Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het Eerste Capittel.

Van de nuttigheyt deser spreucken, vers 1, etc. plicht der kinderen tegen d’ouders, 8. waerschouwinge voor der godtloosen geselschap, 10. d’eeuwige Wijsheyt selve wort ingevoert, klagende over haerder verachtinge, vermanende tot bekeeringe, ende dreygende allen ongehoorsamen het eeuwigh verderf, ende den gehoorsamen beloovende eene vaste gelucksaligheyt, 20.

1

DE Ga naar margenoot1 Spreucken Salomons des soons Davids, des Koninghs Israëls.

2

Om Ga naar margenoot2 wijsheyt, ende Ga naar margenoot3 tucht te weten; om te verstaen Ga naar margenoot4 redenen Ga naar margenoot5 des verstants.

3

Om aen te nemen onderwijs van Ga naar margenoot6 goet verstant; Ga naar margenoot7 gerechtigheyt, ende Ga naar margenoot8 recht, ende Ga naar margenoot9 billickheden.

4

Om den Ga naar margenoot10 slechten Ga naar margenoot11 kloecksinnigheyt te geven, den Ga naar margenoot12 jongelingh Ga naar margenoot13 wetenschap, ende Ga naar margenoot14 bedachtsaemheyt.

5

Die wijs is sal hooren, ende sal Ga naar margenoot15 in leere toenemen; ende die verstandigh is, sal Ga naar margenoot16 wijsen raet bekomen:

6

Om te verstaen eene Ga naar margenoot17 spreucke, ende [kolom] Ga naar margenoot18 de uytlegginge; de woorden der Wijsen, ende hare Ga naar margenoot19 raetselen.

7

Ga naar margenoota De vreese des HEEREN is het Ga naar margenoot20 beginsel der wetenschap: Ga naar margenoot21 de dwase verachten wijsheyt, ende tucht.

8

Ga naar margenoot22 Mijn soon, hoort de tucht uwes vaders, ende en verlaet de Ga naar margenoot23 leere uwer moeder niet:

9

Want sy sullen uwen hoofde Ga naar margenoot24 een aengenaem toevoeghsel zijn, ende ketenen aen uwen Ga naar margenoot25 halse.

10

Mijn soon, indien Ga naar margenoot26 de sondaers u Ga naar margenoot27 aenlocken, Ga naar margenootb en verwillight niet.

11

Indien sy seggen; Gaet met ons, laet ons Ga naar margenoot28 loeren op bloet, ons Ga naar margenoot29 versteken tegen den onschuldigen, Ga naar margenoot30 sonder oorsake:

12

Laet ons haer Ga naar margenoot31 levendigh verslinden, Ga naar margenoot32 als het graf; ja geheel ende al, gelijck Ga naar margenoot33 die in den kuyl neder dalen:

13

Alle kostelick goet sullen wy vinden, onse huysen sullen wy met roof vullen:

14

Ghy sult Ga naar margenoot34 u lot midden onder ons werpen: Ga naar margenoot35 wy sullen alle eenen buydel hebben.

15

Mijn soon en Ga naar margenoot36 wandelt niet met hen op den wegh; weert uwen Ga naar margenoot37 voet van haren padt.

[Folio 281v[276v]]
[fol. 281v[276v]]

16

Want hare Ga naar margenootc voeten loopen Ga naar margenoot38 ten boose; ende sy haesten hen om bloet te storten.

17

Sekerlick Ga naar margenoot39 het net wort Ga naar margenoot40 te vergeefs gespreyt voor de oogen van Ga naar margenoot41 allerley gevogelte:

18

Ende dese Ga naar margenoot42 loeren op haer [eygen] bloet, ende Ga naar margenoot43 versteken sich tegen hare zielen.

19

Soo zijn de Ga naar margenoot44 paden eens yegelicks, die Ga naar margenoot45 gierigheyt pleeght: Ga naar margenoot46 sy sal de ziele Ga naar margenoot47 harer meesters Ga naar margenoot48 vangen.

20

De Ga naar margenoot49 opperste Wijsheyt Ga naar margenoot50 roept over luyt daer buyten; sy Ga naar margenoot51 verheft hare stemme op de straten.

21

Sy roept Ga naar margenoot52 in het voorste der woelingen; aen de deuren Ga naar margenoot53 der poorten spreeckt sy hare redenen in der Ga naar margenoot54 stadt.

22

Ga naar margenoot55 Ghy slechte, hoe lange sult ghy de slechtigheyt beminnen? ende Ga naar margenoot56 de spotters voor sich de spotterije begeeren? ende de Ga naar margenoot57 sotten wetenschap haten?

23

Ga naar margenoot58 Keeret u tot mijne bestraffinge: Siet, ick sal Ga naar margenoot59 mijnen geest u-lieden overvloedighlick Ga naar margenoot60 uytstorten; ick sal mijne woorden u bekent maken.

24

Dewijle ick Ga naar margenootd geroepen hebbe, ende ghylieden geweygert hebbet; mijne hant Ga naar margenoot61 uytgestreckt hebbe, ende daer niemant en was die opmerckte:

25

Ende hebbet allen mijnen raet Ga naar margenoot62 verworpen; ende mijne bestraffinge niet gewilt:

26

Soo sal ick oock in u-lieder verderf lacchen: ick sal spotten, wanneer uwe Ga naar margenoot63 vreese komt.

27

Wanneer uwe vreese Ga naar margenoote komt gelijck eene Ga naar margenoot64 verwoestinge, ende u verderf aenkomt Ga naar margenoot65 als een wervelwint; wanneer u benauwtheyt, ende anghst overkomt:

28

Dan sullen sy tot my roepen, maer ick en sal niet antwoorden: sy sullen my Ga naar margenoot66 vroegh soecken, maer en sullen my niet vinden:

29

Daerom dat sy de Ga naar margenoot67 wetenschap gehaet hebben, ende de vreese des HEEREN niet en hebben verkoren.

30

Sy en hebben in mijnen raet niet bewilliget: alle mijne bestraffinge hebben sy versmadet. [kolom]

31

Ga naar margenoot68 Soo sullen sy Ga naar margenoot69 eten van de Ga naar margenoot70 vrucht hares weghs, ende Ga naar margenoot71 sich verzadigen met hare raetslagen.

32

Want de Ga naar margenoot72 afkeeringe der slechten Ga naar margenoot73 salse dooden, ende de Ga naar margenoot74 voorspoet der sotten salse verderven.

33

Maer die na my hoort, sal Ga naar margenoot75 seker woonen: ende hy sal gerust zijn van de vreese des quaets.

margenoot1
Siet van het Hebreeusch woort 1.Reg. 4. op vers 32.
margenoot2
Verstaet eene vaste, ende grondige kennisse van Goddelicke, ende menschelicke dingen, om sich selven in geloove, ende leven wel te schicken. Vergelijckt 1.Reg. 3. op vers 12.
margenoot3
Verstaet, het onderwijs dat gegeven wort, om tot de wijsheyt te geraken.
margenoot4
Of, redenen, die verstandelick voorgestelt zijn.
margenoot5
Dit houdt men te zijn de kloeckheyt, ende voorsichtigheyt des geestes, waer door de wijsheyt tot het recht gebruyck wel wort aengeleght. Vergelijckt 1.Reg. cap. 3. op vers 12.
margenoot6
T.w. waer door men mach kloecksinnigh, wijs, vernuftigh, ende voorsichtigh worden, in al het gene dat den mensche in sijn doen, ofte laten soude mogen voorvallen. Vergelijckt onder 3.4. ende 13.15. ende c. 21.16.
margenoot7
Verstaet den gantschen plicht, die wy Godt, ende onsen naesten schuldigh zijn, na uytwijsen van de eerste, ende tweede tafel.
margenoot8
Te weten, waer door wy tegen onsen naesten doen dat wy schuldigh zijn, achtervolgende het voorschrift van de tweede tafel eygentlick.
margenoot9
Die onderhouden moeten zijn in alle t’samenhandelingen, ende verschillen der menschen na den aert der liefde, ende den eysch der sake.
margenoot10
Dit woort is somtijts in ’t quade genomen voor de gene, die door hare domheyt lichtelick gelooven, sich lichtelick laten omsetten, ende van het goede verleyden. Siet Iob cap. 5. op vers 2. Alsoo onder versen 22, 32. ende 7.7. ende 8.5. ende 14.15, 18. Somtijts is het Hebreeusch woort in het goede genomen, voor de gene die leersaem, onnoosel, eenvoudigh, ende recht uyt zijn, ende lichtelick van de boose bedrogen, ende beschadight souden worden, ’t en ware dat Godt hen, op den welcken sy vertrouwen, als een vader bewaerde, Psalm 19.8. ende 116.6. onder 19.25. Matth. cap. 10. vers 16.
margenoot11
Dit woort is hier in ’t goede genomen voor een kloeck, wacker, subtijl, ende scherp verstant, als onder cap. 8. versen 5, 12. ende 19.25. Elders is’t genomen in het quade voor arghlistigheyt, ende snoode schalckheyt, als Exod. cap. 21. vers 14. Iosu. cap. 9. vers 4. Iob cap. 5. vers 12. ende cap. 15. vers 5.
margenoot12
Soo in jaren als in verstant.
margenoot13
Verstaet, met eene bloote kennisse der dingen die men weten moet, maer oock der redenen daer van.
margenoot14
Dat is, een kloeck, ende vernuftigh bedencken, vereenight met sonderlinge voorsichtigheyt. Alsoo onder cap. 2. vers 11. ende 3.21. Siet Iob cap. 21. de aenteeckeninge op vers 27.
margenoot15
Siet van het Hebreeusch woort overgeset, leere, Iob 11. op vers 4. Ofte, sal geleertheyt vermeerderen, ofte, in begrijp toenemen. Vergelijckt onder 9.9. Hebr. eygentlick, leere toedoen.
margenoot16
Hebr. wijse raden. In het getal van velen. Siet van dit woort Iob 37. op vers 12.
margenoot17
Siet boven op vers 1.
margenoot18
T.w. der selver spreucke. And. konstige redenen, D. bequame welsprekentheyt, om sijn woort wel te doen.
margenoot19
Dat is, redenen, die eenen verborgenen ende diepen sin hebben. Siet Iudic. 14. op vers 12. ende 1.Reg. cap. 10. op vers 1.
margenoota
Iob 28.28. Psalm 111.10. Proverb. 9.10. Eccles. 12.13.
margenoot20
D. de grontslagh, ende het fondament der warer wijsheyt, Te weten, om die ten vollen te verkrijgen; even gelijck in het bouwen van een huys het fondament het beginsel is van de resteerende bouwinge, om die te voltrecken. siet Psalm 111. op vers 10.
margenoot21
Verstaet door dese meest de menschen, die vele valsche opinien ingedroncken hebbende, den rechten wegh der wijsheyt, ende de vreese Godts niet en volgen. Siet Iob 5. op vers 2.
margenoot22
Alsoo noemt Salomo alle de gene, die sijne leeringe hooren, ofte lesen, om te toonen niet alleen, dat hyse met een vaderlick gemoedt voortbrenght, maer oock dat sy die met eene kinderlicke, ende gantsch gehoorsame toegenegentheyt behoorden te ontfangen. Alsoo ond. versen 10, 15. ende 2.1. ende 3. vers 1, etc. Vergel. Iudic. 17. op vers 10. 1.Reg. 20. op vers 35. ende 2.Reg. 2. op vers 12. Psalm 34. op vers 12.
margenoot23
Of, wet, of, onderwijsinge. Alsoo ond. 3.1. ende 4.2. ende 6.20, 23. ende 7.2.
margenoot24
Hebr. een toevoeghsel der aengenaemheyt, D. ’t welck u aengenaem, ende aensienlick maken sal. Alsoo onder 4.9.
margenoot25
Hebr. gorgel.
margenoot26
Verstaet grove, ende onbekeerde sondaers. Siet 1.Sam. cap. 15. op vers 18.
margenoot27
Ofte, verleyden willen, D. sullen soecken met schoone woorden te bepraten, ende te vervoeren. siet van ’t Hebreeusch woort Iudic. 14. op vers 15.
margenootb
Prov. 4.14.
margenoot28
T.w. om dat met dootslaen, ende moorden te vergieten. Bloet, voor dootslagh. siet Gen. 37. op vers 26.
margenoot29
D. lagen leggen. Alsoo Psalm 56.7. ende onder vers 18.
margenoot30
D. sonder dat hy ’t verdient heeft. Alsoo Psalm 35.7.
margenoot31
D. sonder barmhertigheyt. Vergel. Psalm 124.3.
margenoot32
D. gelijck ’t graf de doode lichamen verslint. Vergel. ond. 27.20. ende 30.16.
margenoot33
Hebr. de nederdalende des kuyls. Alsoo Gen. 23. vers 10. den ingangers sijner stadts-poorte, D. die ter poorte sijner stadt ingingen. Psal. 78. vers 9. schutters der boge, D. die met den boge schieten.
margenoot34
D. den buyt met ons helpen deelen: ’t welcke gemeynelick geschiet met lotinge, als yeder sijn deel daer uyt begeert te trecken.
margenoot35
D. allen roof sullen wy gemeen hebben, ende onder ons deelen.
margenoot36
D. en houdt met hen geene gemeynschap, of, en verkeert niet met hen. Vergelijckt de maniere van spreken met 1.Sam. 25.15. Ps. 1.1.
margenoot37
D. gaet niet met haer in hare quade wegen. Voorts kan men hier door verstaen, affecten, genegentheden, bewegingen: want gelijck de voeten het lichaem herwaerts, ende gintswaerts dragen, alsoo wort de geest des menschen door de affecten tot veelderley voornemen, ende werck gedreven. Vergelijckt onder vers 16. ende 5.5. ende 6.18, etc.
margenootc
Iesa. 59.7. Rom. 3.15.
margenoot38
D. om yemant quaet, ofte schade te doen.
margenoot39
De sin is, Gelijck een vogel te vergeefs het net uytgespannen siet, overmits hy daer op niet en let, maer sijne oogen alleene heeft op het aes, daer op hy vallende gevangen wort: alsoo en letten de boosdoenders niet op het perijckel, daer in sy sich selven steken, als sy om eenigh tijdelick voordeel haren naesten beschadigen, maer vallen in de handen van de Overheyt, diese na hare verdiensten straft, ofte, werden van Godt andersins geplaeght.
margenoot40
Welverstaende, ten aensien van het gevogelte, overmits het door de uytspanninge van het net niet gewaerschouwt en wort van ’t perijckel; maer wort door eenen gretigen lust alleen tot het aes gedreven. Sommige duyden dit alsoo: dat de vogelen, als sy het net sien spreyden, daer door gewaerschouwt worden, ende wechvliegen; maer dat de godtloose soo dom zijn, dat sy haer eygen net bereyden daer in sy gevangen sullen worden.
margenoot41
Hebr. van allen Heere des vleugels, D. van allerley gevogelte, ofte, al dat vleugelen heeft. siet Genes.14. op vers 13.
margenoot42
T.w. sy, van dewelcke gesproken is boven 15, 16. De sin is, dat sy haer eygen leven in het verderf brengen, mits te staen na het leven van een ander. Vergel. onder 8.36. ende de aenteeckeninge.
margenoot43
Siet boven op vers 11.
margenoot44
D. voornemen, daden ende wercken. Vergel. Genes. 6. op vers 12. item onder 2. vers 15. ende 22.25.
margenoot45
Hebr. gierigheyt giert, ofte, met gierigheyt giert. Alsoo onder 15.27. Ierem. 6. vers 13. Ezech. 22.27. Habak. 2.9. Het Hebreeusch woort is meest altijt in ’t quade genomen voor vuyl, gierigh, ende oneerlick gewin. Siet Genes. 37.26. Exod. 18.21. 1.Sam. 8.3. Psalm 119.36. onder 28.16. Iesa. 56.11.
margenoot46
T.w. de gierigheyt.
margenoot47
D. der gener, die de gierigheyt plegen. Siet van het woort Baal, Genes. cap. 14. op vers 13.
margenoot48
Dat is, in ’t verderf brengen: gelijck een vogel door het aes, daer hy na vlieght, gevangen wort, ende aen sijne doot komt.
margenoot49
Hebr. wijsheden; in’t getal van vele, Dat is, de hooghste, uytnemenste, ofte opperste wijsheyt. Alsoo onder 9.1. ende Psalm 49.4. alsoo wort Iob 40.10. een groot beest genoemt Behemot, D. beesten, in’t getal van velen. Dit geschiet om eenige saken te vergrooten, ofte te vermenighvuldigen. Anders, elcke wijsheyt, ofte, menigerley wijsheyt, ofte, [wijsheyt] der wijsheden. Men kan hier door dese wijsheyt verstaen, ofte de wesentlicke wijsheyt des Vaders, dewelcke is de Sone Godts, daer van siet onder cap. 8. ofte de wijsheyt begrepen in de Heylige Schrift, die alle wijsheyt der menschen te boven gaet. Sommige verstaen de wijsheyt, die door Godts woort, ende de wercken der Goddelicker voorsichtigheyt geopenbaert wort.
margenoot50
T.w. door de Predickers van Godts woort, ofte oock door de wercken der scheppinge, ende regeeringe aller dingen.
margenoot51
Hebr. geeft, D. sy verheft hare stemme, ende laetse hooren. Alsoo Genes. 45.2. onder 2.3. ende 8.1.
margenoot52
Hebr. in het hooft der woelingen. Verstaet, de plaetsen daer groote vergaderinge is van volcke, ende daer in oock veel gewoels.
margenoot53
Daer het gerichte gehouden wiert, ende volgens groote by-een-komste van volck was. Siet Genes. cap. 22. op vers 17.
margenoot54
Verstaet, elcke stadt van het lant Israëls.
margenoot55
Dit zijn de woorden der wijsheyt, die Salomo aldus sprekende invoert: Van ’t woort slechte, siet boven op vers 4.
margenoot56
Siet Psalm 1. op vers 1.
margenoot57
Verstaet, niet narren, ende sinneloose, die het redelick gebruyck des menschelicken verstants niet en hebben, maer die berooft zijn van de ware wijsheyt ten eeuwigen leven leydende, nochte daer na te trachten genegen zijn, maer alleene met dit tijdelicke leven sich bekommeren.
margenoot58
T.w. om die aen te hooren, ende na te volgen. Anders, bekeert u op mijne bestraffinge, D. doet boete, ende betert u door kracht van mijne bestraffinge. Verstaet eene bestraffinge, dewelcke geschiet door woorden van onderwijsinge, ende vermaninge. Alsoo ond. versen 25, 30.
margenoot59
Dat is, de kennisse van mijnen sin, ende wille. Siet het woordeken geest seer in gelijcken sin, Dat is, voor de gave des verstants genomen, Psalm 76.13. onder 29. vers 11. Ioël 2.28.
margenoot60
Eene maniere van spreken genomen van de fonteynen, uyt dewelcke ’t water met grooten overvloet voortspringht. Siet van ’t Hebreeusch woort Psalm 19. op vers 3. Het wort gebruyckt in het goede, als hier, ende in de voorgemelde plaetse, ende in het quade, als onder 15. versen 2, 28.
margenootd
Iesa. 65.12. ende 66.4. Ierem. 13.10.
margenoot61
Te weten, om u tot bekeeringe te noodigen. Siet gelijcke wijse van spreken Iesa. 65.2.
margenoot62
Het Hebreeusch woort is in gelijcken sin genomen, onder 4.15. ende 8.33. ende 13.18. ende 15.32. And. hebbet [u van] mijnen raet onttrocken, ofte, ontblootet. Anders, hebbet mijnen raet doen ophouden.
margenoot63
Dat is, het quaet, ende ongeluck, daer in ghy seer bevreest, ende verslagen sult zijn: ofte, daer ghy voor vreest. Alsoo in het volgende vers Siet Iob 39. op vers 25.
margenoote
Iob 27.9. ende 35.12. Iesa. 1.15. Ierem. 11.11. ende 14.12. Ezech. 8.18. Mich. 3.4.
margenoot64
Die haer wijt, ende breet met groot geruysch uytspreyt, ende geweldige schade doet. Siet van dese gelijckenisse oock Psalm 35.8. ende de aenteeckeninge onder 3.25. Iesa. 10.3. ende 47.11.
margenoot65
D. seer snellick, schrickelick, ende geweldelick. Siet van sulcke gelijckenisse oock Iob 9. op vers 17.
margenoot66
D. met groote sorge, ende vlijtigheyt soecken. Siet Iob 8. op vers 5.
margenoot67
Siet boven op vers 4.
margenoot68
Ofte, daerom sullen sy eten, etc.
margenoot69
Dat is, ontfangen, ende verkrijgen de straffe, ofte vergeldinge van hare boose wercken. Siet Iob 21. op vers 25.
margenoot70
Dit woort is genomen voor allerley quaet, ofte, goet, dat yewers uyt voort komt. Voor ’t quaet, als hier, Iesa. 10.12. Ier. cap. 6. vers 19. Mich. 7.13. Luce 6.43. Voor het goet, onder 8.19. ende 31.31. Amos 6.12. Galat. 5.22. Philip. 1.11.
margenoot71
D. eenen verdrietigen overvloet van plagen over sich brengen, veroorsaeckt door hare ongeseggelicke, ende hartneckige sinnen. Siet van dese maniere van spreken Iob 7.4. ende d’aenteeck.
margenoot72
T.w. waer door sy hen afwenden van de leeringe, ende vermaninge der wijsheyt.
margenoot73
T.w. de slechte: het welcke geschiet door middel van de Overigheyt, ofte andere middelen, ende van Godt selve.
margenoot74
Verstaet, die sy, ofte andere boose menighmael in dit leven hebben, waer door sy in hare afwijckinge gestijft worden.
margenoot75
Hebr. in, ofte, met sekerheyt, D. niet alleene sonder quade bejegeninge, maer oock sonder vreese daer van. Deselve maniere van spreken is Levit. 25.18. Deuter. 33.12. Iesa. cap. 47. vers 8. Ierem. 23.6. Ezech. 39.26, etc.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken