Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxix. Capittel.

Iob wenschende in sijnen eersten staet herstelt te werden, verklaert hoe gelucksaligh deselve geweest zy door des Heeren gunste, ende zegen, vers 1, etc. ende hoe seer hy daer in van allen ge-eert, ende aengesien was, 7. uyt oorsake van sijne vroomigheyt, ende deughtsaemheyt, 12. hy verhaelt oock hoedanigh sijne hope daer in was, 18. mitsgaders sijnen gestadigen opgangh in rijckdom, 19. item in eere, ende aensien, 20.

1

Ga naar margenoot1 ENde Iob gingh voort sijne spreucke op te heffen, ende seyde:

2

Ga naar margenoot2 Och of ick ware gelijck in de voorige maenden; gelijck Ga naar margenoot3 in de dagen, [doe] Godt my bewaerde.

3

Doe hy Ga naar margenoot4 sijne lampe dede schijnen over mijn hooft; [ende] ick Ga naar margenoot5 by sijn licht Ga naar margenoot6 de duysternisse doorwandelde:

4

Gelijck als ick was in de dagen mijner Ga naar margenoot7 jonckheyt, doe Godts Ga naar margenoot8 verborgentheyt over mijne tente was:

5

Doe de Almachtige noch Ga naar margenoot9 met my was, [ende] mijne Ga naar margenoot10 jongers rontom my:

6

Doe ick mijne gangen Ga naar margenoot11 wiesch in bo-

[Folio 231v]
[fol. 231v]

ter: ende de rotze by my Ga naar margenoot12 oly-beken uytgoot:

7

Doe ick uytgingh na de Ga naar margenoot13 poorte door de stadt, [doe] ick mijnen Ga naar margenoot14 stoel op de Ga naar margenoot15 strate liet bereyden.

8

De jongers sagen my, ende Ga naar margenoot16 verstaken sich: ende de stock-oude Ga naar margenoot17 resen op, [ende] stonden.

9

De Overste Ga naar margenoot18 hielden de woorden in: ende Ga naar margenoot19 leyden de hant op haren mont.

10

De stemme der Vorsten verstack haer: ende Ga naar margenoot20 hare tonge kleefde aen haer gehemelte.

11

Als een oore [my] hoorde, soo hieldt sy my gelucksaligh: als [my] een ooge sagh, soo getuychdese Ga naar margenoot21 van my.

12

Ga naar margenoota Want ick bevrijdde den elendigen, die riep: ende den weese, ende die geenen helper en hadde.

13

Ga naar margenoot22 De zegen des genen, die Ga naar margenoot23 verloren gingh, quam op my: ende het herte der weduwe dede ick Ga naar margenoot24 vrolick singen.

14

Ga naar margenootb Ga naar margenoot25 Ick bekleedde my met gerechtigheyt, ende Ga naar margenoot26 sy bekleedde my: mijn Ga naar margenoot27 oordeel was als een mantel, ende vorstelicke hoedt.

15

Ga naar margenoot28 Den blinden was ick [tot] oogen: ende den kreupelen was ick [tot] voeten.

16

Ick was den nootdruftigen een vader: ende het geschil [dat] ick niet en wiste, Ga naar margenoot29 dat ondersocht ick.

17

Ende ick verbrack Ga naar margenoot30 de backtanden des verkeerden; ende wierp den roof uyt sijne tanden.

18

Ende ick seyde; Ick sal in Ga naar margenoot31 mijnen nest Ga naar margenoot32 den geest geven: ende ick sal de dagen vermenighvuldigen, Ga naar margenoot33 als het zant.

19

Mijn Ga naar margenoot34 wortel was Ga naar margenoot35 uytgebreydt aen het water: ende dauw vernachtede op mijnen tack.

20

Mijne Ga naar margenoot36 heerlickheyt Ga naar margenoot37 was nieuwe by my: ende Ga naar margenoot38 mijn boge veranderde sich in mijne hant.

21

Sy hoorden my toe, ende wachteden; ende swegen op mijnen raet.

22

Na mijn woort en Ga naar margenoot39 spraken sy niet weder: ende Ga naar margenoot40 mijn reden druppede op hen.

23

Want sy wachteden na my, gelijck Ga naar margenoot41 [na] den regen: ende sperreden haren mont op, [als] na den Ga naar margenoot42 spaden regen.

24

Ga naar margenoot43 Lacchede ick hen toe, sy en Ga naar margenoot44 geloofden’t niet: ende Ga naar margenoot45 het licht mijnes aengesichts en deden sy niet neder vallen.

25

Ga naar margenoot46 Verkoos ick haren wegh, soo sat ick Ga naar margenoot47 boven aen, ende woonde Ga naar margenoot48 als een Koningh onder de benden, als een die treurige vertroost.

margenoot1
Siet boven 27. op vers 1.
margenoot2
Hebr. wie sal my geven te zijn, etc. siet boven 6. op vers 8.
margenoot3
D. in den vorigen tijt mijnes levens. Vergel. bov. 14. vers 5. ende siet de aenteeckeninge.
margenoot4
D. my met sijne gunste, ende zegen by bleef. Soo wort dit woort dickwils genomen. siet boven cap. 18. op vers 6.
margenoot5
D. door sijne genade, ende zegen: want licht is hier even veel, als recht te voren lampe. siet bov.18. op vers 5.
margenoot6
D. de elende, ende den tegenspoet deses levens door quam, ende overwan. Duysternisse voor elende, ende tegenheyt. siet Genes. 15. op vers 12.
margenoot7
D. mijner meester kracht, ende gelucksaligheyt. Ende verstaet dese niet soo seer ten aensien van sijnen ouderdom, als van den welstant sijnes levens, die hem te voren als eene jeught geweest was. Anders, in de dagen mijnes herfsts, te weten, als ick overvloet, ende weelde gehadt hebbe, gelijck men heeft in den herfst, als de vruchten rijpe zijn. Ofte, in de dagen mijnes winters, D. als ick ruste, ende stilte gehadt hebbe, gelijck de krijghslieden in de winter plegen te hebben, alsse in eene goede plaetse logeeren.
margenoot8
Verst. de eeuwige voorsichtigheyt Godts, waer door hy sorge voor Iob droegh, om hem te geleyden, ende te bewaren, mitsgaders sijne vriendelicke bywooninge door de onderwijsinge, ende vertroostinge van sijnen Heyligen Geest.
margenoot9
Siet Genes. cap. 21. op vers 22.
margenoot10
Dat is, knechten, ofte, sonen.
margenoot11
Het is eene overtollige maniere van spreken, beteeckenende grooten overvloet van boter, niet ongelijck de gene, die wy hebben, Gen. 49.11, 12. ende die hier inde naeste woorden volght.
margenoot12
Vergel. Deut. cap. 32. vers 13. ende cap. 33. vers 24. ende boven 20.17. Hebr. ende de rotze by my met beken van olie uytgegoten wert.
margenoot13
Verst. de plaetse van het gerichte, by ons genaemt de vyerschare. Siet Genes. 22. op vers 17. ende boven 5.4.
margenoot14
Richterstoel, uyt den welcken hy als eene hooge Overigheyt kennisse nam van der ondersaten geschillen, ende het recht uytede.
margenoot15
Die by de stadts poorte was, alwaer het volck vergaderde om te pleyten, ende de uytsprake des Richters te verwachten.
margenoot16
Te weten, uyt vreese, ofte schaemte voor my wijckende.
margenoot17
Te weten, tot dat ick neder geseten was, in teecken van eerbiedinge. Vergel. Levit. c. 19. vers 32. 1.Reg. 2.19.
margenoot18
D. lieten hare propoosten varen, om my te hooren spreken, ofte uyt ontsicht van mijne tegenwoordigheyt.
margenoot19
D. swegen stille. Siet Iudic. 18. op vers 19.
margenoot20
Dese maniere van spreken beteeckent stilswijgentheyt, ofte onvermogentheyt van spreken, siet deselve oock Psalm 137. vers 6. Ezech. 3.26.
margenoot21
T.w. van mijne Godtvruchtigheyt, ende vromigheyt, die haer openbaerde, in alle mijne woorden, ende wercken.
margenoota
Psalm 72.12. Proverb. 21.13.
margenoot22
Dat is, ’t goet, het welcke my toegewenscht wiert van de gene, die ick uyt sware nooden hielp.
margenoot23
D. die in perijckel stont van verloren te moeten gaen, indien ick hem met raet ende daet niet geholpen en hadde.
margenoot24
Dat is, verblijden over de weldaet, ende den bystant, dien ick haer bewees in hare verdruckinge.
margenootb
Iesa. 59.17. Ephes. 6.14, etc. 1.Thessal. 5.8.
margenoot25
De sin is, gelijck Iob hem vast gehouden heeft aen de gerechtigheyt, als aen een kleet dat men niet af en leght, dat oock alsoo de gerechtigheyt hem diende tot een cieraet, ende aensien by den menschen. Vergelijckt onder 40.5. Psalm 132.9. Iesa. 52.1.
margenoot26
T.w. de gerechtigheyt.
margenoot27
T.w. dat ick uytede tot bescherminge van de verdruckte.
margenoot28
Verstaet, dat hy de elendige geholpen hadde, niet alleen met woorden van onderwijs, waerschouwinge, raet, ende troost, maer oock met wercken, ende middelen.
margenoot29
Hy wil seggen, dat hy niet alleen recht afgehandelt en heeft, dat tot hem, als tot den ordinaren Richter aengebracht wiert, maer oock dat hy neerstelick nagespeurt hadde, dat hem niet aengebracht was, om de verdruckte by tijts te helpen.
margenoot30
D. het gewelt der onrechtveerdige menschen, die de arme, ende swacke sochten te verdrucken. Siet gelijcke maniere van spreken Psalm 3.8. ende 57.5. ende 58.7. Prov. 30.14. Ioël 1.6.
margenoot31
Dat is, in mijn huys, ende onder de mijne.
margenoot32
D. allenghskens, ende sachtkens uyt gaen, ende als van enckelen ouderdom sterven. Vergelijckt de naestvolgende woorden. Het Hebreeusch woort schijnt soo genomen te zijn, Genes. 25.8. ende 49.33.
margenoot33
D. in groote veelheyt. Siet Genes. 41. op vers 49.
margenoot34
D. mijn vermogen, ende welvaren nam toe, ende vermeerderde, gelijck de wasdom eens booms, die uyt den gront met water, ende uyt den hemel met dauw wel bevochtight wort. Vergelijckt boven 18.16. ende Psalm 1. vers 3.
margenoot35
Hebr. geopent.
margenoot36
D. de eere, ende achtinge, die ick onder de menschen hadde uyt oorsake van mijnen grooten welstant.
margenoot37
D. bleef niet alleen gelijck te voren, maer nam oock dagelicks toe.
margenoot38
Verst. de macht, ende de middelen, die hy hadde om sijnen staet te onderhouden, ende te beschermen tegens alle schadelick gewelt. Hy verklaert van die, datse veranderden door toeneminge, ende vermeerderinge. Boge voor macht, ende middelen, Genes. 49.24. 1.Sam. 2.4, etc.
margenoot39
Hebr. en verdobbelden sy niet. Alsoo 1.Sam. 26.8. 2.Sam. 20.10.
margenoot40
Siet Deut. cap. 32. op vers 2.
margenoot41
Vergelijckt Psalm 72. op vers 6.
margenoot42
Siet Deuter. cap. 11. op vers 14.
margenoot43
Ofte, jockte ick met hen.
margenoot44
T.w. dat ick jockte; D. sy hadden my in sulcken aensien, ende weerde, datse mijne woorden in jock gesproken, opnamen als in rechten ernst van my voort gebracht.
margenoot45
D. mijn blijde gelaet en bedroefden, nochte en beschaemden sy niet, uyt oorsake, dat ick met mijn jocken hen soude mogen schijnen veracht te hebben.
margenoot46
D. indien ick van selfs by hen gingh, om hen te besoecken, ende met goet onderwijs, raet, ofte troost te vermaken, ende stichten.
margenoot47
Hebr. het hooft: ofte [aen’t] hooft.
margenoot48
Hy wil seggen, dat hy niet alleen geducht was, als een Koningh om sijne autoriteyt, maer oock bemint, ende begeert, als een vertrooster der bedroefden, om sijne vriendelickheyt, ende weldadigheyt.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken