Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het ij. Capittel.

Salomo wijst aen met sijn eygen exempel, dat de ware gelucksaligheyt niet en bestaet in de dingen die het vleesch aengename zijn, als statelicke timmeragien, plantinge van boomen, wijngaerden, hoven, versen 1, 2, etc. maer in vredige ende vrolicke genietinge der gaven, die Godt den mensche geeft, 24, etc.

1

ICk seyde in mijn herte, Ga naar margenoot1 Nu wel aen, Ga naar margenoot2 ick sal u beproeven door vreughde, derhalven Ga naar margenoot3 Ga naar margenoota siet het goede aen: maer siet, Ga naar margenoot4 oock dat was ydelheyt.

2

Ga naar margenoot5 Tot het lacchen seyde ick, Ghy zijt onsinnigh: ende tot Ga naar margenoot6 de vreughde, Ga naar margenoot7 Wat maeckt dese? [kolom]

3

Ick hebbe Ga naar margenoot8 in mijn herte Ga naar margenoot9 nagespeurt, om Ga naar margenoot10 mijn vleesch Ga naar margenoot11 op te houden in den wijn, Ga naar margenoot12 (nochtans leydende mijn herte in wijsheyt) ende om de dwaesheyt vast te houden, tot dat ick soude sien wat den kinderen der menschen best ware, dat sy doen souden onder den hemel, [geduerende] het getal der dagen hares levens.

4

Ga naar margenoot13 Ick maeckte my groote Ga naar margenoot14 wercken, ick bouwde my huysen, ick plantede my Ga naar margenoot15 wijngaerden.

5

Ick maeckte my Ga naar margenoot16 hoven, ende Ga naar margenoot17 lusthoven, ende ick plantede boomen in deselve, van Ga naar margenoot18 allerley vrucht.

6

Ick maeckte my Ga naar margenoot19 vijvers van wateren, om daer mede te bewateren het woudt, dat met boomen groende.

7

Ga naar margenoot20 Ick kreegh knechten ende maeghden, ende ick hadde Ga naar margenoot21 kinderen des huyses: oock hadde ick een groot besit van Ga naar margenoot22 runderen ende Ga naar margenoot22 schapen, meer dan alle die voor my te Ierusalem geweest waren.

8

Ga naar margenoot23 Ick vergaderde my oock silver ende gout, ende kleynodien Ga naar margenoot24 der Koningen, ende der lantschappen: Ga naar margenoot25 ick bestelde my sangers ende sangeressen, ende wellustigheden der menschen kinderen, Ga naar margenoot26 snarenspel, ja allerley snarenspel.

9

Ende ick wiert groot, ende nam toe, meer dan yemant, die voor my te Ierusalem geweest was: oock Ga naar margenoot27 bleef Ga naar margenoot28 mijne wijsheyt my by.

10

Ende al wat mijne oogen begeerden, dat en ontrock ick haer niet: ick en wederhieldt mijn herte niet van eenige blijdschap, maer mijn herte was verblijdt Ga naar margenoot29 van wegen al mijnen arbeyt: ende Ga naar margenoot30 dit was mijn deel van al mijnen arbeyt.

11

Doe wendde ick my tot alle mijne wercken, die mijne handen gemaeckt hadden, ende tot den arbeyt dien ick werckende gearbeyt hadde: siet het was al ydelheyt, ende Ga naar margenoot31 quellinge des geestes, ende daer in en was geen voordeel Ga naar margenoot32 onder de sonne.

12

Ga naar margenoot33 Ga naar margenootb Daer na wendde ick my, Ga naar margenoot34 om te sien wijsheyt, oock onsinnigheden ende dwaesheyt, want Ga naar margenoot35 hoe soude een mensche, die Ga naar margenoot36 den Koningh nakomen sal, [doen] het gene dat alreede gedaen is?

13

Ga naar margenoot37 Doe sagh ick, dat de wijsheyt uytnementheyt heeft boven de dwaesheyt, gelijck het licht uytnementheyt heeft boven de duysternisse.

14

Ga naar margenoot38 De oogen des wijsen zijn in sijn

[Folio 293r]
[fol. 293r]

hooft, maer de sot Ga naar margenoot39 wandelt in de duysternisse: doe bemerckte ick oock, Ga naar margenoot40 dat eenerley geval Ga naar margenoot41 hen allen bejegent.

15

Ga naar margenoot42 Dies seyde ick in mijn herte, Gelijck ’t den dwasen bejegent, Ga naar margenoot43 sal ’t oock my selve bejegenen: Ga naar margenoot44 waerom hebbe ick dan doe meer na wijsheyt gestaen? doe sprack ick in mijn herte, dat oock ’t selve ydelheyt was.

16

Ga naar margenoot45 Want daer en sal in eeuwigheyt niet meer gedachtenisse van eenen wijsen, dan van eenen dwaes zijn: aengesien het gene dat nu is, dat wort in de toekomende dagen altemael vergeten: ende Ga naar margenoot46 hoe sterft de wijse Ga naar margenoot47 met den sot?

17

Daerom Ga naar margenoot48 hatede ick dit leven, want dit werck Ga naar margenoot49 docht my quaet, Ga naar margenoot50 dat onder de sonne geschiet: want het is al ydelheyt, ende quellinge des geestes.

18

Ga naar margenoot51 Ick hatede oock al Ga naar margenoot52 mijnen arbeyt, dien ick bearbeyt hadde onder de sonne: dat ick dien soude achterlaten aen eenen mensche Ga naar margenoot53 die na my wesen sal.

19

Want Ga naar margenoot54 wie weet, of hy wijs sal zijn, ofte dwaes? evenwel sal hy heerschen Ga naar margenoot55 over al mijnen arbeyt, dien ick bearbeyt hebbe, ende dien ick wijselick beleyt hebbe onder de sonne: Dat is oock ydelheyt.

20

Daerom Ga naar margenoot56 keerde ick my omme, om mijn herte te doen wanhopen over al den arbeyt dien ick bearbeyt hebbe onder de sonne.

21

Want Ga naar margenoot57 daer is een mensche wiens arbeyt in wijsheyt, ende in wetenschap, ende in geschickelickheyt is: nochtans sal hy Ga naar margenoot58 dien overgeven tot sijn deel, aen eenen mensche, die daer aen niet gearbeyt en heeft: Dit is oock ydelheyt, ende een groot Ga naar margenoot59 quaet.

22

Ga naar margenootc Wat heeft doch die Ga naar margenoot60 mensche van al sijnen arbeyt, ende van de quellinge sijns herten, dien hy is bearbeydende, onder de sonne?

23

Want alle sijne dagen Ga naar margenoot61 zijn smerten, ende sijne besigheyt is verdriet: selfs des nachts en rust sijn herte niet: dat selve is oock ydelheyt.

24

Ga naar margenootd Ga naar margenoot62 Isset [dan] Ga naar margenoot63 niet goet voor den mensche, Ga naar margenoot64 dat hy ete ende drincke, ende dat hy Ga naar margenoot65 sijne ziele Ga naar margenoot66 het goede doe genieten Ga naar margenoot67 in sijnen arbeyt? Ick hebbe oock gesien, Ga naar margenoot68 dat sulcks van de hant Godes is.

25

(Want Ga naar margenoot69 wie souder van eten, of wie soude sich [daer Ga naar margenoot70 toe] haesten, meer dan ick selve?)

26

Want Ga naar margenoot71 hy geeft wijsheyt, ende wetenschap, ende vreught, den mensche die Ga naar margenoot72 goet is voor sijn aengesichte: maer Ga naar margenoot73 den [kolom] sondaer geeft hy besigheyt, om Ga naar margenoot74 te versamelen ende te vergaderen, Ga naar margenoote op dat hy ’t geve dien die goet is Ga naar margenoot75 voor Godes aengesichte: Ga naar margenoot76 Dit is oock ydelheyt ende quellinge des geestes.

margenoot1
Hebr. gaet nu.
margenoot2
Hier spreeckt Salomo sijn eygen herte aen, als of hy seyde, Ick wil eens besoecken, of de wellusten ende wereltsche genoeghten, het ware ende het hooghste goet zijn, die de gene die daer in baden, een recht vernoegen des geests, ende rechte gelucksaligheyt souden kunnen aenbrengen.
margenoot3
Hebr. siet in’t goede, dat is, verzadight u met het goede: dat hier te seggen is, met lichamelicke genoeghten.
margenoota
Luce 12.19.
margenoot4
Te weten, alsoo wel; als het gene dat te vooren Cap. 1. verhaelt is, namelick de ondersoeckinge van wereltsche dingen.
margenoot5
Verstaet dit alsoo, dat het vele ende onmatelicke lacchen, singen, en springen, meer eenen gecken ende onwijsen, dan eenen wijsen ende verstandigen man betaemt, Prov. 20.1. Maer om sekere oorsaken somtijts matelick te lacchen, en is niet te berispen.
margenoot6
Verstaet hier vleeschelicke, of wereltsche vreught.
margenoot7
Ofte, waerom doet ghy dit? De sin is, wat voordeel brenght dese wereltsche vreught mede? Immers en deught noch en dient sy niet om de ware gelucksaligheyt te erlangen.
margenoot8
Dat is, by my selven.
margenoot9
Of, ondersocht, of, gesocht, ofte, beraetslaeght.
margenoot10
Dat is, mijn lichaem. De sin is, Ick hebbe my beneerstight, om te gelijcke in lichamelicke genoeghten, ende in wijsheyt te leven, voegende alsoo de wijsheyt ende de genoeghte te samen, want men moet hier onder den name van wijn verstaen, allerley leckere spijse, ende dranck, ja allerley wellusten.
margenoot11
Ofte, te trecken tot den wijn, D. tot den wijn te gewennen. Anders, mijn vleesch den wijne over te geven.
margenoot12
Hy wil seggen, Ick hebbe voorgenomen de wijsheyt die my Godt gegeven heeft, alsoo in mijn herte te bewaren, dat ick nochtans uyterlick de dwaesheyt (te weten, met leckerlick te eten, ende te drincken, ende met wellusten te plegen) oock plaetse geven woude, die grijpende ende vasthoudende.
margenoot13
Hebr. ick maeckte mijne wercken groot, T.w. niet alleen ter nootdruft, maer oock tot eenen toon van mijne heerlickheyt, ende tot genoeghte.
margenoot14
Dat is, gebouwselen, als stracx volght, ende oock versen 5, 6.
margenoot15
T.w. in Baal-Hamon, Cantic. 8. vers 11.
margenoot16
Te weten, daer allerley kruyden ende bloemen in wiessen.
margenoot17
Hebr. pardesim, Dat is, paradijsen. Het welcke beteeckent niet alleen gemeyne hoven, maer hoven van playsier, principalick boomgaerden.
margenoot18
Hebr. alle.
margenoot19
Verstaet soodanige vijvers, in dewelcke steeds water was, soo regenwater, als opwellende water.
margenoot20
Of, ick besat, of, veroverde.
margenoot21
Dat is, kinderen binnens huys geboren, te weten, van mijne knechten ende maeghden. Vergel. Genes. cap. 12. vers 5. ende cap. 14. vers 14. ende 15.3. ende 17. vers 12.
margenoot22
22 Onder dese specien worden oock andere beesten verstaen, soo groote, als kleyne.
margenoot22
22 Onder dese specien worden oock andere beesten verstaen, soo groote, als kleyne.
margenoot23
Siet 1.Reg. 9.28. ende 10.14, 21, 22, 26.
margenoot24
Dat is, die men by eenige Koningen, ofte in vreemde lantschappen konde vinden: Ofte, ’t gene dat by de Koningen, ende in yeder provintie voor het kostelickste gehouden wert.
margenoot25
Hebr. ick maeckte.
margenoot26
Ofte, musicael accoort, of, verscheydene melodijen van musijck-instrumenten, ofte, karossen, ofte, uytgelesene seer schoone vrouwen, in den krijgh gevangen, te weten, om my te dienen in alle dingen daer toe de vrouwen bequaem zijn. Het Hebreeusch woort en wort nergens anders gevonden als hier, daerom wort het soo verscheydelick overgesett.
margenoot27
Hebr. stont, Dat is, bestont, ofte, bleef bestendigh by my. De sin is, of ick schoon alle die bovenverhaelde rijckdommen ende heerschappijen hadde: nochtans en liet ick daerom de wijsheyt niet varen, maer ick volherdde evenwel in mijne wijse regeeringe. Vergelijckt boven vers 3.
margenoot28
Dat is, de wijsheyt met dewelcke my Godt boven alle andere begaeft hadde.
margenoot29
Dat is, van wegen de goederen, die ick met mijnen arbeyt te wege gebracht hadde.
margenoot30
Dat is, al dat ick genooten hebbe van al mijne moeyte, is geweest eene verganckelicke ende haest passeerende vreught. Siet onder cap. 5. op vers 17.
margenoot31
Siet boven 1.14.
margenoot32
D. in eenige sichtbare ende verganckelicke dingen.
margenoot33
D. ick begaf my tot overlegginge van de wijsheyt ende dwaesheyt, die ick beyde beproeft hadde, om te oordeelen by my selven by welcke de uytnementheyt was.
margenootb
Eccles. 1.17. ende 7.23.
margenoot34
D. om te dege te mercken op de wijsheyt.
margenoot35
Anders, want wat [soude] de mensche [doen,] die na den Koningh komen sal? Even het selve dat alreede gedaen is. De sin is: Soo daer yemant is, die meynt dat ick, die soo een machtigh ende wijs Koningh ben, alles niet wel verstaen noch ervaren en hebbe, ende datter over sulcks eenigh ander middel soude mogen zijn, om tot de gelucksaligheyt te komen, die dwaelt grovelick, hy en sal niet anders vinden, dan het gene dat ick daer van verklare, een yeder mach sich hier inne op mijn woort wel verlaten.
margenoot36
Dat is, my: Hy wil seggen, die soude konnen doen dat ick, die een machtigh Koningh ben, gedaen hebbe.
margenoot37
De sin is, of schoon al ons bedrijf ydelheyt is, nochtans is de wijsheyt soo veel meer dan de dwaesheyt te achten, als het licht boven de duysternisse.
margenoot38
D. de wijse is welbedacht, ende hy gaet voorsichtelick in al sijnen handel, maer een dwaes mensche is onbedachtsaem, ende onvoorsichtigh in al het gene dat hy te doen heeft. Siet onder 8.1. ende Prov. 17.24.
margenoot39
D. hy en weet niet hoe hy sijne saken sal aenstellen.
margenoot40
T.w. soo veel aengaet het gene dat hen overkomt in dit tegenwoordige leven: gelijck daer zijn verscheydene elendigheden, kranckheden, ende smerten des lichaems, als oock de doot selve. Vergel. hier mede Ps. 49.11.
margenoot41
D. hen beyde, soo wel den wijsen, als den dwasen.
margenoot42
T.w. oordeelende na de gelegentheyt der saken, die men dagelicks voor oogen siet gebeuren.
margenoot43
D. ick ben soo wel allerley elenden onderworpen, ende ick sal soo wel sterven, als de dwase, ja als alle andere menschen.
margenoot44
Dat is, waerom hebbe ick my dan meer bevlijtight om wijsheyt te verkrijgen, dan andere? of, waerom soude ick dan meer na wijsheyt staen? Als of hy seyde, Dewijle de doot my soo wel overkomen sal, als allen anderen, waer toe sal my de menschelicke wijsheyt voorderlick zijn?
margenoot45
Hebr. daer en is geen gedachtenisse des wijsen met den dwasen in eeuwigheyt. Dit dient tot bevestinge van het gene dat stracks geseyt is: De sin is, Gelijck alle menschen sterffelick zijn, soo vergaet oock metter tijt des eenes gedachtenisse soo wel als des anderen in het gemeen. Hoewel de memorie der gener welcker namen ende daden in Godts woort ende de historien gedacht worden, by velen overblijft.
margenoot46
Een vrage met verwonderinge. Als of hy seyde, Het is een droevige sake, dat een treffelick wijs man soo wel, ende soo haest sterven moet, ende dickwils, na het oordeel der werelt, gelijcke uytkomste heeft, als een sot. Anders, Ende hoe de wijse sterft met den sot.
margenoot47
D. soo wel als de sot. siet Psal. 49. versen 11, 12.
margenoot48
D. het verdroot my te leven.
margenoot49
Hebr. was quaet in, by, of, over my.
margenoot50
Dat is, alle de wercken ende hanteeringen der menschen.
margenoot51
D. ick hebb’er een weersien in gehadt, T.w. lettende op de ydelheyt der rijckdommen, ende de vergaderinge der dingen, die men met soo groote moeyte verkrijght: Ende insonderheyt ten aensien van de onsekerheyt wat erfgenaem dat men hebben sal.
margenoot52
D. mijn goet, dat ick met mijnen arbeyt verkregen ende t’samen gebracht hadde.
margenoot53
D. die my in het Rijcke sal navolgen.
margenoot54
Rehabeam de sone ende navolger Salomons, heeft door sijn dwaesheyt ende onvoorsichtigheyt, het meeste deel sijnes Koninckrijcks verloren, 1.Reg. cap. 12. Men kan eeniger mate uyt dit vers afnemen, dat Salomo wel gemerckt heeft, dat sich Rehabeam niet wel en soude aenstellen in de regeeringe des Rijcks.
margenoot55
Dat is, over alle de goederen ende voortreffelicke groote dingen, die ick met veel moeyte verworven ende vergadert hebbe.
margenoot56
Als of hy seyde, Ick ben in dese mijne gedachten eyndelick daer toe gekomen, dat ick in het minste geen genoegen gehadt en hebbe aen al het gene dat ick door mijnen arbeyt verworven hadde. Siet vers 18.
margenoot57
De sin is, ’t En is geen wonder dat my dit verdriett, aengesien datter niemant soo kleyn van middelen en is, of ’t en soude hem wel verdrieten, dat sijne goederen in vreemde handen souden vervallen.
margenoot58
Te weten, arbeyt, Dat is, al het goet, dat hy met sijnen arbeyt vergadert ende gewonnen heeft.
margenoot59
D. verdriet, of quellinge, als Matth. 6.34.
margenootc
Eccles. 1.3. ende 3.9.
margenoot60
T.w. van den welcken vers 21. gesproken is.
margenoot61
D. vol droeffenisse ende swarigheyt. Siet Iob 14. d’aenteeck. op vers 1.
margenootd
Eccles. 3.12, 22. ende 5.18. ende 8.15.
margenoot62
Anders, daer en is [dan] niet beter voor den mensche, [als] dat hy ete ende drincke, etc. Anders,’t en is niet goet voor den mensche dat hy ete ende drincke, D. dat hy in eten ende drincken al sijnen lust ende genoeghte neme.
margenoot63
Te weten, soo veel het tijdelicke goet, ende dit verganckelicke leven aengaet.
margenoot64
De sin is, dat hy alle onnutte sorge ende bekommernisse bezijden stellende, geniete ende gebruycke het gene dat hem Godt gegeven heeft.
margenoot65
D. hemselven.
margenoot66
Hebr. het goede doe sien, D. welvare, wat goets geniete van sijnen arbeyt?
margenoot67
Ofte, van sijnen arbeyt, D. van sijne goederen.
margenoot68
D. dat het eene bysondere gave Godes is, die alle man niet en heeft, T.w. dat men sich late genoegen, ende sich vrolick make met sulcks als men van de milde hant Godes ontfangen heeft.
margenoot69
Als of hy seyde, Indiender eenigh ander beter genut uyt die tijdelicke dingen te halen ware, wie soude dat lichtelicker ende beter konnen doen, dan ick?
margenoot70
Te weten, daer van te eten, ofte het genut daer van te nemen, namelick, met vrolickheyt.
margenoot71
Te weten, Godt.
margenoot72
D. die vroom ende Godtsaligh is.
margenoot73
D. den godtloosen, aen den welcken hy geen welgevallen en heeft. Siet Psalm 1.1. van het woort sondaer.
margenoot74
Te weten, tijdelicke goederen ende rijckdommen.
margenoote
Eccles. 3.13. Iob 27.16, 17. Proverb. 28.8.
margenoot75
D. voor sijn aengesichte.
margenoot76
Te weten, soo seer sich te bekommeren om rijckdom te vergaderen, die ghy selfs niet en mooght genieten, oock niet nalaten dien ghy wilt, ende vermoedt, datse wel sal weten te gebruycken.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken