Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het iiij. Capittel.

Salomo (voorstellende sijn eygen exempel, hoe hy van sijne ouders daer toe onderwesen zy) vermaent weder met vele redenen tot leeringe van wijsheyt, vers 1, etc. item tot vermijdinge van de paden der godtloosen, 14. tot bewaringe van de woorden der wijsheyt, 20. tot heyligheyt des geests ende lichaems, in bestieringe des herten, des monts, der oogen, ende voeten, 23.

1

HOoret ghy Ga naar margenoot1 kinderen, de Ga naar margenoot2 tucht des vaders; ende mercket op, om verstant te weten.

2

Dewijle ick u-lieden goede Ga naar margenoot3 leere geve; en Ga naar margenoot4 verlatet mijne Ga naar margenoot5 wet niet.

3

Want ick was Ga naar margenoot6 mijns vaders soon; Ga naar margenoota Ga naar margenoot7 teeder, ende Ga naar margenoot8 een eenige voor het aengesichte mijner moeder.

4

Ga naar margenootb Hy nu leerde my, ende seyde tot my; U herte houde mijne woorden vast: onderhoudt mijne geboden, Ga naar margenoot9 ende leeft.

5

Verkrijght wijsheyt, verkrijght verstant: en Ga naar margenoot10 vergeet niet, ende en wijckt niet van de redenen Ga naar margenoot11 mijnes monts.

6

En Ga naar margenoot12 verlaetse niet, ende sy sal u behoeden: hebtse lief, ende sy sal u bewaren.

7

De wijsheyt is Ga naar margenoot13 het voorneemste; Ga naar margenootc verkrijght [dan] wijsheyt: ende verkrijght verstant Ga naar margenoot14 met alle uwe besittinge.

8

Ga naar margenoot15 Verheftse, ende sy sal u verhoogen: sy sal u Ga naar margenoot16 vereeren, als ghy haer omhelsen sult.

9

Ga naar margenootd Sy sal uwen hoofde Ga naar margenoot17 een aengenaem toevoeghsel geven: eene Ga naar margenoot18 cierlicke kroone salse u leveren.

10

Hoort, mijn sone, ende neemt mijne redenen aen: ende Ga naar margenoot19 de jaren des levens sullen u vermenighvuldiget worden.

11

Ick onderwijse u in den wegh der wijsheyt: ick doe u treden Ga naar margenoot20 in de rechte sporen.

12

In u gaen en sal uwe Ga naar margenoot21 trede niet Ga naar margenoot22 benauwt worden: ende indien ghy loopt, Ga naar margenoote en sult ghy niet struyckelen.

13

Grijpt Ga naar margenoot23 de tucht aen, en Ga naar margenoot24 laet niet af: Ga naar margenoot25 bewaertse; want sy is u Ga naar margenoot26 leven.

14

Ga naar margenootf En komt niet op het padt der godtloosen; noch en treedt niet op den wegh der boosen.

15

Verwerpt Ga naar margenoot27 dien; en gaetter niet door: wijckter van, ende gaet voorby.

16

Want Ga naar margenoot28 sy en slapen niet, soose geen quaet gedaen en hebben; ende haren slaep wort wech genomen, soose niet [yemant] hebben Ga naar margenoot29 doen struyckelen.

17

Want sy eten Ga naar margenoot30 broot Ga naar margenoot31 der godtloosheyt, ende drincken wijn van Ga naar margenoot32 enckel gewelt.

18

Maer het padt der rechtveerdigen

[Folio 278r]
[fol. 278r]

is gelijck een Ga naar margenoot33 schijnende licht; voort gaende, ende lichtende tot den Ga naar margenoot34 vollen dagh toe.

19

De wegh der godtloosen is als Ga naar margenoot35 donckerheyt; Ga naar margenoot36 sy en weten niet Ga naar margenoot37 waer over sy struyckelen sullen.

20

Mijn sone merckt op mijne woorden; neyght uwe oore tot mijne redenen.

21

Laetse niet Ga naar margenoot38 wijcken van uwe oogen; behoudtse in het midden uwes herten.

22

Want Ga naar margenoot39 sy Ga naar margenootg zijn Ga naar margenoot40 het leven den genen diese vinden, ende eene Ga naar margenoot41 medecijne Ga naar margenoot42 haren geheelen vleesche.

23

Behoedt u Ga naar margenoot43 herte Ga naar margenoot44 boven al dat te bewaren is; want daer uyt zijn de Ga naar margenoot45 uytgangen des levens.

24

Doet de Ga naar margenoot46 verkeertheyt des monts van u wech, ende de verdraeytheyt der lippen doet verre van u.

25

Ga naar margenoot47 Laet uwe oogen recht uyt sien, ende uwe oogeleden sich Ga naar margenoot48 recht voor u henen houden.

26

Ga naar margenoot49 Weeght den Ga naar margenoot50 gangh uwes voets, ende laet alle uwe wegen wel Ga naar margenoot51 gevestight zijn.

27

Ga naar margenooth Wijckt Ga naar margenoot52 niet ter rechter, ofte ter slincker hant; wendt uwen voet af van het quade.

margenoot1
Soo noemt Salomo alle de gene, die als kinderen begeerden sijne leere, als eens vaders vermaninge, aen te hooren. Siet boven 1. op vers 8.
margenoot2
Siet boven 1. op vers 2.
margenoot3
Siet Iob 11. op vers 4.
margenoot4
Alsoo boven 1.8. ende onder vers 6.
margenoot5
Ofte, onderwijsinge: alsoo boven 1. vers 8.
margenoot6
D. eenen sonderlingen soon, dien hy seer lief hadde, ende voor den welcken hy groote sorge droegh. Van sulcken seggen wy oock, hy is des vaders sone.
margenoota
1.Chron. 29.1.
margenoot7
D. teerlick opgebracht, ende sorghvuldighlick gade geslagen.
margenoot8
D. wel bemint, ende seer lieftalligh, als een eenigh soon, Vergel. 1.Chron. 3. vers 5.
margenootb
1.Chron. 28.9.
margenoot9
’t Is een bevel, ’t welcke beteeckent eene belofte, als of’er stonde, ende ghy sult leven. Vergel. boven 3. op vers 25. ende onder vers 13.
margenoot10
T.w. de redenen mijnes monts, van dewelcke in het volgende deses vers gesproken wort.
margenoot11
D. die uyt mijnen monde voortkomen; ofte, mijnes bevels: D. die ick bevele. Alsoo is mont voor bevel genomen, Genes. 41.40.
margenoot12
T.w. de wijsheyt, daer van in het voorgaende vers gesproken is.
margenoot13
T.w. daer na wy trachten moeten, ende dat ons goet doen kan. Het Hebreeusch woort Reschith is voor het beste, ende uytnemenste genomen, Ps. 119. vers 160. Amos 6.1. gelijck oock ’t woort rosch, Ezec. 27.22. Anders, het beginsel der wijsheyt is, verkrijght wijsheyt. Anders, verkrijght wijsheyt, het eerste der wijsheyt; het welcke is de vreese des Heeren. Siet boven 1.7. ende de aenteeck.
margenootc
Prov. 23.23.
margenoot14
Dat is, met al u goet, ende middelen. Vergelijckt Matth. cap. 13. vers 44.
margenoot15
T.w. met haer hoogh te achten in u herte, te prijsen met uwen monde, ende te gehoorsamen met uwe wercken.
margenoot16
D. aengenaem, ende groot maken voor Godt, ende de menschen. Siet Dan. cap. 1. vers 17. Luce 2.52.
margenootd
Prov. 1.9.
margenoot17
Hebr. een toevoeghsel der aengenaemheyt. Siet boven 1. op vers 9.
margenoot18
Hebr. een kroone des çieraets, ofte, der heerlickheyt, Dat is, daer mede het hooft verciert, ende verheerlickt wort. alsoo ond. 16. vers 3. Iesa. 62. vers 3. Ierem. cap. 13. vers 18. Ezech. 16.12. ende 23.42.
margenoot19
Vergelijckt boven 3.2. ende d’aenteeckeninge.
margenoot20
Hebr. in de sporen der richtigheyt, ofte, oprechtigheyt; Dat is, op rechte wegen. Siet boven 2. op vers 8. Van het woort spore siet in deselve plaetse op vers 9.
margenoot21
Siet Iob cap. 14. op vers 16.
margenoot22
Gelijck het gebeurt in enge, oneffene, moeijelicke, ende slibberige wegen. De sin is, dat de wegh der wijsheyt, is een bequaem gemackelick, ende lieflicke wegh, Psalm 91.11, 12. Matth. 11.30.
margenoote
Psalm 91.11.
margenoot23
Dat is, het onderwijs leydende tot de wijsheyt. Siet boven cap. 1. op vers 2.
margenoot24
T.w. van dese vermaninge te volgen. And. laet [haer] niet gaen: T.w. de wijsheyt. Siet de volgende aenteeckeninge.
margenoot25
T.w. de wijsheyt, daer van in de voorgaende verssen gesproken is, ende die door de tucht verkregen wort. Anders, bewaert het, vvant dat is u leven.
margenoot26
Verstaet het wel leven niet alleene uwes lichaems, maer oock uwer ziele: alsoo vers 22. Vergelijckt boven vers 4. ende d’aenteeckeninge.
margenootf
Psalm 1.1. Prov. 1.10, 15.
margenoot27
Te weten, wegh der boosen. Van het woort, dat hier vertaelt is verwerpen, siet boven 1. op vers 25.
margenoot28
Hebr. sy en sullen niet slapen. De toekomende tijt beteeckent de geduerigheyt des wercks; als of hy seyde: Sy en plegen niet te slapen.
margenoot29
Te weten, mits hem te beschadigem aen de ziele, als’se die tot sondigen verleyden, ofte aen het lichaem, als’se dat quetsen, ofte vermoorden, ofte aen het tijdelicke goet, als’se dat stelen, ende rooven.
margenoot30
Verstaet door broot, ende wijn, allerley goet, dienende tot onderhoudinge deses tijdelicken levens. Alsoo is het woort broot (gevoeght by het woort water) genomen, onder 9.17. ende alleene cap. 20. vers 17. ende 30.8, 22. ende 31.14. Matth. 6.11.
margenoot31
Dat is, goet door ongerechtigheyt gekregen: alsoo in ’t volgende, wijn des gewelts, die door gewelt gekregen is. Alsoo onder 20. vers 17. broot der valsheyt, dat door valsche middelen gekregen is: ende 31.27. broot der luyheyt, dat sonder arbeyt gekregen is. Ofte de sin is, dat ongerechtigheyt, ende gewelt te bedrijven, hen soo aengenaem is, als het eten, ende drincken: welcke maniere van spreken Christus gebruyckt, Ioan. 4.34. Vergelijckt Iob 15. vers 16. ende de aenteeckeninge.
margenoot32
Hebr. gewelden, ofte, rooverijen.
margenoot33
T.w. niet alleene, om datse door Godts zegen voorspoedigh zijn, ende gerustigheyt des gemoedts hebben, maer oock om datse met de kennisse Godes verlicht zijn, ende daer in dagelicx toenemen, gaende van deught tot deught, tot datse hier na de volmaecktheyt der kinderen Godts bekomen. Vergelijckt Iob 18. op vers 5.
margenoot34
Hebr. tot het gesette des daeghs, D. tot den middagh, als de sonne in hare meeste sterckte, ende klaerheyt is, ende de dagh in sijne volmaecktheyt, ende gesetheyt.
margenoot35
D. vol onwetenheyt, dwalinge, ongerustigheyt, perijckel, ende elende. Siet Genes. 15. op vers 12.
margenoot36
De reden is, om datse doorgaens in merckelick gevaer staen van in ongeluck, ende verderf te vallen: ’t welcke hen schielick over den hals komt, boven 1. vers 27.
margenoot37
D. wat hen tot den val brengen, ende in het verderf storten sal. Verstaet dit van den middel, waer door Godt sijn rechtveerdigh oordeel uytvoeren wil.
margenoot38
Alsoo boven cap. 3. vers 21.
margenoot39
Te weten, mijne woorden, ende redenen, van dewelcke gesproken is boven vers 20.
margenootg
Prov. 4.13.
margenoot40
D. die het leven geven. Vergelijckt bov. vers 13. ende siet de aenteeckeninge.
margenoot41
Dat is, het leven niet alleene gevende, maer oock in goeden welstant onderhoudende, ende allerley onheyl daer van afkeerende. Vergelijckt boven 3.8. ende onder 12.18. ende 13. vers 17.
margenoot42
Dat is, den geheelen mensche, bestaende uyt lichaem, ende ziele. Met lichamelicke goederen worden de geestelicke afgebeelt. Soo is vleesch voor mensche genomen, Genes. cap. 6. vers 12. Anders, den geheelen vleesche van een yeder der selver.
margenoot43
Het herte beteeckent dickwils alle de krachten der ziele, namelick het verstant, den wille, ende de bewegingen. Alsoo Genes. 8.21. Iesa. 29. vers 13. Ierem. 17.9. Ioël 2.13.
margenoot44
Hebr. boven alle bewaringe behoedt u herte.
margenoot45
Het leven des menschen is, ofte natuerlick, ofte geestelick: het eerste heeft hy uyt de eerste geboorte; het andere uyt de tweede: beyderley leven geeft sijne wercken, die uyt het herte voort komen; de natuerlicke uyt het herte, dat onherboren is; de geestelicke uyt het wedergeborene. Vergelijckt Matth. 15.18.
margenoot46
Verstaet alle misbruyck der tonge tegens de eerste, ende tweede tafel, ofte tegen Godt, ende de menschen. Siet boven 2. op vers 12. ende ond. 6.12.
margenoot47
De sin is, dat wy, om in den wegh des Heeren trouwelick ende gestadelick voort te gaen, niet en moeten ons geestelick gesichte ter rechter, ofte ter slincker hant van de geboden des Heeren afwenden, maer recht door treden, sonder ons daer van eenighsins te laten afleyden.
margenoot48
Dat is, het gesichte recht uyt stieren.
margenoot49
Dat is, overweeght wel by u selven, hoe dat ghy al u doen, ende laten aenstelt, passende het selve na den regel van Godts woort, op dat ghy geene slimme, ofte kromme gangen en maeckt. ’t Schijnt eene gelijckenisse te zijn genomen van de gene, die om de wegen, ende straten effen, ende recht te maken, het waterpas daer toe gebruycken.
margenoot50
Hebr. spore.
margenoot51
Ofte, geschicket, ofte, gerichtet, of, wel gepast. And. op dat alle uwe wegen wel gepasset, of, gestelt zijn, of, ende alle uvve vvegen sullen bevestight worden.
margenooth
Deuter. 5.32. ende 28.14.
margenoot52
Siet Deuter. cap. 5. op vers 32.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken