Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Psalm xlij.

De Propheet klaeght bitterlick, in sijne ballinghschap, over het ontbeeren des openbaren Godtsdiensts, ende de Godtslasteringen sijner vyanden, waer door sijn geest overstelpt wort: Doch hy verweckt sijne ziele weder tot eene vaste hope, ende vertrouwen op Godts genade.

1

Ga naar margenoot1 EEn’ onderwijsinge: voor den Ga naar margenoot2 Oppersanghmeester, onder de Ga naar margenoot3 kinderen van Korah.

2

Gelijck een Ga naar margenoot4 hert Ga naar margenoot5 schreeuwt na de waterstroomen; alsoo schreeuwt mijne ziele tot u, ô Godt.[kolom]

3

Ga naar margenoota Mijne ziele Ga naar margenoot6 dorstet na Godt, na den levendigen Godt: wanneer sal ick Ga naar margenoot7 ingaen, ende voor Godts aengesichte verschijnen?

4

Ga naar margenootb Mijne tranen zijn my tot Ga naar margenoot8 spijse dagh ende nacht; om dat sy den gantschen dagh tot my seggen, Ga naar margenoot9 waer is uwe Godt?

5

Ick gedencke daer aen, ende storte mijne ziele uyt Ga naar margenoot10 in my: om dat ick plagh henen te gaen onder de schare, [ende] met hen Ga naar margenoot11 te treden na Godes Huys, met eene stemme van vreughden-gesangh, ende lof, [onder] de feesthoudende menighte.

6

Ga naar margenootc Wat Ga naar margenoot12 buyght ghy u neder, ô mijne ziele, ende zijt onrustigh in my? hoopt op Godt, want ick sal hem noch loven, Ga naar margenoot13 voor de verlossingen sijns Ga naar margenoot14 aengesichts.

7

O mijn Godt, mijne ziele buyght haer neder in my, daerom gedencke ick uwer uyt het lant der Ga naar margenoot15 Iordane, ende Ga naar margenoot16 Hermonim uyt het Ga naar margenoot17 kleyn geberghte.

8

Ga naar margenoot18 De afgront roept tot den afgront, by het Ga naar margenoot19 gedruys uwer Ga naar margenoot20 watergoten: alle uwe baren ende uwe golven zijn over my henen gegaen.

9

Ga naar margenoot21 [Maer] de HEERE sal des daeghs sijne goedertierenheyt Ga naar margenoot22 gebieden, ende des nachts sal Ga naar margenoot23 sijn liedt by my zijn; het gebedt tot den Godt Ga naar margenoot24 mijns levens.

10

Ick sal seggen tot Godt, Ga naar margenoot25 Mijne steenrotze, waerom Ga naar margenoot26 vergeet ghy my? waerom ga ick Ga naar margenootd Ga naar margenoot27 in’t swart, van wegen des vyants onderdruckinge?

11

Met eene Ga naar margenoot28 dootsteke in mijne beenderen hoonen my mijne wederpartijders: als sy den gantschen dagh tot my seggen, Waer is uwe Godt?

12

Wat buyght ghy u neder, ô mijne ziele, ende wat zijt ghy onrustigh in my? Hoopt op Godt, want ick sal hem noch loven; hy is de Ga naar margenoot29 menighvuldige verlossinge mijns aengesichts, ende mijn Godt.

margenoot1
Siet Psalm 32. op vers 1. Anders, een onderwijsinge der kinderen van Korah: voor den Oppersanghmeester: ende soo in eenige volgende Psalmen.
margenoot2
Siet Psalm 4. op vers 1. Dit moet men alsoo verstaen, dat de Propheet desen Psalm ter tijt sijns vluchtens voor Saul (na het meeste gevoelen) gemaeckt zijnde, naderhant, als hy Koningh, ende de Arke in Zion was, gegeven heeft, om in Godts Huys gesongen te worden.
margenoot3
D. nakomelingen van Korah, wiens oproer ende ondergangh beschreven wort Numer. 16. Dese Korah was een kints kint van Kahath, sone van Levi. Wie nu onder de Kahathiten Oppersanghmeester by Davids tijt in Godts Huys geweest zy, siet daer van 1.Chron. 6.33.
margenoot4
Ofte, hinde: om dat het bygevoeghde woort in het Hebreeusch in ’t vrouwelick geslachte gestelt is, hoewel de Hebreen andersins oock een eygen woort hebben, dat een hinde beteeckent.
margenoot5
Het Hebreeusch woort wort alleenlick gevonden hier, ende Ioël 1.20. alwaer het den beesten des velts in het gemeyn wort toege-eygent, om uyt te drucken haer geschreeuw, ofte geroep, dat elck beest op sijne wijse maeckt, wanneerse grooten dorst hebben, ende na water verlangen, uyt wat oorsake den dorst oock mach wesen veroorsaeckt, het zy door gebreck van water in het gemeyn, ofte door uytdrooginge der rivieren, ofte door groote hitte, wanneerse gejaeght zijn, etc. gelijck David in sijn ballinghschap wel te rechte, als een wildt, van Saul is omgejaeght, daer in hem nochtans meest verdroot dat hy van den openbaren reynen Godtsdienst berooft was, als in het volgende verklaert wort.
margenoota
Psalm 63.2.
margenoot6
D. verlanght uytermaten seer. Vergelijckt Psalm 63.2. Iesa. cap. 55. vers 1. Ioan. cap. 7. vers 37. Apoc. 22.17.
margenoot7
In het Huys des Heeren, daer d’openbare Godts-dienst verricht wort, ende daer de Arke des verbonts is, daer op Godt woont, 2.Sam. 6.2.
margenootb
Psalm 80.6.
margenoot8
Hebr. broot, D. ick voede ende verzadige my met tranen, gelijck een ander met spijse. Vergelijckt Psalm 80.6.
margenoot9
D. waer is nu de hulpe van uwen Godt, op welcken ghy u verlaten hebt? alsoo ond. vers 11, etc.
margenoot10
Ofte, by my selven, dat is, ick verga, beswijcke, mijne krachten begeven my, mijn herte smelt wech, breeckt my (als men seyt) van verdriet. Vergelijckt Iob cap. 30. vers 16. Thren. c. 2. vers 12. Anders wort door de uytstortinge des herten, oock verstaen de uytteeringe aller gedachten, ende begeerten door het gebedt, als 1.Sam. 1.15. Psalm 62.9.
margenoot11
Ofte, zedighlick, statelick, sachtkens treden. ’t Hebreeusch woort wort alleenlick hier ende Iesa. 38.15. gevonden, beteeckenende na het meeste gevoelen, het gene hier gestelt is. And. wacker henen te treden.
margenootc
Psalm 43.5.
margenoot12
Ofte, zijt neder gebogen. Hier beschrijft David sijnen geestelicken inwendigen strijt, dien hy in dit sijn kruys gehadt heeft.
margenoot13
Of, ick sal hem noch loven: sijn aengesicht, (dat is, sijne genadige tegenwoordigheyt) [is] eene gewisse, ofte, menighvuldige behoudenisse.
margenoot14
D. die van sijne genadige tegenwoordigheyt sullen voort komen, die hy noch volgens sijn woort aen my bewijsen sal.
margenoot15
Sommige verstaen dat David hier siet op drie lantpalen van Canaan, willende seggen, waer henen hy oock soude mogen gejaeght worden, dat hy niet te min Godes over al gedencke, ende tot hem toevlucht neme, het zy in ’t Oosten van Canaan, daer de Iordane is, het zy in ’t Noorden, daer de bergen Libanus ende Hermon zijn, het zy in het Zuyden, daer Iuda met kleyner bergen, als de noordsche zijde, besloten is. Ondertusschen kan dit oock een reden zijn sijner verslagentheyt, dat hy in plaetse van den Godtsdienst by te woonen, (gelijck hy te voren gewoon was te doen) aldus moet omswerven in de uyterste palen van Israël. Daerom sommige dit oversetten, om dat ick uwer gedencke.
margenoot16
Dat is, de bergen Hermons, ofte, der Hermoniten. Dat is, die aen dat geberghte woonen. Siet van Hermon Deuter. cap. 3. vers 8.
margenoot17
Anders, uyt het geberghte Mitsar, houdende dit voor eenen eygenen naem van seker geberghte.
margenoot18
Ofte, afgront aen afgront roept, Dat is, de een afgront volght op den anderen: het een perijckel is niet over, of het ander komt’er op. De Propheet wil seggen, dat hem Godt soo veel lijdens toe sendt, dat hy is als een, die by groot onweder in eene onstuymige ende verbolgene zee vaert, daer het niet anders schijnt, als of hy slagh op slagh van de hooghte in den afgront sal neder sincken. Vergelijckt Psalm 107. versen 24, 25, 26, etc.
margenoot19
Hebr. eygentlick, stemme: maer ’t Hebreeusch woort wort van allerley geluyt gebruyckt.
margenoot20
Verstaet, geweldigen regen, die van den wint gedreven zijnde, sulcken gedruysch ende bruysen maeckt, als sterckloopende wateren, die door canalen ofte sluysen van de hooghte in de leeghte neder storten.
margenoot21
Als of hy seyde: Dit is ’t alleen, dat my by dage ende by nachte behoudt, sonder dat ware ick een verloren man.
margenoot22
Siet van dese maniere van spreken Levit. 25. op vers 21. ende vergelijckt Psalm 44.5.
margenoot23
Dat is, van hem, die my altoos oorsake geeft om hem te dancken, ende te bidden. Vergelijckt Iob 35.10. Iesa. 30.29.
margenoot24
D. die my wonderbaerlick by het leven houdt, ende in alle perijckelen bewaert.
margenoot25
D. by Godt, die mijne steenrotze (dat is, toevlucht ende bescherminge) is, sal ick dese vryigheyt gebruycken, dat ick hem aldus klaeghlick aenspreke.
margenoot26
Uyt de voorgaende woorden van geloove, blijckt dat dit geen woorden van ongeloove zijn, maer desen sin hebben: Dewijl ick geloove dat ghy mijne sterckte zijt, waerom soudt ghy my dan vergeten? dat is, uwe hulpe opschorten, als of ghy my hadt vergeten. Vergelijckt Psalm 43.2. ende Genes. 8. op vers 1.
margenootd
Psalm 35.14. ende 38.7. ende 43 2.
margenoot27
Siet Psalm 35. op vers 14.
margenoot28
Ofte, sweert, moortpriem. Hebr. doodinge, ende voorts (om datse instrumenten zijn, waer mede yemant gedoot wort) een sweert, moortpriem, etc. Hy wil seggen, dat hem sulcks soo wee doet, als ofse hem met een sweert ofte moortpriem doorstaken, ofte in sijn herte staken. Want de beenderen alsoo voor het lichaem, het binnenste, ende de vastigheyt, sterckte, vermogen, ende gesontheyt des menschen genomen worden. Siet Iob 7. op vers 15. ende Psalm 35. op vers 10.
margenoot29
Hebr. verlossingen. Boven vers 6. heeft hy geseyt, dat sijn heyl, sijne verlossinge, ofte behoudenisse van Godts aengesichte quam, ofte, in sijn lieflick aenschijn bestont: hier seyt hy nu, dat Godt de behoudenisse sijns (des Propheten) aengesichts zy, Dat is, daer op hy siet, ofte, die hem dagelicks voor oogen komt. Hy schijnt te willen seggen, dat hem Godt alsoo steeds verlost ende behoudt, dat het oogenschijnlick is, dat hy ’t klaerlick voor sijne oogen siet, buyten dat soude hy telckens verloren zijn.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken