Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het iij. Capittel.

Vermaen tot bewaringe van de geboden der wijsheyt, vers 1, etc. item, tot vertrouwen op Godt, ende sijnen raet, met waerschouwinge voor eygen wijsheyt, 5. tot des Heeren vreese, 7. tot mildadigheyt aen des Heeren dienaers, ende armen, 9, 27. tot gedult in kastijdinge, 11. van de gelucksaligheyt, die de wijsheyt mede brenght, hare dierbaerheyt, hoochweerdigheyt, ende groote nuttigheyt, 13. quade practijcken, 29. twistgierigheyt, 30. onverduldigheyt, 31. den vervloeckten toestant der godtloosen, spotteren, ende sotten, 33.

1

MYn soon, en vergeet mijne Ga naar margenoot1 wet niet: maer u herte beware mijne geboden.

2

Ga naar margenoota Want Ga naar margenoot2 lanckheyt van dagen, ende jaren van leven, ende Ga naar margenoot3 vrede sullen sy u Ga naar margenoot4 vermeerderen:

3

Ga naar margenoot5 Dat de goedertierenheyt, ende de trouwe u niet en verlaten; Ga naar margenootb Ga naar margenoot6 bindtse Ga naar margenoot7 aen uwen hals, Ga naar margenoot8 schrijftse op de tafel uwes herten. [kolom]

4

Ende Ga naar margenoot9 vindt Ga naar margenoot10 gunste, ende goet Ga naar margenoot11 verstant in de oogen Godts, ende der menschen.

5

Vertrouwt op den HEERE Ga naar margenoot12 met u gantsche herte: ende en steunt op u verstant niet.

6

Ga naar margenootc Kent hem Ga naar margenoot13 in alle uwe wegen: ende hy sal uwe paden Ga naar margenoot14 recht maken.

7

Ga naar margenootd En zijt niet wijs Ga naar margenoot15 in uwe oogen: vreest den HEERE, ende wijckt van het quade:

8

Het sal eene medicijne Ga naar margenoot16 voor uwen navel zijn: ende eene Ga naar margenoot17 bevochtinge voor uwe beenderen.

9

Ga naar margenoote Vereert Ga naar margenoot18 den HEERE van u goet; ende van de Ga naar margenoot19 eerstelingen aller uwer inkomste.

10

Ga naar margenootf Soo sullen uwe schueren met Ga naar margenoot20 overvloet vervullet worden; ende uwe perskuypen van most Ga naar margenoot21 overloopen.

11

Ga naar margenootg Mijn soon, en verwerpt Ga naar margenoot22 de tucht des HEEREN niet: ende en weest niet verdrietigh over sijne Ga naar margenoot23 kastijdinge:

12

Ga naar margenooth Want de HEERE kastijdt den genen die hy lief heeft; ja gelijck een vader den sone [in den welcken] hy een Ga naar margenoot24 welbehagen heeft.

13

Wel gelucksaligh is de mensche [die] wijsheyt Ga naar margenoot25 vindt; ende de mensche [die] verstandigheyt Ga naar margenoot26 voort brenght.

14

Ga naar margenooti Want haren Ga naar margenoot27 koophandel is beter dan den koophandel van silver; ende hare inkomste dan het Ga naar margenoot28 uytgegraven gout.

15

Ga naar margenootk Sy is kostelicker dan Ga naar margenoot29 robijnen; ende Ga naar margenoot30 al wat u lusten mach en is met haer niet te vergelijcken.

16

Ga naar margenoot31 Lanckheyt der dagen Ga naar margenoot32 is in hare rechter hant; in hare slincker hant, rijckdom, ende eere.

17

Hare Ga naar margenoot33 wegen zijn wegen der lieflickheyt, ende alle hare paden Ga naar margenoot34 vrede.

18

Ga naar margenoot35 Sy Ga naar margenoot36 is een boom des levens, den genen diese aengrijpen; ende elck een diese vast houdt, wort wel gelucksaligh.

19

De HEERE heeft de aerde door wijsheyt gegront, de hemelen door verstandigheyt Ga naar margenoot37 bereyt.

20

Door sijne wetenschap zijn de Ga naar margenoot38 afgronden Ga naar margenootl gekloven, ende de wolcken druppen dauw.

[Folio 277v]
[fol. 277v]

21

Mijn soon, Ga naar margenoot39 laetse niet afwijcken van uwen oogen: bewaert Ga naar margenoot40 de bestendige wijsheyt, ende Ga naar margenoot41 bedachtsaemheyt.

22

Want sy Ga naar margenoot42 sullen het leven voor uwe ziele zijn; ende een Ga naar margenoot43 aengenaemheyt voor uwen halse.

23

Dan sult ghy Ga naar margenoot44 uwen wegh Ga naar margenootm seker wandelen: ende ghy en sult Ga naar margenoot45 uwen voet niet stooten.

24

Ga naar margenootn Soo ghy Ga naar margenoot46 neder light, en sult ghy niet schricken; maer ghy sult neder liggen, ende uwe slaep sal soet wesen.

25

Ga naar margenoot47 Vreest niet Ga naar margenoot48 van haestigen schrick, nochte van de Ga naar margenoot49 verwoestinge Ga naar margenoot50 der godtloosen, als’se komt.

26

Want de HEERE Ga naar margenoot51 sal met uwe Ga naar margenoot52 hope wesen: ende hy sal uwen voet bewaren, Ga naar margenoot53 van gevangen te worden.

27

Ga naar margenoot54 En onthoudt Ga naar margenoot55 het goet van Ga naar margenoot56 sijne meesters niet, Ga naar margenoot57 als’t in het vermogen uwer hant is te doen.

28

En seght niet tot uwen naesten; Gaet henen, ende komt weder, ende morgen sal Ga naar margenoot58 ick geven; dewijl het by u is.

29

En Ga naar margenoot59 smeedt geen quaet tegens uwen naesten, aengesien hy Ga naar margenoot60 met vertrouwen by u woont.

30

Ga naar margenoot61 En twist met een mensche niet, sonder oorsake; Ga naar margenoot62 soo hy u geen quaet gedaen en heeft.

31

Ga naar margenooto En Ga naar margenoot63 zijt niet nijdigh over een Ga naar margenoot64 man des gewelts: ende en verkiest Ga naar margenoot65 geene van sijne wegen.

32

Want de Ga naar margenoot66 afwijcker Ga naar margenoot67 is den HEERE een grouwel: maer sijne Ga naar margenootp Ga naar margenoot68 verborgentheyt is met de oprechte.

33

Ga naar margenootq De vloeck des HEEREN is in’t huys des godtloosen: maer de wooninge der rechtveerdigen sal hy zegenen.

34

Ga naar margenoot69 Sekerlick Ga naar margenootr de spotters sal hy bespotten: maer den Ga naar margenoot70 sachtmoedigen sal hy genade geven.

35

De wijse sullen eere be-erven: maer elck een der sotten Ga naar margenoot71 neemt schande op sich. [kolom]

margenoot1
Ofte, leere; Te weten, waer door ick u leere, ende onderwijse om u leven wel aen te stellen. Siet boven 1. op vers 8.
margenoota
Deuter 8.1. ende 30.20.
margenoot2
D. eenen grooten ouderdom, ende een veeljarigh leven. alsoo Deuter. 30.20. Iob 12.12. Psal. 21. vers 5. ende 91.16. onder vers 16. ende 4. vers 10. ende 9.11.
margenoot3
D. welstant na ziele ende lichame. Siet Genes. 37. op vers 14.
margenoot4
Alsoo onder 9. vers 11. Hebr. eygentlick, toedoen, ’t welck hier soo veel is als vermenighvuldigen.
margenoot5
Dit kan men verstaen van de goedertierenheyt, ende trouwe Godts, sulcks dattet soude zijn een bevel vermanende den mensche daer aen vast te hangen, met eene belofte, dat hyse behouden soude. Siet onder op vers 25. Andere verstaen dit van de weldadigheyt, ende trouwe, die een yeder tegen sijnen naesten bewijsen moet.
margenootb
Exod. 13.9. Deuter. 6.8.
margenoot6
Te weten, de geboden Godts, daer van in het eerste vers gesproken is. Ofte, de goedertierentheyt, ende trouwe, dat is, de beloften Godts daer van.
margenoot7
Te weten, als een cieraet, ofte keten, als boven 1. vers 9. ende om die altijt voor oogen te hebben. Siet onder vers 21. ende 6.21. ende vergelijckt Exod. 13.9. Deuter. 6.8.
margenoot8
Dat is, drucktse diepe in het binnenste uwes verstants, op datse nimmermeer uyt uwe memorie en vergaen. Alsoo onder cap. 7. vers 3. Ierem. 17.1. 2.Corinth. 3.3
margenoot9
’t Is weder een bevel begrijpende eene stercke belofte, gelijck in ’t begin van het voorgaende vers. Het bevel is, pooght genade te vinden, etc. De belofte is, ghy sult Gode, ende den vromen menschen aengenaem zijn, ende eene gesonde kennisse hebben van wel te leven.
margenoot10
Ofte, genade, D. aengenaemheyt, waer door men yemant behagelick is. alsoo Genes. 39.21. Psalm 45.3. bov. 1. vers 9. onder 11.16. ende 22.11. Eccl. 10. vers 12. Luce 2.52.
margenoot11
Siet boven 1. op vers 3.
margenoot12
Vergel. Deut. 6. vers 5. ende 1.Reg. cap. 2. vers 4. ende de aenteeckeninge.
margenootc
1.Chron. 28.9.
margenoot13
D. in al het gene, dat ghy voorneemt, aengrijpt, spreeckt, doet, ende laet. Siet Genes. 6. op vers 12. In den selven sin is terstont in dit vers het woort paden genomen.
margenoot14
Dat is, stieren na sijne wet, ende u recht daer na leyden, op dat ghy tot het gewenschte eynde uwes levens mooght geraken. Vergelijckt onder 11.5. ende 15. vers 21.
margenootd
Rom. 12.16.
margenoot15
D. in u eygen gevoelen, ende oordeel. Siet Lev. 13. op vers 5. Iob 18. op vers 3.
margenoot16
’t Is eene maniere van spreken by gelijckenisse genomen van de kinderkens, welckers navels met groote voorsichtigheyt moeten gehandelt ende versorght worden; ende oock van de volwassenen, die aldaer weeck ende swack zijn, ende dickwils medicijne van noode hebben. De sin is, dat men de vreese Godts hebbende, ten aensiene van het geegelicke leven der ziele, gantsch welvaren ende in goede sterckte wesen sal.
margenoot17
Eene andere gelijckenisse genomen van de beenderen des lichaems, dewelcke moeten met goet mergh vervult worden tot onderhoudinge van de krachten des menschen. Alsoo heeft oock de ziele hare sterckte van de kennisse, ende vreese des Heeren. Vergelijckt Iob 21.24.
margenoote
Exod. 23.19. ende 34.26. Deut. 26.2, etc. Malach. 3.10. Luce 14. vers 13.
margenoot18
T.w. in sijne dienaren, de Priesteren, ende Leviten: item in de weduwen, weesen, ende arme, mits die van uwe middelen mede deelende, Exod. 23.19. Deuter. 26.2, 3, etc.
margenoot19
Siet van dese Exod. 22.29, 30. Levit. 2.12. ende 23.17.
margenootf
Deuter. 28.8.
margenoot20
Hebr. verzaetheyt, Dat is, met overvloet van vruchten, daer mede de menschen verzadiget konnen worden. Siet Genes. 41.29. ende de aenteeck. item Eccles. 5.11.
margenoot21
Hebr. door breken.
margenootg
Iob 5.17. Hebr. 12.5.
margenoot22
Dit woort beteeckent wel de onderwijsinge, die geschiet met woorden, maer het wort hier oock voor dadelicke straffen genomen. Siet onder 7. op vers 22. Alsoo oock het woort tuchtigen, onder 9.7. siet d’aenteeckeninge.
margenoot23
Dit woort is oock niet alleene voor woort straffe genomen, als onder 15.31, 32. ende 28. vers 23. maer oock voor dadelicke straffe, als hier, ende Psalm 73. vers 14. ende 149.7. Hose. c. 5. vers 9. alsoo het woort bestraffen, Psalm 6.2.
margenooth
Apoc. 3.19.
margenoot24
Siet van de beteeckeninge des Hebreeuschen woorts, 2.Sam. cap. 24. op vers 23.
margenoot25
Hebr. gevonden heeft, dat is, doorgaens vindt: daerom staet oock het volgende woort na den oorspronckelicken text, in den toekomenden tijt. ’t Woort vinden schijnt te sien op het soecken, ende naspeuren der wijsheyt, waer van gesproken is bov. 2.4. siet d’aent.
margenoot26
Ofte, uythaelt, te weten, als uyt eene verborgene plaetse, ende volgens dien, die met grooten arbeyt bekomt.
margenooti
Iob 28.15. Psalm 19.11. Prov. 8.11, 19. ende 16.16.
margenoot27
Dat is, de ware, ofte het goet, dat by de wijsheyt te vinden is; alsoo wort het Hebreeusch woort van eenige genomen, onder 31.18. Iesa. 23.18. Anders, hanteeringe, ofte, handelinge, dat is, naspeuringe, waer doorse gesocht, gevonden, ende gekregen wort; alsoo hanteeringe van silver, dat is, handel, waer door het silver gekregen wort.
margenoot28
Verstaet seer fijn gout: soo mogelick genaemt, om dat het uyt de aerde gegraven wort. Deselve naem is Psalm 68.14. onder 8.10, 19. ende 16.16. Zach. 9.3.
margenootk
Prov. 8.11.
margenoot29
Siet Iob 28. op vers 18.
margenoot30
Hebr. alle uwe lusten en sullen met haer niet vergeleken worden; dat is, al wat ghy soudt konnen wenschen, en is van sulcke weerde niet, dattet by haer soude mogen vergeleken worden: alsoo onder 8.11.
margenoot31
Siet boven op vers 2.
margenoot32
De wijsheyt wort hier vergeleken by eene vrouwe, die in grooten overvloet allerley goederen uytdeelt den genen die haer volgen, ende gehoorsamen. Onder de tijdelicke goederen zijn oock de eeuwige begrepen.
margenoot33
D. al watse voorschrijft te gelooven, ende te doen. Verstaet oock alsoo het volgende woort paden.
margenoot34
Dat is, welstant, ende gelucksaligheyt, na ziele, ende lichame; als boven vers 2. De sin is, dat dese door de wijsheyt verkregen wort.
margenoot35
Te weten, de wijsheyt. Siet boven vers 13.
margenoot36
D. als een boom des levens, gevende het leven, ende de volle genoeghsaemheyt den genen die van hare vruchten eten, dat is, die hare onderwijsinge ontfangen. Vergelijckt Genes. 2. vers 9. ende 3.22. item onder 11.30. ende 13.12. ende 15.4.
margenoot37
Dat is, cierlick opgeschickt, heerlick toegemaeckt, ende ordentlick t’samen gepast. Alsoo is het Hebreeusch woort genomen, Iob 31.15.
margenoot38
Verstaet zeen, ende voorts fonteynen, waterwellen, rivieren, ende allerley soorten van stroomen, die uyt de diepte der aerde, als met der selver verscheuringe uytbortelen, ende voort komen.
margenootl
Genes. 1.9, 10.
margenoot39
Te weten, de wijsheyt, verstandigheyt, ende wetenschap, van dewelcke in de twee voorgaende verssen gesproken is. And. de wet ende geboden, daer van siet vers 1. deses cap.
margenoot40
Siet van het Hebr. woort Iob 5. op vers 12. ende boven cap. 2. op vers 7.
margenoot41
Siet bov. 1. op vers 4.
margenoot42
D. uwe ziele het leven toebrengen.
margenoot43
D. een verciersel dat u sal aengenaem maken voor Godt, ende alle vrome. Vergel. bov. 1. vers 9. ende de aent.
margenoot44
D. in u voornemen, doen, ende laten, vast gaen. alsoo onder 10. vers 9. ende vergel. onder 28.18. Iesa. 40.31.
margenootm
Psalm 37.24. ende 91.11, 12.
margenoot45
D. in het perijckel niet vallen van u selven te beschadigen. And. ende uw’ voet en sal sich niet stooten. Vergelijckt Psalm 91.12. voet voor den mensche selve. alsoo Psalm 31. vers 9. ond. 7. vers 11. Iesa. 52.7.
margenootn
Levit. 26.6. Iob 11.19. Psalm 3.6. ende 4.9. ende 91.5, 6.
margenoot46
T.w. om te slapen.
margenoot47
’t Is een bevel, inhoudende eene belofte, als bov. versen 3, 4. item onder 4. vers 4. ende 7.2. ende 9.6. Siet Psalm 37. op vers 3. Daerom vertalen sommige dese woorden aldus: Ghy en sult niet vreesen voor eene haestige verschrickinge, etc. maer met de oversettinge, die in den text is, komt het Hebreeusch woordeken al, beter over een. De sin is, dat de liefhebbers der wijsheyt niet en sullen behoeven te vreesen voor, etc.
margenoot48
Hebr. van schrick haestelick, Dat is, die haestigh is, ofte onverwacht komt. alsoo onder 15.24. van de helle, ofte, het graf onder, of, beneden, D. dat onder ofte nederwaerts is.
margenoot49
Siet Psalm 35. op vers 8. ende boven 1. op vers 27.
margenoot50
D. die de godtloose onder de vrome soecken aen te rechten: ofte liever, die den godtloosen door Godts rechtveerdigh oordeel over komen sal.
margenoot51
D. hy sal hem by u, als ghy op hem hoopt, vinden laten, om uwe hope, waer door ghy op sijne hulpe wacht, niet te laten ydel wesen. Anders, sal u tot hope wesen.
margenoot52
Siet het Hebreeusch woort soo genomen, Iob 4.6. ende de aenteeckeninge.
margenoot53
Hebr. van den vangh, T.w. waer door ghy in het gewelt der godtloosen soudt mogen komen, ende van die verdruckt worden.
margenoot54
Dit is eene algemeyne spreucke, verbiedende het weldoen aen yemant na te laten, ofte te verhinderen.
margenoot55
Verstaet het lichamelicke, ofte geestelicke goet.
margenoot56
Verstaet door dese, die men eenigh goet schuldigh is, ofte na de burgerlicke, ofte na de Goddelicke, ende naturelicke wet. De burgerlicke wet is, dat men een ander moet geven dat hem toekomt uyt kracht van t’samenhandelinge. De Goddelicke, ende naturelicke, dat men geven moet uyt plicht van de gemeyne liefde, ende mededoogentheyt. Volgens zijn hier door het woort Meesters oock de arme te verstaen, overmits de rijcke hen als Rentmeesters, ende Dispensateurs, van Godt gegeven zijn, om den selven van hare middelen mede te deelen. Ten welcken aensiene de aelmoesse gerechtigheyt genaemt wort, Dan. 4.24.
margenoot57
D. als Godt u den middel heeft gegeven, ofte in het burgerlicke, om uwen naesten te voldoen, ofte in het Goddelicke, ende naturelicke om de arme wel te doen. De sin is, dat beyde die plichten in sulcke gelegentheyt niet en moeten uytgestelt worden. Anders, Of het schoon in ’t vermogen uwer hant ware dat te doen, te weten, yemant het gene dat hem toekomt, te onthouden.
margenoot58
Namelick, dat ghy hem eenighsins schuldigh zijt, ende dat hy van u begeert, ende gantsch van doene heeft, Levit. cap. 19. vers 13. Deut. 24. vers 14. item Galat. 6. vers 10. Iacob. cap. 2. versen 15, 16.
margenoot59
Het Hebreeusch woort beteeckent hier yet stilswijgens, ende heymelick bedencken, voor hebben, ende practiseeren; het welcke ofte in het quade, ofte in het goede kan geseyt worden. Hier is’t te nemen in’t quade, als oock onder 6.14, 18. elders oock in het goede, als onder 14.22.
margenoot60
D. gerustelick, ende sonder eenigh quaet nadencken van u te hebben. And. op trouwe.
margenoot61
T.w. noch in het gerichte, noch buyten het selve.
margenoot62
Want soo hy dat gedaen heeft, is het geoorloft sijn recht te vervolgen door middel der Overigheyt, ofte hem tot schultbekentenisse te brengen door den Kerckenraet, ofte andere private vermaninge, ende dat sonder wraeckgierigheyt, ende lasteringe, Exod. 22. vers 8. Matth. 18. versen 15, 16, 17. 1.Corinth. 6.4. Ephes. 4 26.
margenooto
Psalm 37.1. ende 73.3. Prov. 23.17.
margenoot63
Siet Psalm 37. op vers 1.
margenoot64
D. die met gewelt omgaet, ende overlast pleeght, ende daer door groot, rijck, ende verheven wort. Siet van dese maniere van spreken 2.Sam. 22. vers 49. Iob cap. 11. op vers 11. ende Psalm 5. op vers 7.
margenoot65
Hebr. niet alle sijne wegen, dat is, geene der selver. Siet 1.Reg. 11. op vers 34.
margenoot66
Dat is, die afwijckt van den rechten wegh.
margenoot67
Hebr. is des Heeren grouwel, dat is, dien Godt voor eenen grouwel houdt. Alsoo onder 11. 1, 20. ende 12.22. ende 15.9. ende 16.5, etc. Siet Deut. 17 op vers 1. Elders wort yet geseyt te zijn eenen grouwel voor het aengesichte des Heeren, Deuter. 24. vers 4. Ofte, eenen grouwel den Heere, Iesa. cap. 1. vers 13. De sin is eenderley: alsoo een grouwel is den mensche, onder 24.9.
margenootp
Psalm 25.14.
margenoot68
Dat is, sijne alderdiepste genade, ende goetwilligheyt in den Messia. Siet Psalm 25. op vers 14.
margenootq
Levit. 26. vers 14, etc. Deut. 28.15, etc. Malach. 2.2.
margenoot69
Anders, soo hy de spotters bespot, hy sal oock den sachtmoedigen genade geven.
margenootr
Iacob. 4.6. 1.Petr. 5.5.
margenoot70
Siet Psalm 22. op vers 27.
margenoot71
Dat is, neemt de schande voor sijn deel mede. Ofte, de schande neemt de dwase wech, D. maeckt haer, ende alle hare verwachtinge te niete. Ofte, schande verhooght de sotten.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken