, Indien ick van dit lijden ontslagen ware, ende dat ick maer met mijns gelijcke te doen en hadde, die my door sijne Majesteyt niet en verschrickede, ick soude haest doen blijcken, dat dese plagen my niet over gekomen en zijn, om eenige grove sonden, ende boosheden, gelijck ghylieden meent.
margenoot65
D. sijne straffe, ende kastijdinge. Alsoo 2.Sam. cap. 7. vers 14. ond. 21.9. ende cap. 37. vers 13. Psalm 89.33. Iesa. 10.5. Thren. 3.1.
margenoot66
T.w. gelijck ick ben afgemaelt van mijne vrienden.
margenoot67
D. in mijne eygene conscientie, gevoelen, ende bevindinge. And. aldus en ben ick niet by my selven.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken