Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Psalm Lxxxiiij.

De Propheet geeft sijnes herten droeffenisse te kennen, om dat hy by de vergaderinge der geloovigen niet en mocht wesen, verklarende de gelucksaligheyt der gener die sulcks mochte gebeuren: Wenschende ende biddende, daer wederom te mogen verschijnen.

1

VOor Ga naar margenoot1 den Oppersanghmeester, op de Ga naar margenoot1 Gittith: Een Psalm Ga naar margenoot1 voor de kinderen Korah.

2

Hoe lieflick zijn Ga naar margenoot2 uwe wooningen, O HEERE der heyrscharen!

3

Ga naar margenoota Mijn ziele is begeerigh, Ga naar margenoot3 ende beswijckt oock van verlangen, na Ga naar margenoot4 de voorhoven des HEEREN: Ga naar margenoot5 mijn herte, ende mijn vleesch roepen uyt tot den levendigen Godt.

4

Selfs vindt de mussche een huys, ende de swaluwe een nest voor haer, daerse hare jonghskens leght, Ga naar margenoot6 by uwe altaren, HEERE der heyrscharen, mijn Koningh, ende mijn Godt.

5

Welgelucksaligh zijnse die in u huys Ga naar margenoot7 woonen: sy prijsen u Ga naar margenoot8 gestadelick, Ga naar margenoot9 Sela!

6

Welgelucksaligh is de mensche wiens sterckte in u is, Ga naar margenoot10 in welcker herte de gebaende wegen zijn.

7

Als sy door Ga naar margenoot11 het dal Ga naar margenoot12 der moerbesieboomen doorgaen, Ga naar margenoot13 stellen sy hem tot een fonteyne, oock sal de regen haer Ga naar margenoot14 gantsch rijckelick overdecken.

8

Ga naar margenoot15 Sy gaen van kracht tot kracht, een yegelick [van haer] sal verschijnen voor Godt Ga naar margenoot16 in Zion.

9

HEERE Godt der heyrscharen, hoort mijn gebedt: neemt’et ter oore, O Godt Iacobs, Sela!

10

O Godt, Ga naar margenoot17 onse schildt, Ga naar margenoot18 siet: ende aenschouwt Ga naar margenoot19 het aengesichte Ga naar margenoot20 uwes Gesalfden.

11

Want een dagh in uwe Ga naar margenoot21 voorhoven, is beter dan duysent Ga naar margenoot22 [elders:] Ick koos liever Ga naar margenoot23 aen den dorpel in het Huys mijnes Godts te wesen, dan lange te woonen in Ga naar margenoot24 de tenten der godtloosheyt.

12

Want Godt de HEERE Ga naar margenoot25 is een sonne ende schildt, de HEERE sal genade ende eere geven: Ga naar margenoot26 hy en sal ’t goede niet onthouden den genen die in oprechtigheyt wandelen.

13

HEERE der heyrscharen, Ga naar margenootb welgelucksaligh is de mensche, die op u vertrouwt.

margenoot1
.1.1 Siet Ps. 42. vers 1. de aenteeckeninge van Oppersanghmeester: ende Psalm 8. vers 1. van Gittith. Van de Psalmen voor de kinderen van Korah, siet Ps. 47. vers 1.
margenoot1
.1.1 Siet Ps. 42. vers 1. de aenteeckeninge van Oppersanghmeester: ende Psalm 8. vers 1. van Gittith. Van de Psalmen voor de kinderen van Korah, siet Ps. 47. vers 1.
margenoot1
.1.1 Siet Ps. 42. vers 1. de aenteeckeninge van Oppersanghmeester: ende Psalm 8. vers 1. van Gittith. Van de Psalmen voor de kinderen van Korah, siet Ps. 47. vers 1.
margenoot2
Ofte, uwe tabernakelen, in dewelcke uwen dienst gepleeght wort: welcke de Psalmist wooningen noemt in het getal van vele, omdat de tabernakel verscheydene afdeylingen of quartieren hadde. siet Psal. 43. op vers 3.
margenoota
Psalm 42.2. ende 63.2.
margenoot3
D. sy beswijckt ende verdwijnt schier van groot ende geduerigh verlangen, om in des Heeren huys, ofte tabernakel te mogen komen. Siet de aenteeckeninge Iob 19.27.
margenoot4
Verstaet hier de voorhoven die by den tabernakel waren.
margenoot5
Dat is, lijf en ziele verlangen seer, als ick dencke, dat my Godt die genade noch mochte doen, dat ick in den heyligen tabernakel by sijnen Godtsdienst met Godts volck mochte verschijnen.
margenoot6
Als of hy seyde, Uwe altaren zijn het huys ende nest daer ick na verlange, daer hebbe ick eenen grooten lust toe, ende ’t is immers een onweerdige sake, dat ick van deselve verbannen ben ende blijve, door het gewelt mijner vyanden, daer de swaluwen selve hare nesten ontrent hebben. Anders, na uwe altaren, T.w. schreijen mijn herte ende mijn vleesch, vers 3.
margenoot7
D. dagelicks verkeeren, te weten, de Priesters ende Leviten, mitsgaders andere Godtsalige persoonen.
margenoot8
Of, voortaen.
margenoot9
Siet Psalm 3. op vers 3.
margenoot10
D. die met hertelicke begeerte verlangen te gaen op de wegen, dewelcke na den tabernakel leyden, die van de vrome veel betreden worden: of, die den wegh der geboden Godes met lust voor oogen hebben.
margenoot11
Verscheydene uytleggers schrijven, dat dit een seer dorre valleije was, door dewelcke eenige Israëliten, die na den tabernakel trocken, passeeren moesten: Ende verstaet hier door, alle drooge plaetsen, die geen water en hebben.
margenoot12
Van dese plaetse, daer veel moerbesieboomen stonden, siet 2.Sam. 5.23. Eenige Oversetters houden hier het Hebreeusch woort Bacha, ende verduytschen’t het dal der tranen, gelijck de Griecksche Oversetters: of, ’t jammerdal.
margenoot13
D. sy houden den Heere voor hare sprinck-ader, met dewelcke sy overvloedelick verquickt ende gelaeft worden, ende hier door overkomen sy de moeijelickheyt deser kommerlicker reyse. Anders, sy stellen het, T.w. dal, tot een fonteyne, als of de Psalmist seyde, Sy en vragen na de dorrigheyt ende moeijelickheyt van’t voorseyde dal niet, maer sy passeeren daer door met vreught ende goet genoegen, niet anders, dan of het vol lustige fonteynen ware.
margenoot14
Hebr. in, of, met zegeninge, D. rijckelick, overvloedelick overdecken. Ezech. 34.26. worden oock de overvloedige regenen genoemt regenen der zegeninge: Ende 2.Cor. 9.6. staet, wie in zegeninge zaeyt, D. mildelick.
margenoot15
Of, van sterckte tot sterckte, D. om seerst, ende hoe sy meer gaen hoe sy lustiger worden, tot dat sy eyndelick ten huyse Godes in Zion komen. Anders, van bende tot bende, D. sy gaen met onderscheydene hoopen ofte scharen, d’een hoop voor, d’ander na. siet Psalm 42.5. Luce 2.44.
margenoot16
T.w. in den tabernakel die op den bergh Zion was, ende daer de Arke des verbonts was op dewelcke Godt sat. Hier uyt is af te nemen, dat David desen Psalm gemaeckt heeft, doe hy van Absalon verdreven was, want doe was de Arke des verbonts op den bergh Zion, 2.Sam. cap. 6. en 1.Chron. cap. 16. Maer doe David voor Saul vluchtte, was de Arke te Kiriath-Iearim, 1.Sam. 7.1.
margenoot17
D. die ons beschutt ende beschermt.
margenoot18
Hy wil seggen, Siet ons genadelick aen.
margenoot19
D. den persoon, of, den elendigen staet.
margenoot20
Hebr. uwes Messiae, T.w. Davids, die een figure ende vader Christi, na den vleesche, geweest is, die oock de Messias ofte Gesalfde des Heeren genoemt wort, 2.Sam. 23.1. Ende kunnen alsoo dese woorden van den Koningh David verstaen worden, doe hy van Absalon verdreven was. Al hoewel andere die alsoo verstaen, dat David hier dit bidt, om Christi des Messiae wille.
margenoot21
Siet boven vers 3.
margenoot22
T.w. buyten uwe voorhoven, waer het oock soude mogen wesen.
margenoot23
D. in een geringen staet te leven, bedienende het ampt als van poortier des tempels.
margenoot24
D. in de huysen (hoe groot ende lustigh deselve oock mogen zijn) in dewelcke men godtloosheyt bedrijft.
margenoot25
D. hy verlicht ende verheught sijne getrouwe dienaren, gelijck de sonne met haer lieflick schijnsel de menschen verquickt, na dat sy lange in eene droeve duysternisse geseten hebben. Siet Iesa. 60.19. Apocal. 21.23.
margenoot26
Dat is, hy keert alle ongeluck ende quaet van de sijne af. Siet Genes. 15.1.
margenootb
Psalm 2.12. ende 34.9.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken