Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xx. Capittel.

Zophar verklaert oorsake te hebben, om Iob te antwoorden, vers 1, etc. vertooght dat het geluck der godtloosen haest vergaet, 4. dat Godt deselve in alle dingen veelvuldelick plaeght, 10. het besluyt deses vertooghs, 29.

1

DOe antwoordde Zophar de Naamathiter, ende seyde;

2

Ga naar margenoot1 Daerom doen mijne Ga naar margenoot2 gedachten my Ga naar margenoot3 antwoorden: ende over sulcks is mijn verhaesten Ga naar margenoot4 in my.

3

Ick hebbe aengehoort eene bestraffinge, Ga naar margenoot5 die my schande aendoet: maer de Ga naar margenoot6 geest sal Ga naar margenoot7 uyt mijn verstant voor my antwoorden.

4

Weet ghy dit? van altoos af, van dat Ga naar margenoot8 [Godt] den mensche op de werelt geset heeft,

5

Ga naar margenoota Dat het Ga naar margenoot9 gejuych der godtloosen Ga naar margenoot10 van naby geweest is, ende de vreughde des huychelaers voor een oogenblick?

6

Wanneer sijne hoogheyt Ga naar margenoot11 tot den hemel toe opklomme; ende sijn hooft tot aen de wolcken raeckte:

7

Sal hy gelijck Ga naar margenoot12 sijn dreck in eeuwigheyt vergaen: die hem gesien hadden, sullen seggen, Waer is hy?

8

Hy sal wech vliegen Ga naar margenoot13 als een droom, dat men hem niet vinden en sal: ende hy sal verjaeght worden, als een Ga naar margenoot14 gesichte des nachts.

9

De ooge die hem sagh, Ga naar margenoot15 en sal het niet meer doen: ende Ga naar margenoot16 sijne plaetse en sal hem niet meer aenschouwen.

10

Sijne kinderen sullen soecken de arme Ga naar margenoot17 te behagen: ende sijne handen sullen

[Folio 228r]
[fol. 228r]

Ga naar margenoot18 sijn vermogen moeten weder uytkeeren.

11

Sijne beenderen sullen vol Ga naar margenoot19 sijner verborgene [sonden] zijn: welcker Ga naar margenoot20 elck een met hem op het stof neder liggen sal.

12

Indien het Ga naar margenoot21 quaet in Ga naar margenoot22 sijnen mont Ga naar margenoot23 soet is, hy dat Ga naar margenoot24 verberght onder sijne tonge,

13

Hy Ga naar margenoot25 dat spaert, ende het selve niet en verlaet, maer dat in het midden van sijn gehemelte inhoudt;

14

Sijne Ga naar margenoot26 spijse sal in sijn ingewandt verandert worden: galle Ga naar margenoot27 der adderen salse Ga naar margenoot28 in het binnenste van hem zijn.

15

Hy heeft goet Ga naar margenoot29 ingeslockt, maer Ga naar margenoot30 sal het uytspouwen: Godt sal’t uyt sijnen buyck uytdrijven.

16

Het vergift der adderen sal hy zuygen: de tonge der slange sal hem dooden.

17

Ga naar margenoot31 De stroomen, rivieren, beken Ga naar margenoot32 van honigh, ende boter, en sal hy niet sien.

18

Den Ga naar margenoot33 arbeyt sal hy Ga naar margenoot34 weder geven ende niet Ga naar margenoot35 inslocken: Ga naar margenoot36 na het vermogen sijner veranderinge, soo en sal hy van vreughde niet opspringen.

19

Om dat hy onderdruckt heeft, de arme verlaten heeft, Ga naar margenootb een huys gerooft heeft, Ga naar margenoot37 dat hy niet opgebouwt en hadde.

20

Ga naar margenoot38 Om dat hy geen ruste Ga naar margenoot39 in sijnen buyck gekent en heeft: soo en sal hy van sijn Ga naar margenoot40 gewenscht goet niet uytbehouden.

21

Daer en sal niets overigh zijn dat hy ete: daerom en sal Ga naar margenoot41 hy niet wachten na sijn goet.

22

Ga naar margenoot42 Als sijne genoeghsaemheyt sal vol zijn, sal hem bange zijn: Ga naar margenoot43 alle hant des elendigen sal over hem komen.

23

Daer Ga naar margenoot44 zy [wat] om sijnen buyck te vullen, [Godt] sal over hem de hitte sijns toorns senden, ende over hem Ga naar margenoot45 regenen Ga naar margenoot46 op sijne spijse.

24

Ga naar margenoot47 Hy zy gevloden van de ysere wapenen, de stalen boge sal hem Ga naar margenoot48 doorschieten.

25

Men sal [het Ga naar margenoot49 sweert] uyttrecken, het sal uyt het lijf uytgaen, ende Ga naar margenoot50 glintzerende uyt Ga naar margenoot51 sijne galle voort komen: verschrickingen sullen over hem zijn.

26

Alle Ga naar margenoot52 duysternisse sal verborgen zijn in Ga naar margenoot53 sijne schuylplaetsen; Ga naar margenoot54 een vyer, dat Ga naar margenoot55 niet opgeblasen is, sal hem verteeren: Ga naar margenoot56 den overigen in sijne tente sal het qualick gaen.

27

Ga naar margenoot57 Den hemel sal sijne ongerechtigheyt openbaren; ende de aerde sal haer tegens hem opmaken.

28

De inkomste van sijn huys sal Ga naar margenoot58 wech gevoert worden: Ga naar margenoot59 het sal al henen vloeijen in den Ga naar margenoot60 dagh sijnes toorns.

29

Dit is het Ga naar margenoot61 deel des godtloosen menschen van Godt, ende de Ga naar margenoot62 erve Ga naar margenoot63 sijner redenen van Godt.

margenoot1
D. om’t gene dat Iob recht te voren gesproken hadde, boven 19.29. dreygende sijne vrienden met Godts straffe, uyt oorsake van haer verkeert oordeel, ende quaet spreken.
margenoot2
Siet van dit woort boven 4. op vers 13.
margenoot3
Anders, wederkeeren, te weten, om Iob te antwoorden: want dit hadde hy te voren noch eens gedaen, bov. cap. 11.
margenoot4
Anders, om mijnent wille. T.w. om mijne eere te verdedigen.
margenoot5
Hebr. eene bestraffinge, ofte, tucht mijner schande, D. die met mijne schaemte, ende schande vereenight is, overmits Iob ons daer in bestraft van onwetentheyt, ende onbeleeftheyt: alsoo mijne schande, ofte, schaemte, voor het gene, dat my schande aendoet, ofte beschaemt maeckt. 2.Sam. 13. vers 13. boven 19. vers 5.
margenoot6
Verst. den Heyligen Geest, van den welcken de rechte wetenschap, ende uytsprake voort komt. Numer. cap. 11. vers 29. 1.Corinth. 12.11. Ofte verstaet de ziele des menschen, die niet alleen met redelick verstant begaeft is, door de scheppinge, maer oock met overnaturelicke wetenschap verlicht wort door de wedergeboorte.
margenoot7
Dat is, uyt welgestelde, ende gematighde sinnen, ende niet uyt toornigen gemoede, ende quade passie. Ofte, boven mijn verstant.
margenoot8
Vergelijckt boven 3. op vers 20. Alsoo onder vers 23. alwaer het woort Godt oock ingevoeght is.
margenoota
Psalm 37. versen 35, 36.
margenoot9
Ofte, het vreughdengeschrey, Dat is, de blijdtschap, ende vreughde, voortkomende uyt den tijdelicken voorspoet.
margenoot10
Dat is, van onlanghs begonnen. Alsoo worden de nieuwe Goden genoemt, Goden van naby gekomen, Deuter. cap. 32. vers 17. Dat is, onlanghs opgekomen. Vergelijckt boven 17.12.
margenoot11
Dat is, seer uytstake. siet Genes. cap. 11. op vers 4.
margenoot12
Vergelijckt 1.Reg. 14.10.
margenoot13
Dat is, seer haestelick ende schielick: want gelijck de gedachtenisse des drooms selve seer lichtelick verdwijnt, alsoo en vindt men oock gemeenelick niet, wanneer men wacker wort, het gene men gedroomt heeft, Iesa. cap. 29. versen 7, 8.
margenoot14
Te weten, dat den mensche in sijnen droom vertoont wort.
margenoot15
Hebr. en sal niet toedoen, Dat is, en sal hem niet meer sien. Vergelijckt Genes. cap. 8. op vers 10.
margenoot16
Dat is, hy en sal in sijne plaetse niet meer gesien, noch gevonden worden. Siet boven 7. op vers 10.
margenoot17
Te weten, om datse noch armer souden worden, dan de gemeene arme, ofte om datse vreesen souden van de arme, die van hare ouderen gewelt geleden hadden, voor het gerichte betrocken te worden.
margenoot18
D. sijn goet, dat hy met gewelt den armen ontrocken heeft.
margenoot19
Vergl. Psal. 90. vers 8. ende de aenteeckeninge. Sommige verstaen’t van de sonden der jeught, verstaende de sonden in den tijt sijner jonckheyt begaen, mitsgaders de plagen, ende de sieckten, die de sonden der jonckheyt plegen na te volgen, als rechtveerdige oordeelen Godts
margenoot20
T.w. der beenderen, vol van de plagen sijner sonden, dewelcke hem alle tot de doot toe by blijven sullen. Anders, elck een, T.w. der heymelicke sonden sijner jonckheyt. De sin komt op een uyt.
margenoot21
T.w. der sonde, ende boosheyt. Alsoo Genes. cap. 6. vers 5. 1.Sam. 17. vers 28. Psalm 28.4, etc.
margenoot22
Dat is, in sijn oordeel, ende beweginge. Alsoo is het woort mont in het tegendeel genomen, Psalm 119.103.
margenoot23
Dat is, aengenaem, ende vermakelick, als eene lieflicke spijse in de mont: want gelijck dese wat in de mont gehouden zijnde, den mensche somtijts wel voor een wijle vermaeckt, maer daer na seer bitterlick opkomt, ofte in het lijf weedom veroorsaeckt, alsoo sal de sonde voor eenen tijt langh de mensche wel wat genoeghte geven, maer de straffe, die daer op volght, is met groote smerte vereenight. Vergel. Proverb. 5.3, 4.
margenoot24
T.w. om den smaeck, dat is, het vermaeck der sonde te langer te behouden. Vergelijckt het volgende vers.
margenoot25
T.w. dat quaet der sonde, het welcke hier, als voren by eene spijse vergeleken wort.
margenoot26
Hebr. sijn broot. Hy blijft in de voorgaende gelijckenisse.
margenoot27
Welcker vergift seer haestelick doot.
margenoot28
Dat is, in syn herte, ofte ziele. Alsoo 1.Reg. cap. 3. vers 28. Psalm 49.12. ende 51.12. ende 55.5. ende 62.5. ende 94.19. Ierem. 9.8. ende cap. 31. vers 33.
margenoot29
Dat is, met groote gretigheyt, gierigheyt, ende onverzadelicke begeerte vergadert. Hy oordeelt dat Iob sijn goet qualick gekregen hadde.
margenoot30
Dat is, sijne sonden, ongerechtigheden, ende geroofde middelen sullen hem soo bekomen, als eenen, die sijne spijse pijnelick uytwalght, ofte als het sterckste vergift, dat yemant ingedroncken heeft.
margenoot31
Verstaet hier mede eenen grooten, ende rijcken overvloet van allerley goederen. Alsoo Psalm 46.5. Iesa. 41. vers 18. Ioan. cap. 7. vers 38.
margenoot32
Door dese dingen, ende andere, worden in de Heylige Schrift te kennen gegeven seer uytnemende zegeningen, dit tijdelicke leven rakende. Siet Exod. cap. 3. vers 8. 2.Reg. cap. 18. vers 32. onder 29. vers 6. ende de aenteeckeninge.
margenoot33
Dat is, anderer lieden goet, dat sy door haren arbeyt gewonnen hadden. Alsoo Deuter. cap. 28. vers 33. Iob 39.14. Psalm 78. vers 46. ende 109. vers 11.
margenoot34
Te weten, aen de gene, die hy onrecht gedaen, ende het hare gerooft hadde, zijnde tot dese wedergevinge van de Overigheyt gedwongen.
margenoot35
Dat is, niet verdoen, nochte genieten. Dit en strijt niet tegen het inslocken, daer van gesproken is vers 15. want dat is te verstaen van het onrechtveerdigh verkrijgen, ende het besitten voor eenen tijt; maer dit van het geduerigh gebruyck.
margenoot36
Te weten, na sijn vermogen: dat is, na dat hy rijck ende machtigh geweest is, sal hy arm ende katijvigh worden, het welcke genaemt wort sijne veranderinge. Ofte, na de mate, grootheyt, ende veelheyt van het goet, dat hy gestoolen, ofte gerooft heeft, sal sijne wedergevinge moeten zijn: ende dese wort sijne veranderinge genaemt, om dat hy daer door arm wort die rijck was.
margenootb
Eccles. 5.12.
margenoot37
Anders, ende hy en heeft het niet gebouwt. Dat is, hy heeft de huysen wel gerooft, maer en heeft den armen geene huysen gebouwt.
margenoot38
Dat is, om dat hy eenen onverzadelicken buyck gehadt heeft. Siet vers 15.
margenoot39
Dat is, in sijn herte, ofte binnenste. Siet boven cap. 15. op vers 2. Ofte, in sijnen persoon, zijnde een deel voor het geheele genomen.
margenoot40
Hebr. wensch, ofte, begeerte. Dat is, gewenschte ofte begeerlicke dingen.
margenoot41
Te weten, overmits hy door sijnen noot soo teenemael sal vallen, dat hy geene uytkomste sien en sal, om yet beters te verwachten.
margenoot42
Dat is, als hy goets, ende rijckdoms genoegh sal hebben, om geluckelick sijn leven over te brengen.
margenoot43
Dat is, alle arme, die van hem berooft zijn, ende beroyt gemaeckt, sullen het hare weder soecken te krijgen.
margenoot44
Dat is, genomen datter eenigen voorraet der spijse, ende dranck zy om hem te verzadigen.
margenoot45
T.w. sijne plagen, ende rechtveerdige straffen. Vergelijckt Psalm 11. vers 6.
margenoot46
Te weten, datse hem niet en bekome. Anders, als hy eet. Vergelijckt Numer. cap. 11. vers 33.
margenoot47
Dat is, genomen dat hy door de vlucht een perijckel ontkomen zy, een ander sal hem treffen. Dit selve wort met andere manieren van spreken oock uytgedruckt, Iesa. 24. vers 18. Ierem. cap. 48. vers 44. ende Amos cap. 5. vers 19.
margenoot48
Hebr. eygentlick, doorgaen.
margenoot49
Het woort sweert, is begrepen in’t woort schalaph, uyttrecken, het welcke meest van het sweert gebruyckt wort. Siet Numer. 22.23, 31. Iudic. 8.20. ende 9.54. ende 20.2, 25. 1.Sam. 31.4. Anders, Hy (Te weten Godt) sal uytttrecken, etc. Siet boven versen 4, 23. onder 21.17. Deut. 32. versen 41, 42.
margenoot50
Hebr. de glintzer, blick, ofte, glantz, Te weten, des sweerts, dat is, de blinckende punt des sweerts. Alsoo wort het Hebreeusch woort genomen Deuter. 32.41. Ezech. cap. 21. versen 10, 15. Nahum cap. 3. vers 3. Habak. cap. 3. vers 11.
margenoot51
Verstaet, het binnenste sijns lichaems; waer mede beteeckent wort eene doodelicke plage, dat is, des boosen ondergangh.
margenoot52
D. tegenspoet, ende rampsaligheyt, die hem Godt van wegen sijne boosheyt laet over komen. siet Genes. 15. op vers 12. Sommige verstaen dat sijne schuylplaetsen daer hy sich in het donckeren meende te verbergen, sullen licht zijn.
margenoot53
Verst. de schuylhoecken, ende heymelicke middelen, die de boose poogen uyt te vinden, om Godes oordeelen te ontgaen. De sin is, dattet soo verre is, van daer in eenige hulpe te sullen vinden, dat daer in oock anders niet voor hen wech geleyt en is dan tegenspoet, ende elende. Andere verstaen de opgeslotene rijckdommen der boosen, van dewelcke hy niet goets genieten, maer allerley verdriet krijgen soude. Siet van het Hebreeusch woort Psalm 17.14.
margenoot54
Verstaet den toorn ende de wrake Godts, dewelcke by een vyer vergeleken wort. Siet Deuter. 32.22. met de aenteeck. item Iesa. 26.11. Ierem. 15.14. Thren. 2.3.
margenoot55
Dat is, niet aengesteken van eenigh mensche, maer voort komende van Godes rechtveerdigh oordeel. Het schijnt dat hy siet op het gene, dat staet boven 1.16. Men kan dit oock verstaen in het gemeyn van de oordeelen Godts ende het helsche vyer. Vergelijckt Iesa. 30.33.
margenoot56
Verstaet, sijne huysgenooten, ende nakomelingen, die sijne boosheyt navolgen.
margenoot57
De sin is, dat alle schepselen, hemelsche, ende aerdtsche, geestelicke, ende lichamelicke, levendige, ende levenloose, Gode ten dienste sullen staen, om sijne rechtveerdige oordeelen tegen de godtloose uyt te voeren.
margenoot58
Dat is, wech geraken, versmelten, ende vergaen.
margenoot59
Hebr. zijn wechvloeijende, ofte, uytgestort. In het getal van velen.
margenoot60
Verstaet den dagh des toorns Godts, Dat is, den gesetten tyt, in welcken Godt sijne gramschap bewijsen soude, met sijne rechtveerdige straffen uyt te senden. Vergelijckt onder 24.1. Prov. 6.34. ende 11.4. Iesa. 13. vers 13. Thren. 2.21. Ezech. 22.24. Zeph. cap. 1. vers 15. Rom. cap. 2. vers 5.
margenoot61
Dat is, de loon, ofte straffe, den boosen van Godt na sijn rechtveerdigh oordeel toebescheyden. Alsoo onder 27.13. ende 31.2. Psalm 50.18. Iesa. cap. 17. vers 14. ende 57.6.
margenoot62
Verstaet het selve, dat recht te voren een deel genaemt is. Alsoo onder 27.13. ende 31.2.
margenoot63
Dat is, van de lasterlicke propoosten, die de godtloose tegens Godt uytgieten. Anders, sijner uytsprake, van Godt, Dat is, van het rechtveerdigh vonnisse, het welck Godt voorgenomen heeft tegens den godtloosen uyt te voeren.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken