Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Psalm xxiiij.

David van Godt bericht zijnde, dat Salomo den tempel soude bouwen, ende de Arke des Verbonts daer in laten brengen, bekent wel Godts recht ende macht over den gantschen aerdbodem, maer verheught sich aldermeest over Godts bysondere genade, die hy bewijst aen sijne Kercke, welcker lidtmaten David hier beschrijft, ende vermaent dat de Arke (op welcke Godt sijne tegenwoordigheyt vertoonde) weerdighlick ende eerbiedighlick mach worden ontfangen, als wesende dit eene afbeeldinge van de komste des Messiae in den tabernakel sijns lichaems, ende tot sijne Kercke (zijnde Godts tempel ende Christi Koninckrijck) waer toe mede gehoort sijne hemelvaert, om van daer als Koningh der glorie sijne Kercke te regeeren.

1

EEn Psalm Davids. Ga naar margenoota De aerde is des HEEREN, mitsgaders hare Ga naar margenoot1 volheyt; de werelt, ende die daer in woonen.

2

Want hy heeftse gegront Ga naar margenoot2 op de Ga naar margenoot3 zeen, ende heeftse gevestight op de rivieren.

3

Ga naar margenootb Ga naar margenoot4 Wie sal klimmen op den Ga naar margenoot5 bergh des HEEREN? Ende wie sal staen in de plaetse sijner heyligheyt?

4

Die Ga naar margenoot6 reyn van handen, ende Ga naar margenoot7 suyver van herten is, die sijne ziele Ga naar margenoot8 niet op en heft tot ydelheyt, ende die niet Ga naar margenoot9 bedrieghlick en sweert.

5

Die sal den zegen Ga naar margenoot10 ontfangen van [kolom] den HEERE, ende Ga naar margenoot11 gerechtigheyt van den Godt Ga naar margenoot12 sijns heyls.

6

Dat is het geslachte der gener die na hem vragen, die Ga naar margenoot13 u aengesichte soecken, [dat] is Ga naar margenoot14 Iacob, Ga naar margenoot15 Sela!

7

Heft uwe Ga naar margenoot16 hoofden op, ghy Ga naar margenoot17 poorten, ende verheft u, ghy Ga naar margenoot18 eeuwige deuren; op dat de Ga naar margenoot19 Koningh der eeren inga.

8

Wie is de Koningh der eeren? De HEERE, sterck ende geweldigh; De HEERE, geweldigh in den strijt.

9

Heft uwe hoofden op, ghy poorten, ja heft op, ghy eeuwige deuren; op dat de Koningh der eeren inga.

10

Wie is hy, dese Koningh der eeren? De HEERE der Ga naar margenoot20 heyrscharen; Die is de Koningh der eeren, Sela!

margenoota
Exod. 19.5. Deuter. 10.14. Iob 41.2. Psalm 50.12. 1.Cor. 10.26, 28.
margenoot1
T.w. alle schepselen, waer mede de Heere de aerde vervult heeft. Dat hy dan uyt dit alles, het welcke hem door het recht der scheppinge toekomt, sijn volck tot een bysonder eygendom voor sich verkiest, ende op sijnen bergh logeert, is sijne bysondere genade. Vergel. Exod. 19. vers 5. Deuter. 10. versen 14, 15.
margenoot2
Of, aen de zeen, ende soo in het volgende, aen de rivieren.
margenoot3
Dat is, wateren. Siet Genes. cap. 1. op vers 10. Datter wateren onder de aerde zijn, is bekent ende blijckt Exod. cap. 20. vers 4. doch men kan dit alsoo verstaen, dat Godt de aerde, ofte het drooge, heeft doen uytsteken boven de wateren, die te voren de aerde bedeckten, ende heeftse voorts gegrontvest ende als bebolwerckt, met, aen, ende op de wateren, die hy (niet tegenstaende datse vochtigh ende vloeijende, van naturen onvast, ende daer toe ondienstigh souden zijn) maeckt tot een seer vast fondament des aerdbodems, gelijck hy het licht uyt duysternisse voort brenght: houdende alsoo door sijne kracht water ende aerde in hare verordineerde plaetsen. Siet wijders Psalm 104. versen 5, 6, 7, 8. ende 136. vers 6. ende vergelijckt Iob cap. 26. vers 7. ende cap. 38. versen 4, 6. Mich. cap. 6. vers 2.
margenootb
Psalm cap. 15. vers 1. Iesa. 33.14, 15.
margenoot4
Als of hy seyde: Hoewel Israël Godts eygendom is, soo zijn nochtans de huychelaren, die wel na den vleesche Israëliten zijn, ende in den uyterlicken Godtsdienst mede verschijnen, geen rechte leden van sijn volck, maer alleen die het geestelick Israël uytmaken, ende in het volgende met kenteeckenen beschreven worden. Vergelijckt Rom. 9.6. ende cap. 2. versen 28, 29. Galat. 6. vers 16.
margenoot5
Siet Psalm 2. op vers 6.
margenoot6
Dat is, vreemt van stelen, rooven, dootslagh, overspel, etc. Vergelijckt Genes. cap. 20. op vers 5.
margenoot7
Dat is, oprecht, ongeveynst, in sijnen gantschen Godtsdienst.
margenoot8
Dat is, die sijn ziele niet en begeeft tot ydelheyt, ofte valsheyt: ofte die geen begeerte noch verlangen heeft na ydelheyt. Siet deselve maniere van spreken Deuter. cap. 24. op vers 15. Ierem. cap. 22. vers 27. ende 44.14. ende vergelijckt Ezech. 24.25. Hose. 4.8. Anders, die mijne ziele, (dat is, my, mijnen heyligen naem) niet ydelick opneemt, Dat is, in den mont neemt. Aldus souden dit Godts eygene woorden zijn, van David hier ingevoeght tot meerder nadruck.
margenoot9
Hebr. tot, in, ofte, met bedrogh, D. om te bedriegen, niet denckende in sijn herte, het gene hy sweert metten monde.
margenoot10
Of, wechdragen, afdragen.
margenoot11
D. de vrucht der gerechtigheyt, te weten, tijdelicken zegen ende eeuwige heerlickheyt. Siet Iesa. cap. 48. vers 18. Hos. 10.12. ofte hy sal van Godt, sijnen Salighmaker, ontfangen de weldaden, die hy sijnen kinderen rechtveerdighlick uytdeelt, niet na hare verdiensten, maer volgens sijne genadige ende getrouwe beloften, die hy na sijne gerechtigheyt, houdt. siet Hebr. 6. versen 9, 10. 1.Ioan. cap. 1. vers 9.
margenoot12
D. die sijn Heylant, ofte Salighmaker is.
margenoot13
Hy spreeckt Godt aen, toonende sijn vast vertrouwen van de waerheyt deser gewichtiger sake, om de huychelaren, die hen contrary inbeelden, als voor Godts richtstoel te overtuygen ende te beschamen. Aengaende dese maniere van spreken, siet 2.Chron. cap. 7. op vers 14. ende cap. 11. op vers 16.
margenoot14
Dat is, dat zijn de rechte kinderen Iacobs, de rechte Israëliten. Vergelijckt Ioan. cap. 1. vers 48. Rom. cap. 9. vers 6. Anders, O Iacob, Dat is, O ghy ware gemeynte, ghy geestelick Israël. Dit is eene sake (wil hy seggen) daer op ghy wel moet letten, als zijnde van grooten gewichte in het poinct van religie, keerende sich alsoo van de aensprake Godts, tot de Kercke.
margenoot15
Siet Psalm 3. op vers 3.
margenoot16
Dat is, bovenste posten.
margenoot17
Des tempels, dien David van Godt door den Propheet Nathan verstaen hadde dat sijn soon Salomo soude bouwen, daer in de Arke des verbonts (op dewelcke Godt sijne tegenwoordigheyt vertoonde) aen haer plaetse soude gebracht worden, ende alsoo Godt daer als sijne woonstede nemen. Waer door wert afgebeelt de komste Christi in den vleesche, ende tot sijne Kercke, als mede sijne hemelvaert, waer over sich David in den Geest grootelicks verheught, alsoo hem Nathan mede soo uytnemenden bericht gedaen hadde, dat hy niet en wiste, hoe hy Godt daer voor genoegh soude dancken, 2.Sam. cap. 7.
margenoot18
Hebr. deuren der eeuwigheyt. Alsoo in het volgende negende vers, D. die langen tijt souden blijven in hare plaetse, daer de vorige Tabernakel van de eene plaetse op d’andere was verdragen, ende weynigh ruste gehadt hadde. Maer geduydt zijnde op de gemeynte der kinderen Godts, tot dewelcke Godt met sijne genade ende Geest ingaet, ende daer in woont, (daerom sy Godts Tempel genoemt worden) kan dit de eeuwighduerigheyt der Kercke Godts beteeckenen, als oock den hemel selve, voor soo vele de hemelvaert Christi hier oock wort beduydt. Siet van het woort eeuwigh, Genes. 17. op vers 7. ende voorts 1.Corinth. 3. vers 16. ende 6.19. Apoc. 3.20.
margenoot19
Godt, die geseyt wort te woonen tusschen de Cherubim op de Arke, 2.Sam. cap. 6. vers 2. Waer door Christus wiert afgebeelt, de rechte Koningh der heerlickheyt.
margenoot20
Siet 1.Reg. cap. 18. op vers 15. Sommige verstaen dat in desen Psalm van het 7 vers af, gesproken wort alleen van de hemelvaert onses Heeren Iesu Christi.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken