Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxviij. Capittel.

Iob vertoont hebbende de kloeckheyt des menschelicken vernufts in de dingen deser werelt, vers 1, etc. verklaert datse niet te vergelijcken en is met de hooge wijsheyt Godts, die onweerdeerlick, ende nieuwers te vinden en is, 12. dan by Godt, diese heeft, ende gebruyckt, 23. voeght daer by waer in de rechte wijsheyt des menschen gelegen zy, 28.

1

Ga naar margenoot1 GEwisselick daer is voor het silver een Ga naar margenoot2 uytgangh, ende een plaetse voor het gout Ga naar margenoot3 datse smelten.

[Folio 231r]
[fol. 231r]

2

Het yser wort uyt Ga naar margenoot4 stof genomen: ende [uyt] Ga naar margenoot5 steen wort koper gegoten.

3

Ga naar margenoot6 Het eynde Ga naar margenoot7 [dat Godt] gestelt heeft voor de Ga naar margenoot8 duysternisse, ende Ga naar margenoot9 al het uyterste ondersoeckt Ga naar margenoot10 hy; het gesteente der Ga naar margenoot11 donckerheyt, ende der schaduwe des doots.

4

Ga naar margenoot12 Breeckter een beke door, by den genen die daer woont; Ga naar margenoot13 [de wateren] Ga naar margenoot14 vergeten zijnde van den voet, worden van den mensche uytgeputtet, [ende] gaen wech.

5

Uyt de aerde, komt Ga naar margenoot15 het broot voort: ende onder haer Ga naar margenoot16 wortse verandert als ofse vyer ware.

6

Ga naar margenoot17 Hare steenen Ga naar margenoot18 zijn de plaetse van den Saphyr: ende Ga naar margenoot19 sy heeft Ga naar margenoot20 stofkens van gout.

7

De Ga naar margenoot21 roofvogel en heeft het Ga naar margenoot22 padt niet gekent; ende de ooge der Ga naar margenoot23 kraeye en heeft het niet gesien.

8

De Ga naar margenoot24 jonge hooghmoedige dieren en hebben Ga naar margenoot25 het niet betreden: de felle leeuw en heeft daer over niet henen gegaen.

9

Ga naar margenoot26 Hy leght sijne hant aen de Ga naar margenoot27 keyachtige [rotze:] Ga naar margenoot28 hy keert de bergen van den wortel om.

10

In de rotzsteenen Ga naar margenoot29 houwt hy stroomen uyt: ende sijne ooge siet al Ga naar margenoot30 het kostelicke.

11

Hy bindt de Ga naar margenoot31 rivieren toe, dat niet een Ga naar margenoot32 traen uyt en komt, ende het verborgene brenght hy uyt in’t licht.

12

Ga naar margenoot33 Maer de wijsheyt, van waer salse gevonden worden? ende waer is de plaetse des verstants?

13

De mensche en weet hare weerde niet: ende sy en wort niet gevonden in’t lant Ga naar margenoot34 der levendigen.

14

Ga naar margenoota De Ga naar margenoot35 afgront seyt, Sy en is in my niet: ende Ga naar margenoot36 de zee seyt, Sy en is niet by my.

15

Ga naar margenootb Het Ga naar margenoot37 gesloten gout en kan voor haer niet gegeven worden: ende met silver en kan haren prijs niet worden opgewogen.

16

Sy en kan niet geschatt worden tegen fijn gout van Ga naar margenoot38 Ophir, tegen den kostelicken Ga naar margenoot39 Schoham, ofte den Ga naar margenoot40 Saphyr.

17

Men kan het gout, ofte het Ga naar margenoot41 cristal haer niet gelijck weerdeeren: oock en isse [niet] te verwisselen voor een Ga naar margenoot42 kleynoot van Ga naar margenoot43 dicht gout.

18

Ga naar margenoot44 De Ramoth, ende Ga naar margenoot45 Gabisch en sal Ga naar margenoot46 niet gedacht worden: want de treck der wijsheyt is meerder dan der Ga naar margenoot47 Robijnen.

19

Men kan den Ga naar margenoot48 Topaz van Moorenlant haer niet gelijck weerdeeren: ende by het fijn loutergout en kanse niet geschatt worden.

20

Ga naar margenootc Die wijsheyt dan, van waer komtse? ende waer is de plaetse des verstants?

21

Want sy is verholen voor de oogen aller levendigen; ende Ga naar margenoot49 voor het gevogelte des hemels isse verborgen.

22

Ga naar margenootd Ga naar margenoot50 Het verderf, ende de doot seggen; Ga naar margenoot51 Haer geruchte hebben wy met onse ooren gehoort.

23

Ga naar margenoot52 Godt verstaet haren Ga naar margenoot53 wegh: ende hy weet Ga naar margenoot54 hare plaetse.

24

Want hy schouwt Ga naar margenoot55 tot aen de eynden der aerde: hy siet onder alle de hemelen.

25

Ga naar margenoot56 Als hy Ga naar margenoot57 den wint het gewichte maeckte; ende Ga naar margenoote de wateren opwoegh in mate:

26

Als hy den regen een gesette Ga naar margenoot58 order maeckte; ende Ga naar margenoot59 eenen wegh voor het weerlicht Ga naar margenoot60 der donderen;

27

Doe Ga naar margenoot61 sagh hy Ga naar margenoot62 haer, ende Ga naar margenoot63 verteldese; hy Ga naar margenoot64 schicktese, ende oock Ga naar margenoot65 doorsocht hyse.

28

Maer tot den mensche heeft hy geseyt; Siet, Ga naar margenootf Ga naar margenoot66 de vreese des Heeren is de wijsheyt: ende van het quade te wijcken, is het verstant.

margenoot1
Iob vertoont hebbende, dat Godt oock eenige boose in dit leven straft, hoewel niet alle, ende merckende dat sijne vrienden dit niet verstaen en konden, wil nu leeren, dat de oordeelen Godts voor ons onbegrijpelick zijn, ende dat de mensche wel vernuftigh is, om vele aerdtsche dingen uyt te vinden, ende te begrijpen, hier versen 1, 2, etc. maer niet om de redenen der wonderbare regeeringe Godts te doorgronden, ond. vers 12, etc.
margenoot2
D. plaetsen in de aerde, daer het uytgegraven wort. Om dese uyt te vinden, ende het silver van aerde, steen, ende de andere metallen te onderscheyden, heeft de mensche wetenschap genoegh: ende alsoo in’t volgende.
margenoot3
T.w. de konstenaers, ofte, daer het gesmolten wort. Siet boven cap. 4. op vers 19.
margenoot4
Dat is, uyt de aerde.
margenoot5
Den welcken sommige Cadmiam noemen: voegende daer by den steen Chalcitem, uyt welcke men meynt, dat het koper gemaeckt wort, Plin. natural. Histor. lib. 34. capit. 1. ende 2. Andere vertalen dese woorden; De steen wort [tot] koper gegoten. Ofte, de steen giet het koper uyt. Ofte, [uyt] gegoten steen [komt] koper.
margenoot6
D. de uyterste palen van alle groeven, kuylen, holen, ende speloncken der aerde.
margenoot7
Andere voegen hier in het woort mensche, ende vertalen dit vers aldus: [De mensche] stelt een eynde voor de duysternisse, ende voor alle voleyndinge, die hy ondersoeckt: als het gesteente der donckerheyt, ende des doots schaduwe.
margenoot8
Verstaet de dingen, die in het alderdiepste, ende duysterste der aerde verborgen liggen, als metallen, gesteenten, etc. gelijck blijckt uyt de volgende woorden.
margenoot9
Ofte, alle volmaecktheyt, D. al wat dienstigh is, om eenige wercken daer uyt, ofte, daer mede te maken.
margenoot10
T.w. de mensche.
margenoot11
D. het welck in het doncker is. Van des doots schaduwe siet bov. 3. op vers 5.
margenoot12
D. soo het gebeurt, dat het hol der mijne, der men eenige metallen, ofte gesteenten uytgraeft, vol water wort, het welcke daer in sackt, ende inbreeckt van eenige nabuerige plaetse, verlatende alsoo sijne oude groeve, ende de gene, die daer by woonden.
margenoot13
T.w. der beke.
margenoot14
D. welcke wateren de voet des menschen niet doorgaen en kan van wegen de groote diepte. De sin is, hoewel de wateren, die uyt den voorgemelden vloet in de mijne vallen, soo diepe zijn, datse van den voet des menschen vergeten zijn, dat is, niet en konnen doorgaen worden, nochtans wordense door de konste, ende den arbeyt des menschen uytgeputtet, datse wech geraken. Ofte aldus: [Daer de wateren] van den voet vergeten waren. Dat is, daer te voren geen water en was geweest, ofte eenigh van den voet gevoelt.
margenoot15
Dat is, het koorn, daer uyt het broot gebacken wort.
margenoot16
Dat is, heeft binnen in haer aderen, ende lagen van sulpher, ende vyerige materie, die de menschen weten uyt te vinden.
margenoot17
Te weten, der aerde.
margenoot18
Dat is, hebben by sich Saphyr steenen, die de mijnwerckers uytgraven. Siet van dit gesteente oock onder vers 16. item Exod. 24. vers 10. ende 28.18. Cant. cap. 5. vers 14.
margenoot19
T.w. die plaetse.
margenoot20
Dat is, zandekens van gout, die onder de aerde gemenght zijn, ende daer uyt door het vernuft, ende werck des menschen, gesamelt, ende gescheyden worden.
margenoot21
Verstaet, eene soorte van een vogel, die gierigh tot rooven zijnde, seer nauwe de verborgene plaetsen doorsoeckt.
margenoot22
Te weten, om tot de voorgemelde plaetse te geraken.
margenoot23
Van dewelcke men schrijft, datse een seer scherp gesichte heeft. Siet Levit. cap. 11. op vers 14.
margenoot24
Hebr. de sonen van het, etc. Vergelijckt onder 41.25.
margenoot25
D. het padt, ofte stege, dewelcke leydt na de plaetse des gouts, ende der edel gesteenten. Verstaet hier by: Hoewel geene dieren tot die plaetse konnen indringen, door eenige uytnementheyt, die in haer is, dat nochtans de mensche sulcks doen kan door sijn vernuft, ende arbeyt.
margenoot26
Te weten, de mensche.
margenoot27
Dat is, de alderhardste steenrotzen.
margenoot28
Te weten, met die te verdeelen, te effenen, uyt te hollen, etc. om metallen, ende gesteenten daer uyt te halen, ofte om vloeden, beken, ende fonteynen daer uyt te trecken, ofte om het lant tot de bouwinge bequaem te maken.
margenoot29
Hebr. splijt, ofte, klieft hy rivieren; Dat is, hy maeckt groeven in de rotzen, om het water daer in te locken, die dan tot rivieren, ende beken, ofte andere gebruycken dienen souden.
margenoot30
Als gout, silver, ende edele gesteenten, die in de aerde verborgen liggende, door het graven van den mensche ontdecket worden.
margenoot31
T.w. die onder de aerde verborgen zijn.
margenoot32
Hebr. van het geween, ofte, getraen: Dat is, datter geen water daer van en kan opbreken, ende uytvloeijen in de mijnen. Verstaet, dat de mensche de rivieren toedamt ende opdrooght, waer door het kostelicke, dat daer in verborgen was, ontdeckt wort.
margenoot33
Als of hy seyde: De mensche kan wel kostelicke dingen, die in de aerde verborgen zijn, door sijne wetenschap, ende arbeyt uytvinden, maer die verborgene wijsheyt, waer door de redenen van Godts oordeelen ten vollen verstaen worden, en kan hy niet bekomen.
margenoot34
Dat is, onder de menschen, die op der aerde leven. Vergelijckt Psalm 27. vers 13. ende 142.6. Iesa. 38.11. ende 53.8.
margenoota
Iob 28.22.
margenoot35
Verst. de diepte der wateren, die onder de aerde, ja in het onderste der selver zijn. Siet Genes. 1. op vers 2.
margenoot36
Verst. het deel der zee, dat boven op de aerde drijft. Vergel. Genes. 1. op vers 10.
margenootb
Prov. 3.14. ende 8.11, 19. ende 16.16.
margenoot37
Siet 1.Reg. 6. op vers 20.
margenoot38
Siet 1.Reg. cap. 9. op vers 28.
margenoot39
Siet Genes. cap. 2. op vers 12. Vele houden desen steen voor den Onichsteen, ofte Sardonix, wiens koleur is uyt den witten, ende rooden in een gemenght, gelijck de nagelen des menschen.
margenoot40
Een edel gesteente, van hemelsch koleur, blinckende met goudene stipkens.
margenoot41
Anders, seer blinckende peerle, ofte, den diamant.
margenoot42
Hebr. vat. Siet Genes. 24.53. Numer. 31.50. 1.Sam. 6.8. 2.Reg. 20.13. Esth. 1.7.
margenoot43
Siet 1.Reg. 10. op vers 18.
margenoot44
Eenige verstaen door dit woort Korael, andere een edel gesteente, genaemt Sandastros, ofte Garamantites.
margenoot45
De name (na eeniger gevoelen) van een peerle groeijende in de schelpe van eenen visch, by den Latijnen genaemt Unio, om dat geene twee onverscheyden en wassen. Andre verstaen daer door een seker edel gesteente.
margenoot46
T.w. als men gewagh maeckt van de weerde der wijsheyt.
margenoot47
Het woort beteeckent een gesteente, dat root van koleur geweest is, uyt het gene, dat verhaelt wort Thren. 4.7.
margenoot48
Een edel gesteente van groen koleur. Siet van het selve Exod. c. 28. vers 17. ende 39.10.
margenootc
Iob 28.12.
margenoot49
Hy noemt de vogelen, om datse hooge vliegen, ende verre sien, ende nochtans niet geraken en konnen tot de plaetse, daer de wijsheyt verborgen is: want de volmaeckte wijsheyt alleene te vinden is in Godt, die daer van de redelicke creaturen soo vele mede deelt, als het hem belieft.
margenootd
Iob 28.14.
margenoot50
Hy bedeelt alle plaetsen in drie, in de middelste, daer in de levendige menschen zijn, in de hooghste, daer in de vogelen vliegen; ende in de onderste, daer in de doode zijn, ende al wat vergaen is. Vergelijckt hier mede bov. 26. d’aent. op vers 6.
margenoot51
T.w. der verborgener wijsheyt. De sin is, datse van dese geene kennisse en hebben, maer alleen een geruchte, datse in wesen zy. Vergel. bov. vers 14.
margenoot52
D. niemant anders dan Godt.
margenoot53
D. de wijse, hoe men de wijsheyt vinden kan, hoedanigh sy is, ende wat werckingen datse heeft, ende wat beleyt, ende eynde daer in.
margenoot54
T.w. daerse te vinden is, namelick, alleen in hemselven, Matth. 11.27.
margenoot55
De sin is, dat Godts wijsheyt oneyndelick, ende onbepaelt is, 1.Cor. 2.10. Hebr. 4.13.
margenoot56
Hy wil seggen, dat de wijsheyt, die in Godt verborgen is, haer eenighsins geopenbaert heeft door de scheppinge der werelt.
margenoot57
De sin is, dat Godt allen schepselen na sijne wijsheyt niet alleen het wesen heeft gegeven, maer dat hyse oock heeft gestelt in order, gewichte, ende mate, ende deselve ingestort hare eygenschappen, ende manieren van werckingen.
margenoote
Prov. 8.29.
margenoot58
T.w. hoe, waer, wanneer, ende waer toe hy den regen, donder, blicksem, etc. soude laten vallen.
margenoot59
Vergel. onder 38.25
margenoot60
Hebr. der stemmen. Alsoo Exod. 9.23. 1.Sam. 7.10. ond. 37.4, 5. Psalm 29.3.
margenoot61
Vergel. Gen. 1.31.
margenoot62
T.w. de wijsheyt, van dewelcke hier gesproken wort.
margenoot63
D. openbaerdese, ende gaf den menschen stoffe, om die te vertellen, ende te verkondigen.
margenoot64
D. hy ordineerdese tot het eynde, daer toe hyse geopenbaert hadde.
margenoot65
D. hy toonde, dat hyse met de aldervolmaecktste doorsoeckinge, ende alderwijste bedenckinge den menschen voorgestelt hadde, op datse die met eerbiedinge nasoecken, ende met ootmoet vereeren souden.
margenootf
Psal. 111.10. Prov. 1.7. ende 9.10.
margenoot66
Als of hy seyde; De verborgene wijsheyt, waer door ick de werelt, ende daer in de menschen regeere, is voor my; maer de wijsheyt, die ick voor den menschen behouden hebbe, is dat sy my vreesen na ’t voorschrift van mijnen geopenbaerden wille. siet Deut. 29. op vers 29.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken