Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Psalm xix.

David leert, dat Godts schepselen, insonderheyt den hemel ende der sonnen loop, overvloedighlick betuygen van sijne macht, wijsheyt, ende gemeyne goedigheyt, maer roemt boven al de bysondere genade, die hy aen sijn volck bewijst door d’openbaringe sijns salighmakenden woorts: waer door David verlicht zijnde, sijnen sondelicken staet bekent, biddende om reyninge, mitsgaders bewaringe voor der sonden heerschappije, ende dat hy Gode welbehaeghlick moge leven.

1

EEn Psalm Davids, voor den Ga naar margenoot1 Oppersanghmeester.

2

De hemelen Ga naar margenoot2 vertellen Godts eere, ende het Ga naar margenoot3 uytspansel verkondight sijner handen werck.

3

Ga naar margenoot4 De dagh aen den dagh Ga naar margenoot5 stort overvloedighlick sprake uyt; ende de nacht aen de nacht toont wetenschap.

4

Ga naar margenoot6 Geene sprake, noch geene woorden zijnder, daer Ga naar margenoot7 hare stemme niet en worde gehoort.

5

Ga naar margenoota Haer Ga naar margenoot8 richtsnoer gaet uyt over de gantsche aerde, ende hare redenen aen ’t eynde der werelt; hy heeft in deselve eene Ga naar margenoot9 tente gestelt voor de sonne.

6

Ende Ga naar margenoot10 die is als een bruydegom, uytgaende uyt sijne slaepkamer; sy Ga naar margenootb is vrolick als een Ga naar margenoot11 heldt, om het padt te loopen.

7

Haren uytgangh is van het eynde des hemels, ende haren ommeloop tot aen de eynden des selven; ende Ga naar margenoot12 niets is verborgen voor hare hitte.

8

Ga naar margenootc De Ga naar margenoot13 Wet des HEEREN is volmaeckt, Ga naar margenoot14 bekeerende de ziele: de Ga naar margenoot15 getuygenisse des HEEREN is Ga naar margenoot16 gewis, den slechten wijsheyt gevende.

9

De bevelen des HEEREN zijn Ga naar margenoot17 recht, verblijdende het herte: het gebodt des HEEREN is suyver, verlichtende de Ga naar margenoot18 oogen.

10

De Ga naar margenoot19 vreese des HEEREN is

[Folio 242v]
[fol. 242v]

reyn, bestaende tot in eeuwigheyt: de rechten des HEEREN zijn Ga naar margenoot20 waerheyt, t’samen zijnse rechtveerdigh.

11

Ga naar margenootd Sy sijn begeerlicker dan gout, ja dan veel fijn gout; ende Ga naar margenoote soeter dan honigh, ende Ga naar margenoot21 honighseem.

12

Oock wort u knecht door deselve Ga naar margenoot22 klaerlick vermaent; in het houden van dien is grooten Ga naar margenoot23 loon.

13

Wie soude de Ga naar margenoot24 afdwalingen verstaen? reynight my van de Ga naar margenoot25 verborgene [afdwalingen.]

14

Houdt uwen knecht oock te rugge van Ga naar margenoot26 trotsheden, laetse niet over my Ga naar margenoot27 heerschen; dan sal ick Ga naar margenoot28 oprecht zijn, ende reyn van Ga naar margenoot29 groote overtredinge.

15

Laet de redenen mijns monts, ende de overdenckinge mijns herten Ga naar margenoot30 welbehaeghlick zijn voor u aengesichte; O HEERE, mijn rotzsteen ende mijn verlosser.

margenoot1
Siet Psalm 4. op vers 1.
margenoot2
Dat is, geven ons stoffe om Godts almacht, wijsheyt, ende goedigheyt te vertellen.
margenoot3
Siet Genes. 1. op vers 6.
margenoot4
Dat is, elcke dagh ende nacht, steeds op malkanderen volgende, d’eene aen den anderen.
margenoot5
Dat is, het is ofse ons steeds toespraken ende leerden, gelijck de fonteynen ofte sprinck-aderen steeds overvloedighlick water uytgeven ofte uytbortelen, waer van ’t Hebreeusch woort eygentlick verstaen wort. siet Prov. 18. vers 4. Eccles. 12.6. Iesa. 49.10.
margenoot6
D. hoe seer verscheyden de talen ende woorden der menschen oock mogen zijn, sulcks dat d’een den anderen niet en kan verstaen, soo is nochtans (om soo te spreken) de tale deser schepselen ende hantwercken Godts by allen verstandelick, dat men kan weten, wat sy ons willen seggen. And. [sy hebben] geene sprake, noch geene woorden, [nochtans] wort hare stemme gehoort, D. verstaen. siet Genes. 11. op vers 7.
margenoot7
T.w. der hemelen, uyt vers 2.
margenoota
Rom. 10.18.
margenoot8
D. haer uytermaten schoon gebouw, als of’t met een richtsnoer afgemeten ende daer na gemaeckt ware. siet Zach. 1.16. ende Iob 38. op vers 5. of, linie, regel, voorschrift, schrift, D het is, ofse ons met grove linien ende letteren schreven ende leerden van haren Schepper. Vergel. Iesa. 28.10. waer op d’Apostel dit gepast hebbe. siet Rom. 10.18.
margenoot9
Dit wort in ’t volgende vers verklaert.
margenoot10
T.w. de sonne, seer schoon ende cierlick her voor brekende ende oprijsende, gelijck een bruydegom met cierlicke kleederen voor den dagh pleeght te komen. siet Iesa. 61.10.
margenootb
Eccles. 1.5.
margenoot11
Snel ende sterckloopende van den opgangh tot den nedergangh. Vergelijckt Eccles. 1.5.
margenoot12
Of, niemant. Verstaet daer de sonne schijnt.
margenootc
2.Sam. 22.31. Psalm 18.31.
margenoot13
Of, leere, D. Godts heyligh woort. siet Psalm 1. op vers 2.
margenoot14
Of, wederbrengende, weder oprichtende, D. verquickende, troostende, als Psalm 23.3. Siet oock Ruth cap. 4. op vers 15. Dit is de vrucht van de leere des Euangeliums.
margenoot15
Sijn woort, getuygende van sijn wesen, wille, ende wercken.
margenoot16
D. waerachtigh, seker, vast, bestandigh. Vergel. Psalm 93.5. ende 111.7.
margenoot17
Of, richtigh, D. in alles gelijckformigh, met sich selven over een stemmende, ende den eenigen rechten wegh der saligheyt recht wijsende. Van ’t Hebreeusch woort siet bov. Psalm 7. op vers 11.
margenoot18
Des verstants. Siet Psalm 13. op vers 4.
margenoot19
Godt vreesen ende eeren, item, in sijn wegen te wandelen, worden met malkanderen verwisselt, Iesa. 29.13. vergeleken met Matth. 15.9. ende 2.Chron. 6.31. met 1.Reg. 8.40. ende Psalm 128.1. Sulcks dat men hier door de kinderlicke vreese, waer mede de kinderen Godts uyt den geloove hem eeren, bequamelick kan verstaen de leere van de ware religie, ende Godtsdienst, zijnde reyn van alle vuyligheyt der menschelicke gedichtselen, ende mede brengende reynigheyt der herten ende handen, Psalm 24.4.
margenoot20
D. seer, ofte, in alle manieren waerachtigh, niet dan enckele waerheyt.
margenootd
Psal. 119.72, 127. Prov. 8.11.
margenoote
Psalm 119.103.
margenoot21
Hebr. het vloeijende der honighraten, Dat is, dat uyt de honighraten van selfs sonder perssen vloeyt, ongepijnden honigh.
margenoot22
Het Hebr. woort beteeckent blincken, klaer schijnen, ende voorts vermanen, waerschouwen, waer door de mensche een licht ende klarigheyt bekomt voor sijne ziele, mitsgaders nuttigheyt, profijt, ende voordeel. Vergelijckt Ezec. 3.18, 19, 20, 21.
margenoot23
Het Hebr. woort beteeckent eygentlick, de hiele, verzene, (Genes. 3.15. ende 25.26.) ende wort voorts genomen voor het eynde van een dingh, (als hooft voor het begin) ende wijders voor uytkomste, geluck, profijt, belooninge, om datse in het eynde ende op het laetste komen: gelijck een ander woort, beteeckenende eygentlick het achterste, oock alsoo gebruyckt wort. Siet Prov. 23. op vers 18. Dat nu Godt de gehoorsaemheyt sijner kinderen, niet tegenstaende hare onvolmaecktheyt, met groote beloften vereert, deselve voor aengenaem houdt ende beloont, dat en geschiet niet na hare verdienste, maer uyt genade om de verdiensten Iesu Christi wille.
margenoot24
D. sonden, die men door onwetenheyt ende onbedachtheyt begaet. Siet Levit. 4. op vers 2. Hy wil seggen, niemant kanse verstaen: (soo menigerley, veel, ja ontallick zijnse.) Vergelijckt 1.Reg. 3.9. met 2.Chron. 1.10.
margenoot25
Die ick niet sie noch mercke.
margenoot26
Ofte, moetwilligheden, Dat is, moetwillige sonden, die willens ende wetens, ende met opset, hooghmoedt, ende verachtinge Godts geschieden.
margenoot27
Vergelijckt Rom. 6.12.
margenoot28
Siet Genes. cap. 6. op vers 9.
margenoot29
Ofte, vele, menighvuldige.
margenoot30
Hebr. tot, ofte, na welbehagen, ofte, aengenaemheyt zijn. Vergelijckt Iesa. 56.7. Ierem. 6.20.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken