Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het ij. Capittel.

Verscheyden beloften van groote nuttigheden, voor de gene die de ware wijsheyt met yver na trachten ende verkrijgen: bysonderlick datse gestiert ende bewaert sullen worden in den wegh des levens, ende behouden van ’t godtloos geselschap, dat den wegh des verderfs ingaet.

1

Ga naar margenoot1 MYn soon, soo ghy mijne redenen aenneemt; ende mijne geboden by u Ga naar margenoot2 wech leght:

2

Om uwe ooren na wijsheyt te doen opmercken, [soo] ghy u herte tot Ga naar margenoot3 verstandigheyt neyght:

3

Ga naar margenoot4 Ia soo ghy tot het verstant Ga naar margenoot5 roept; uwe stemme Ga naar margenoot6 verheft tot de verstandigheyt:

4

Ga naar margenoota Soo ghyse soeckt als Ga naar margenoot7 silver, ende naspeurt als verborgene schatten:

5

Dan sult ghy de vreese des HEEREN verstaen; ende sult de kennisse Godts Ga naar margenoot8 vinden.

6

Ga naar margenootb Want de HEERE geeft wijsheyt; Ga naar margenoot9 uyt sijnen mont [komt] kennisse, ende verstant.

7

Hy leght wech voor de oprechte een Ga naar margenoot10 bestendigh wesen: Ga naar margenoot11 Hy is een schildt den genen, die Ga naar margenoot12 oprechtelick wandelen:

8

Op dat sy Ga naar margenoot13 de paden des rechts houden: ende hy sal den wegh sijner Ga naar margenoot14 gunstgenooten Ga naar margenoot15 bewaren.

9

Dan sult ghy verstaen Ga naar margenoot16 gerechtigheyt, ende recht, ende billickheden: [ende] allen Ga naar margenoot17 goeden padt.

10

Als de wijsheyt in u herte sal gekomen zijn, ende de wetenschap voor uwe ziele sal lieflick zijn;

11

Soo sal de bedachtsaemheyt Ga naar margenoot18 over u de wacht houden; de verstandigheyt sal u behoeden.

12

Om u te redden van den Ga naar margenoot19 quaden wegh; van den man, die Ga naar margenoot20 verkeertheden spreeckt:

[Folio 277r]
[fol. 277r]

13

[Van de gene] die Ga naar margenoot21 de paden der oprechtigheyt Ga naar margenoot22 verlaten; om Ga naar margenoot23 te gaen in de wegen der duysternisse.

14

Die blijde zijn in het quaet doen; verheugen sich in de verkeertheden Ga naar margenoot24 des quaden:

15

Ga naar margenoot25 Der welcker paden Ga naar margenoot26 verkeert zijn; ende Ga naar margenoot27 afwijckende in hare sporen:

16

Ga naar margenoot28 Om u te redden van de Ga naar margenoot29 vreemde vrouwe; Ga naar margenootc van de onbekende, Ga naar margenoot30 [die] met hare redenen vleyt:

17

Die den Ga naar margenoot31 leydsman harer jonckheyt verlaet, ende Ga naar margenoot32 het verbont haers Godts vergeet.

18

Ga naar margenoot33 Want haer huys helt Ga naar margenoot34 na den doot, ende hare paden na de Ga naar margenoot35 overledene.

19

Alle die Ga naar margenoot36 tot haer ingaen, en Ga naar margenoot37 sullen niet weder komen; ende en sullen de paden Ga naar margenoot38 des levens niet aentreffen.

20

Ga naar margenoot39 Op dat ghy wandelt op den wegh der goeden, ende houdt de Ga naar margenoot40 paden der Ga naar margenoot41 rechtveerdigen.

21

Ga naar margenootd Want de vrome Ga naar margenoot42 sullen de aerde bewoonen, ende de oprechte sullen daer in Ga naar margenoot43 overblijven.

22

Ga naar margenoote Maer de godtloose Ga naar margenoot44 sullen van de aerde uytgeroeyt werden, ende de Ga naar margenoot45 trouwloose sullender van uytgeruckt werden.

margenoot1
Van ’t 22. vers des voorgaenden Capittels tot hier toe, heeft Salomo de woorden der wijsheyt verhaelt. Nu spreeckt hy weder in sijnen eygenen persoon, gelijck dit kan afgenomen worden uyt de vergelijckinge der versen 10, 15. des voorgaenden Capittels.
margenoot2
Te weten, als eenen schat, ende nootsakelicke waere. siet Iob 23. op vers 12. item onder vers 7.
margenoot3
Verstandigheyt, ende verstant is vast een dingh. Wat nu verstant zy, siet boven 1. op vers 2.
margenoot4
Het Hebreeusch woordeken is alsoo genomen, 2.Reg. 18. vers 34.
margenoot5
Dat is, met alle neerstigheyt soeckt te krijgen. Het is eene gelijckenisse genomen van degene, die yemant noodelick van doene hebbende den selven met eene ernstigh, ende gestadigh geroep soeckt by sich te krijgen.
margenoot6
Hebr. geeft. Alsoo boven 1.20.
margenoota
Matth. 13.44.
margenoot7
Vergel. Matt. 13. versen 44, 45, 46.
margenoot8
T.w. door Godts genadige verlichtinge, Iacob. 1.5. die den genen, dewelcke door de rechte middelen na het goede trachten, het selve laet vinden, Matth. cap. 7. vers 7. want dit woort siet op het woort soecken, het welck is in ’t laetste voorgaende vers Vergel. onder 3.13. ende d’aent.
margenootb
Iacob. 1.5. 1.Reg. 3.9, 12.
margenoot9
D. uyt sijn genadigh welbehagen, ende door de openbaringe sijnes heyligen woorts: want de mont Godts is somtijts sijn wille, ende welbehagen, Deut. 8.3. somtijts de openbaringe daer van, Num. 9.18. Psalm 119. vers 72.
margenoot10
Ofte, eenen vasten staet: Het Hebreeusch woort beteeckent eygentlick dat wesentlick is, vast, ende bestendigh. Verstaet hier, ofte de ware wijsheyt, ende vaste leere der waerheyt, die gestelt wort tegen de ydele wetenschap deser werelt; ofte het eeuwige, hemelsche goet, het welck wort gestelt tegen de lichtverganckelicke dingen deser aerde. siet van ’t Hebreeusch woort breeder Iob 5. op vers 12. ende vergel. Psal. 37. op vers 3.
margenoot11
T.w. de Heere. siet Genes. 15. op vers 1. Andere verstaen door desen schildt de ware, ende vaste wijsheyt, ende leere der saligheyt. Vergel. Psalm 91.4.
margenoot12
D. leven in ongeveynsde vromigheyt. Siet oock 1.Reg. 9.4. Psalm 26. vers 11. onder 10.9. ende 20.7. ende 28.6, etc. item siet Genes. 20. op vers 5.
margenoot13
D. steeds het voorschrift van Godts woort volgen, het welck hen onderwees wat sy gelooven, ende hoe sy leven moesten. Vergel. Genes. 18. op vers 19. Dese paden worden oock genaemt, de paden der oprechtigheyt, onder vers 13. de paden des levens, onder vers 19. de wegh der goeden, ende de paden der rechtveerdigen, onder vers 20. de wegh der wijsheyt, ende de sporen der oprechtigheyt, ond. 4.11, etc. siet breeder 1.Reg. 8. op vers 36.
margenoot14
Siet van de beteeckeninge des Hebreeuschen woorts 2.Chron. 6. op vers 41. Psalm 4.4.
margenoot15
Vergelijckt Psalm 1. op vers 6.
margenoot16
Siet van dese drie woorden boven 1. op vers 3.
margenoot17
Hebr. allen spoor des goets, D. wegh, die ten goede leyt. Het Hebreeusch woort beteeckent eygentlick een wagenspore, ofte wagenleese: doch wort by gelijckenisse gebruyckt van den wegh der menschen, D. van haren handel, ende wandel, doen, ende laten. siet Psalm 23.3. onder vers 15. ende 4.11. ende 5.21. ende Iesa. 26. vers 7.
margenoot18
D. bewaren met sonderlinge vlijt, ende sorghvuldigheyt; gelijck de Hebreeusche maniere van spreken hier mede brenght, ende is oock te vinden 1.Sam. 26. vers 16. ende onder 6.22.
margenoot19
Verstaet, allerley valsch geloove, ende boose wercken strijdende tegen het voorschrift van Godes woort, ende leydende ten verderve; die oock aldus genaemt is Psalm 119.101. ende onder 8.13. ende 28.10. item de wegh der valsheyt, Psalm 119.29. de wegh der sondaren, Psalm 1. vers 1. de wegh, die niet goet en is, onder 16.29. ende hier terstont vers 13. de wegh der duysternisse. item de godtloose wegh, Ezech. 3.18.
margenoot20
D. dingen die strijden tegen de waerheyt der leere, ende de gerechtigheyt des levens. Alsoo Deuter. 32. vers 20. onder vers 14. ende 6.14. ende 8.13. ende 10.31, 32, etc.
margenoot21
Siet boven op vers 8.
margenoot22
Vergel. 2.Chro. cap. 12. op vers 1.
margenoot23
D. te leven in ongeloove, dwalinge, moetwillige sonde, ongerustheyt des gemoets, quellinge, ende elende. Alsoo is ’t woort duysternisse genomen voor allerley quaet het welcke is in het verstant, den wille, de affecten, woorden, daden, ende in het geheele leven der menschen. Vergel. Eccles. c. 2. vers 14. Iesa. 9. vers 1. Rom. 2.19. Ephes. 5.8, 11.
margenoot24
T.w. ofte persoons, ofte wercks.
margenoot25
T.w. der gener die de oprechtigheyt verlaten, etc. van de welcke in de twee voorgaende verssen gesproken is.
margenoot26
Dat is, krom, ende stom omloopende, afdwalende van het rechte voorschrift des geloofs, ende des levens.
margenoot27
T.w. van den rechten, ende goeden wegh. Alsoo Cap. 3. vers 32. ende 14.2.
margenoot28
Dit vers hanght aen het voorgaende 11 vers.
margenoot29
Dat is, die u eygene niet en is, maer eens anderen vrouwe: ende daer toe door haer ongeloove, quaet leven, ende overspeligen wandel, tot het ware volck Godts niet en behoort. Daerom sy oock een uytlantsche, of, onbekende genoemt wort. Alsoo ond. 5. vers 3. ende 6.24. ende 7.5.
margenootc
Prov. 5.3. ende 6.24. ende 7.5.
margenoot30
Ofte, [die] hare redenen smijdigh maeckt, ofte, glatte, ofte, smeeckende woorden geeft, daer mede sy de mannen ontuchtelick aenlockt. Vergel. onder 5.3. ende 6.24. ende 7.5.
margenoot31
D. haren wettelicken man, dien sy in hare jonckheyt getrouwt heeft, ende haer hooft, ende vooght is.
margenoot32
D. de beloofde houwelicksche trouwe; dewelcke Godes verbont genaemt wort, niet alleene om dat het houwelick van Godt ingestelt is, maer oock, om dat Godt daer in man, ende wijf t’samen voeght, ende dat hy van sulcke verbintenisse, als voor hem gedaen zijnde, getuyge, ende toesiender is. Siet Malach. 2. vers 14, etc.
margenoot33
Dit vers hanght aen het voorgaende 16 vers. Als of hy seyde, Ick en hebbe niet te vergeefs verklaert, dat de wijsheyt u van de vreemde vrouwe verlossen soude: want dit is een seer groote weldaet, om dat de vreemde vrouwe de menschen tot de doot leyt.
margenoot34
De sin is, dat de straffe des overspels is des menschen ondergangh, na ziele, ende lichame. ’t Is eene gelijckenisse genomen van eenen hellenden wandt, die na by sijnen val is.
margenoot35
Het Hebreeusch woort, het welcke somtijts beteeckent reusen, wort hier genomen voor doode, overledene, afgestorvene. Siet Iob cap. 26. op vers 5.
margenoot36
Siet Genes. cap. 6. op vers 4.
margenoot37
Te weten, van den wegh des doots, die sy door de sonde des overspels ingegaen zijn.
margenoot38
Dat is, die ten leven leyden. Alsoo onder 5. vers 6. ende 6.23. ende 15.24.
margenoot39
Dit vers hanght van het voorgaende 11 vers, soo sal de bedachtsaemheyt, etc. ofte van het 16 vers, om u te redden van de, etc.
margenoot40
D. de exempelen der vromen, die Godt recht gekent, ende gevreest hebben. Dese worden ons bevolen na te volgen, ende niet de gene, die sich tot onkuysheyt, ofte andere sonden begeven.
margenoot41
Dese worden over al in dit boeck gestelt tegens de godtloose, ende onvrome, die Godt niet en kennen, nochte gehoorsamen.
margenootd
Psalm 37.29.
margenoot42
Vergelijckt Psalm 37.9, 11, 22, 29, 34. ende de aenteeckeninge op vers 29.
margenoot43
Te weten, niet alleen in het gemeyne, om datter altijt eene Kercke ende volck Godes blijven sal, maer oock in ’t bysonder, om dat Godt geene der sijner, in wat noot oock datse komen, nimmermeer verlaten sal, maer totter doot toe met sijnen zegen achtervolgen.
margenoote
Iob 18.17. Psalm 104.35.
margenoot44
Hare doot is eene merckelicke uytroeyinge, om datse in groote voorspoet, ende weelde sittende, haestelick daer uyt wech genomen, ende tot het eeuwige verderf bewaert worden. Vergelijckt Psalm 37.2, 9, etc.
margenoot45
Verstaet door dese, die door groote, ende moetwillige ongerechtigheyt overtreden den schuldigen plicht, diese Gode, ofte haren naesten schuldigh zijn. Vergel. 1.Sam. 15.18. ende Psalm 1.1. ende de aenteeckeninge.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken