Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxxj. Capittel.

Lemuëls lesse, van kuysheyt, ende matigheyt der Koningen, vers 1, etc. bedroefde ende verdruckte te troosten, ende by te staen, 6, etc. lof, ende eygenschappen eener deughdelicker huyschvrouwe, 10, etc.

1

DE woorden Ga naar margenoot1 des Koninghs Ga naar margenoot2 Lemuëls: de Ga naar margenoot3 last, daer mede Ga naar margenoot4 sijne moeder hem Ga naar margenoot5 onderwees.

2

Ga naar margenoot6 Wat, O mijn sone? ende wat, O sone Ga naar margenoot7 mijns buycks? ja wat, O sone Ga naar margenoot8 mijner geloften?

3

En geeft Ga naar margenoota den wijven u Ga naar margenoot9 vermogen niet; nochte Ga naar margenoot10 uwe wegen, Ga naar margenoot11 om Koningen te verdelgen.[kolom]

4

Ga naar margenoot12 ’t En komt den Koningen niet toe, O Lemoël, het en komt den Koningen niet toe Ga naar margenoot13 wijn te drincken; Ga naar margenoot14 ende den Princen stercken dranck te begeeren.

5

Op dat hy Ga naar margenoot15 niet en drincke, ende het Ga naar margenoot16 gesette vergete; ende de rechtsake aller Ga naar margenoot17 verdruckten verandere.

6

Gevet stercken dranck den genen die Ga naar margenoot18 verloren gaet; ende wijn den genen, die Ga naar margenoot19 bitterlick bedroeft van ziele zijn:

7

Dat Ga naar margenoot20 hy drincke, ende sijne armoede vergete; ende sijner moeyte niet meer en gedencke.

8

Ga naar margenoot21 Opent uwen mont voor Ga naar margenoot22 den stommen; voor de rechtsake van alle Ga naar margenoot23 die omkomen souden.

9

Opent uwen mont, Ga naar margenootb Ga naar margenoot24 oordeelt gerechtelick: ende doet den verdruckten ende nootdruftigen recht.

10

Ga naar margenoot25 Aleph. Wie sal Ga naar margenootc eene Ga naar margenoot26 deughdelicke huysvrouwe vinden? want hare weerdije is verre boven de Ga naar margenoot27 robijnen.

11

Beth. Het herte hares Ga naar margenoot28 heeren vertrouwt op haer; soo dat hem geen Ga naar margenoot29 goet en sal ontbreken.

12

Gimel. Sy Ga naar margenoot30 doet hem goet, Ga naar margenoot31 ende geen quaet, alle de dagen hares levens.

13

Daleth. Sy soeckt wolle, ende vlas, ende Ga naar margenoot32 werckt met Ga naar margenoot33 lust harer handen.

14

He. Sy is Ga naar margenoot34 als de schepen eens koopmans: sy doet haer Ga naar margenoot35 broot Ga naar margenoot36 van verre komen.

15

Vau. Ende sy staet op, als het noch nacht is, ende geeft haren Ga naar margenoot37 huyse Ga naar margenoot38 spijse; ende hare dienstmaeghden het Ga naar margenoot39 bescheyden deel.

16

Zain. Sy Ga naar margenoot40 denckt om eenen acker, ende Ga naar margenoot41 krijght hem: van de Ga naar margenoot42 vrucht harer handen plant sy eenen wijngaert.

17

Cheth. Ga naar margenoot43 Sy gordet hare lendenen met kracht: ende Ga naar margenoot44 sy versterckt hare armen.

18

Teth. Sy Ga naar margenoot45 smaeckt dat haren koophandel Ga naar margenoot46 goet is: Ga naar margenoot47 hare lampe en gaet des nachts niet uyt.

[Folio 291v]
[fol. 291v]

19

Jod. Sy steeckt hare handen uyt na Ga naar margenoot48 de spille: ende hare hantpalmen Ga naar margenoot49 vatten den spinrock.

20

Caph. Sy Ga naar margenoot50 breydt hare hantpalm uyt tot den elendigen: ende sy steeckt hare handen uyt tot den nootdruftigen.

21

Lamed. Sy en vreest voor haer Ga naar margenoot51 huys niet van wegen de Ga naar margenoot52 sneeuw: want haer gantsche huys is Ga naar margenoot53 met dobbele kleederen gekleet.

22

Mem. Sy maeckt voor haer Ga naar margenoot54 tapijtcieraet: hare kleedinge is Ga naar margenoot55 fijn linnen ende Ga naar margenoot56 purper.

23

Nun. Haer man is bekent in de Ga naar margenoot57 poorten; als hy sit met de Ga naar margenoot58 Oudtste des lants.

24

Samech. Sy maeckt Ga naar margenoot59 fijn lijnwaet, ende verkoopt’et: ende sy levert den Ga naar margenoot60 koopman Ga naar margenoot61 gordelen.

25

Ain. Ga naar margenoot62 Sterckte, ende Ga naar margenoot63 heerlickheyt [kolom] zijn Ga naar margenoot64 hare kleedinge: ende Ga naar margenoot65 sy lacht over Ga naar margenoot66 den nakomenden dagh.

26

Pe. Sy doet haren mont open met wijsheyt: ende op hare tonge is Ga naar margenoot67 leere der goetdadigheyt.

27

Tsade. Sy beschouwt de Ga naar margenoot68 gangen hares huys: ende het broot Ga naar margenoot69 der luyheyt en eetse niet.

28

Koph. Hare Ga naar margenoot70 kinderen Ga naar margenoot71 staen op, ende roemense welgelucksaligh: [oock] Ga naar margenoot72 haer man; ende hy prijst haer: [seggende,]

29

Resch. Ga naar margenoot73 Vele Ga naar margenoot74 dochteren hebben Ga naar margenoot75 deughdelick gehandelt: maer ghy gaet die alle te boven.

30

Schin. Ga naar margenoot76 De bevalligheyt Ga naar margenoot77 is bedrogh, ende de schoonheyt Ga naar margenoot78 ydelheyt: [maer] eene vrouwe, Ga naar margenoot79 die den HEERE vreest, die sal gepresen worden.

31

Tau. Ga naar margenoot80 Gevet haer van Ga naar margenoot81 de vrucht harer Ga naar margenoot82 handen: ende laet hare wercken haer prijsen Ga naar margenoot83 in de poorten.

Eynde der Spreucken SALOMONS.

margenoot1
D. die desen Koningh tot eene vermaninge gegeven zijn geweest, ende van hem aengenomen, opgeteeckent, ende aldus nagelaten tot aller menschen onderwijsinge.
margenoot2
Die oock genaemt wort Lemoël, onder vers 4. welck woort beteeckent soo veel, als tot, ofte, voor Godt, D. die Godt toebehoort, ofte toege-eygent is. Het gemeyne gevoelen is, dat door desen te verstaen zy de Koningh Salomo, die oock genaemt was Iedidja, Dat is, de beminde des Heeren. siet 2.Sam. 12.25. ende de aenteeck.
margenoot3
Siet boven 30. op vers 1.
margenoot4
Namelick, Bathseba; van dewelcke siet 2.Sam. 11.3. 1.Reg. 1.11. ende 2. vers 13, etc.
margenoot5
T.w. eer hy Koningh geworden was, ofte terstont daer na.
margenoot6
Dit zijn de woorden van de onderwijsinge der moeder; als ofse seyde, Wat [sal ick seggen,] ofte, wat, ofte, hoe sal het zijn, O mijn sone, ick moet u onderrichten van ’t gene ick u achte noodigh te wesen.
margenoot7
Vergelijckt Iesa. 49.15. Soo worden de kinderen oock genaemt ten aensien van haren vader, Iob 19.17. alsoo oock de vrucht des buycks, Te weten, harer ouderen, Deut. 28.4, 18, 53.
margenoot8
D. om wien ick den Heere soo vele geloften gedaen, ende volbracht hebbe, op dat ghy tot het Koninckrijcke soudt mogen komen, ende daer in u quijten, gelijck eenen Godtvreesenden Koningh betaemt.
margenoota
Deut. 17.17.
margenoot9
Dat is, de krachten uwer ziele, ende uwes lichaems, mitsgaders uwe tijdelicke middelen. Vergelijckt boven 5.9, 10.
margenoot10
Dat is, uwe genegentheden, handel, ende wercken.
margenoot11
Dat is, om vermetelick, ende sonder oorsake der Koningen landen, ende steden, te veroveren, oorloge tegens hen voerende uyt enckele verwaentheyt, hooghmoedt, ende gierigheyt. And. en geeft uwe genegentheden niet den vrouwen, het welcke dient om de Koningen te verdelgen, Dat is, te verderven, ende uyt te roeijen.
margenoot12
Anders, het zy verre van den Koningen, etc. wijn te drincken, etc.
margenoot13
T.w. onmatelick.
margenoot14
Ofte, nochte den Princen stercken dranck, ofte, ende [te vragen] waer is stercken dranck?
margenoot15
T.w. elck een der Koningen ende Princen.
margenoot16
Het Hebreeusch woort beteeckent het gene, dat als eene wet, niet alleen eens geordineert, ende vast gestelt is, om onderhouden te worden, maer dat oock tot sulck een eynde in steen, koper, ofte yet anders ingegraveert, gesneden, ofte geschreven is, daer na de uytsprake des richters ten allen tijden moet geformeert zijn.
margenoot17
Hebr. kinderen der verdruckinge, dat is, verdruckte menschen. Alsoo Kinderen des doots, Ps. 79. vers 11. voor menschen die ter doot geeygent zijn. Kinderen der veranderinge, of, des onderganghs, vers 8. Kinderen der gevangenisse, Ezra. 4. vers 1. voor menschen die gevangen waren geweest. Kinderen der vervloeckinge, 2.Pet. c. 2. vers 14. voor vervloeckte menschen.
margenoot18
D. versmelt, ende als uytteert, uyt oorsake van eenige swarigheyt, daer in hy steeckt. Vergel. Deuter. 26.5.
margenoot19
Hebr. bitter van ziele, D. die in haer herte bitterlick bedroeft zijn. Siet 2.Reg. 4. op vers 27.
margenoot20
T.w. die vergaet, ende bitter van ziele is. Hier is veranderinge des getals. Vergel. Iob 24. op vers 18.
margenoot21
Alsoo in ’t volgende vers siet Iob cap. 33. op vers 2.
margenoot22
Dat is, voor hem, die sijn woort niet en kan voeren van wegen sijne onbequaemheyt, ofte, niet en derf uyt vreese van de macht sijner partije.
margenoot23
Hebr. kinderen der veranderinge, ofte, uytroeyinge, Dat is, die in perijckel staen, van ten onrechten eenige schadelicke veranderinge, D. groot nadeel, te sullen lijden in haer goet, lichaem, ofte eere, ja die tot sijn verderf soude mogen dienen. Anders, van alle kinderen des doorganghs, Dat is, van alle menschen, welcker leven hier anders niet en is, dan gelijck eenen korten doorgangh, overstap, ofte passeeringe tot de doot.
margenootb
Levit. 19. vers 15. Deuter. 1.16.
margenoot24
Hebr. oordeelt gerechtigheyt, D. gerechtelick, ofte recht; Alsoo Deuter. 1.16. Anders, in, ofte, met gerechtigheyt: gelijck dese volle maniere van spreken gevonden wort, Levit. 19.15. Psalm 9. vers 9.
margenoot25
Desen lof, ende verklaringe van de deughden eener kloecke, ende vlijtige huysmoeder, is hier gestelt in de eerste letteren van elck vers na de ordre van ’t Hebreeusch A. B. ende daerom worden de namen der letteren voor aengestelt. Siet Psalm 25. op vers 1.
margenootc
Prov. 12.4.
margenoot26
Hebr. eene huysvrouwe der deught, ofte, vromigheyt, of, kloeckheyt. Alsoo Ruth 3. vers 11. Siet Genes. cap. 47. vers 6. d’aenteeckeninge op het woort kloecke.
margenoot27
Siet Iob 28.18. ende de aenteeckeninge.
margenoot28
Dat is, hares mans. Siet 2.Sam. 11.26. ende de aenteeckeninge.
margenoot29
Het Hebreeusch woort Salal, beteeckent eygentlick roof, ende buyt, dat is, alle roerlicke goederen, dewelcke in tijt van oorloge den vyanden ontnomen worden: maer verstaet hier by gelijckenisse alle goet, dat tot de huyshoudinge noodigh is, ende door arbeyt, ofte handel gewonnen wort. Vergelijckt hier mede onder vers 15. de beteeckeninge van het woort tereph, spijse.
margenoot30
Of, vergeldt hem goet, etc. Siet van het Hebreeusch woort 2.Chron. 20. op vers 11. Prov. 11. op vers 17.
margenoot31
De nature der Hebreeusche tale is, het selve met loocheninge van het contrarie weder te verhalen, Psalm 102. vers 18. Luce cap. 1. vers 20, etc.
margenoot32
Het Hebreeusch woort asah is oock elders voor wercken genomen. Siet Genes. 30. op vers 30. Exod. 31.4. Ruth 2.19. ende de aenteeck. 2.Chron. 2.7.
margenoot33
Alsoo is den handen weygeringe, ofte ongenegentheyt, ende onwille toegeschreven, boven 21. vers 25.
margenoot34
Dat is, gelijck de koopvaerders.
margenoot35
D. al wat dienstigh is tot de onderhoudinge deses tijdelicken levens. Vergel. boven 4. op vers 17.
margenoot36
Dat is, sy versiet haer getijdelick, niet alleen van het gene dat daer binnens lants te bekomen is, maer dat uyt verre gelegene lantschappen gekregen moet worden: waer voor sy, ofte gelt geeft, ofte waeren van haer huysvolck gemaeckt.
margenoot37
D. haren huysgesinne. Siet Genes. 7. op vers 1.
margenoot38
Het Hebreeusch woort tereph beteeckent wel eigentlick roof, ofte, kost, die met rooven gekregen wort, als Numer. 23.24. Iob 24.5. maer het is oock voor anderen kost genomen, als hier, ende Psalm 111. vers 5. Malach. 3.10. gelijck oock het woort hitriph, boven 30.8. soo veel is, als voeden met ordinare spijse.
margenoot39
Siet Iob 23. op vers 12.
margenoot40
Het woort zamam is ten meesten deele in het quade, ende voor schelmsche gedachten, genomen, als Deuter. cap. 19. vers 19. Psalm 37.12. boven 30.32, etc. maer hier is ’t in ’t goede genomen voor vlijtige, kloecke, ende vrome gedachten. Vergel. Zach. 8.15. alsoo is het woort mezimmah gedachte, beyde in het goede, ende in ’t quade genomen. Siet Iob 21. op vers 27.
margenoot41
T.w. met meyninge, om noch meer gewin voor haren huyse te trecken. Vergel. boven 24.27.
margenoot42
Dat is, van het gewin, het welcke sy van haer hantwerck, ende koophandel geniet.
margenoot43
Dat is, sy schickt haer met vlijt, ende kloeckmoedigheyt tot het werck. Siet Exod. 12. op vers 11.
margenoot44
D. sy maeckt hare armen veerdigh tot het werck, ofte, (gelijck wy seggen) sy stropt hare armen op. Hier wort van de lendenen, ende armen specialick gewagh gemaeckt, om dat daer in de meeste kracht, noodigh tot den arbeyt, gelegen is.
margenoot45
D. oordeelt, gevoelt, bevindt, ende wort gewaer. Verstaet dit van den smaeck des herten. Vergel. Psalm 34. op vers 9. ende Iob 12. op vers 20.
margenoot46
D. profijtelick, alsoo Ierem. 5.25. 1.Corinth. 7.1.
margenoot47
T.w. om datse die lange in den nacht gebruyckt.
margenoot48
Te weten, daer mede sy haer garen draeyt. Anders, wervel.
margenoot49
Te weten, om dien bywijlen te keeren, ende haer vlas, ofte wolle daer van te halen, ofte te trecken. Men meynt dat de oude maniere van spinnen geschiedde niet met een wiel, maer gelijck noch heden veel met een spille, ende spinrock.
margenoot50
Te weten, om die te helpen. Want sy neerstigh is, niet alleen voor haer eygen huysgesin, maer oock om den armen mede te deelen.
margenoot51
Dat is, huysgesin. Alsoo boven cap. 15. ende terstont weder in dit selve vers.
margenoot52
Verstaet hier onder, allerley soorte van ongemack, het welcke uyt de lucht komt.
margenoot53
Dat is, met twee pack kleederen. Anders, met scharlaken, Dat is, niet alleen ter nootsakelickheyt, om de koude te weeren, maer oock ter vercieringe der gener, die tot het huysgesin eener groote vrouwe behooren. Sommige verstaen door haer huys niemant dan haren man, ende hare kinderen. Niet te min alsoo het schijnt dat het scharlaken in die landen redelick gemeen is geweest, 2.Sam. cap. 1. vers 24. ’t En is niet ongelooflick, dat eenige dienaren, ende staetvrouwen sulcker huysgesinnen, die kleederen mede gebruyckt mogen hebben, ende daerom noch veel meer versien waren van de andere kleederen, die hen tegen den noot der koude dienden.
margenoot54
Siet boven 7. op vers 16.
margenoot55
Siet Genes. 41. op vers 42.
margenoot56
Dat is, een kleet dat van doncker, ofte hooghroot, ofte carmoisin koleur is.
margenoot57
Dat is, richthuysen. Siet Genes. 22. op vers 17.
margenoot58
Dat is, de Regeerders des lants, die gemeynlick uyt de oude van jaren (immers van verstande) genomen worden. Siet 2.Reg. cap. 23. vers 1.
margenoot59
Siet hier van Iudic. cap. 14. op vers 12.
margenoot60
Hebr. den Canaaniter. Siet Iob 40. op vers 25.
margenoot61
Dewelcke dienden in de oorloge, om daer mede, als met een krijghs-teecken tot het gebruyck der wapenen ontfangen te worden, 2.Reg. c. 3. vers 21. om het sweert daer aen te hangen, 2.Sam. cap. 20. vers 8. ende om de leden des lichaems tot eenigh werck veerdigh, vast, ende sterck te maken. Siet Exod. 12. op vers 11. Ephes. cap. 6. vers 14. De gordel diende oock tot een cieraet des lichaems, Iesa. cap. 3. op vers 24.
margenoot62
Dat is, kloekcheyt, dapperheyt, vertrouwen op Godt, ende onvertsaeghtheyt des Geestes.
margenoot63
Dat is, cieraet van Godtsaligheyt, ende eerlicke zeden.
margenoot64
D. daer mede is sy wel versien, ende gestoffeert, ende houdt haer daer aen vast, als aen eene ordinare, ende dagelicksche kleedinge. Vergelijckt Iob 29. op vers 14.
margenoot65
D. sy is gerust, onbekommert, ende sonder vreese ten aensien van den toekomenden tijt, ende dat door het gevoelen van Godts gunste, ende zegen, door eene goede conscientie, ende de order, diese in hare huyshoudinge gestelt heeft. Lacchen is hier genomen voor onbevreest zijn, ende verachten. siet Iob 5. op vers 22.
margenoot66
Verst. den toekomenden tijt, tegen den welcken sy soude mogen besorght zijn van tegenspoet, gebreck, ofte armoede. Andere verstaen den tijt des ouderdoms, ofte des stervens, ofte den dagh des toekomenden oordeels.
margenoot67
D. sprake van allen wel te willen doen, ende vermaninge, om andre daer toe op te wecken.
margenoot68
D. hoe het in haren huyse toegaet, hebbende acht op hare kinderen, op haer dienstvolck, op de wercken die sy te doen hebben, ende op de meubelen, mitsgaders middelen, die haer van haren man toevertrouwt zijn.
margenoot69
D. dat sonder eerlicken arbeyt gekregen is. Vergel. bov. 4. op vers 17.
margenoot70
Of, sonen.
margenoot71
D. zijn bereyt, ende veerdigh, om haer te prijsen; gelijckse dat oock dadelick volbrengen. Alsoo is opstaen, ofte, sich opmaken, soo veel, als sich veerdigh maken, ende begeven tot eenigh werck, Genes. 37.35. Exod. 2.17. Iosu. 18.4. 1.Sam. 25.29, etc.
margenoot72
T.w. maeckt sich op.
margenoot73
Dit zijn de woorden des mans, ende sijner sonen.
margenoot74
D. vrouwspersoonen. Alsoo Genes. 30.13. Luce 23.28.
margenoot75
T.w. in de huyshoudinge. Alsoo is het woort chail genomen, Ruth 3.11. ende hier bov. vers 10. Anders, hebben deught gedaen, ofte, rijckdom vergadert.
margenoot76
Verstaet de uyterlicke aengenaemheyt, ende goede gratie, die eenige vrouwspersoonen over haer souden mogen hebben. siet Nah. 3.4.
margenoot77
Hebr. leugen, ofte, valsheyt, T.w. om datse bedrogen worden die haer daer op, als op een vast goet verlaten; ende om dat groote, ende grove ondeughden dickwils daer onder schuylen.
margenoot78
D. verganckelick, ende licht verdwijnende. siet Iob 15. op vers 31.
margenoot79
Ofte, eene vrouwe van de vreese des Heeren, D. die met de vreese des Heeren begaeft is.
margenoot80
Yet in woorden geven, is prijsen, Ierem. 13.16. Hy wil seggen, dat men uyt de vrucht harer handen stoffe nemen moet, om haer te prijsen.
margenoot81
Siet boven 1. op vers 31.
margenoot82
D. wercken.
margenoot83
D. in de openbare vergaderingen des volcks, die in de poorten plachten te wesen, daer men het gerichte hieldt.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken