Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het iiij. Capittel.

Salomo verhaelt in dit Capittel, hoe de arme van de machtige deser werelt onderdruckt worden, vers 1, etc. hoe de voortreffelicke lieden benijt worden, 4. Onaerdigheyt der luyaerts, 5. Dat eenige het herte niet en hebben haren arbeyt te genieten, 6. Roemt boven dese de gene die haer vergesellen met andere lieden, 7. hoe eenige roemen op haer macht, maer dat wijsheyt meer te achten is, 13. De gunste der ondersaten tegen hare Overigheyt is onbestendigh, 15.

1

DAer na wendde ick my, ende sagh aen alle de onderdruckingen die onder de sonne geschieden: ende siet, daer waren de tranen der verdruckten, ende Ga naar margenoot1 der gener die geenen trooster en hadden: ende Ga naar margenoot2 aen de zijde harer verdruckers was macht, [kolom] sy daer en tegen en hadden geenen vertrooster.

2

Ga naar margenoot3 Dies prees ick de doode, die alreede gestorven waren, boven de levendige, die tot noch toe levendigh zijn.

3

Ia hy is beter dan die beyde, die Ga naar margenoot4 noch niet geweest en is, die niet gesien en heeft het boose werck dat onder de sonne geschiet.

4

Voorder Ga naar margenoot5 sagh ick al den arbeyt, ende alle geschicklickheyt des wercks, Ga naar margenoot6 dat het den mensche nijt van sijnen naeste [aenbrenght:] Dat is oock ydelheyt, ende quellinge des geests.

5

Ga naar margenoot7 De Ga naar margenoota sot vouwt sijne handen te samen, ende Ga naar margenoot8 eet sijn eygen vleesch:

6

Ga naar margenoot9 Een hant vol [met] ruste, is beter dan beyde de vuysten vol [met] arbeyt, ende quellinge des geestes.

7

Ick wendde my wederom, ende ick sagh een ydelheyt onder de sonne:

8

Ga naar margenoot10 Daer is eener, ende geen tweede, hy en heeft oock geen Ga naar margenoot11 kint, noch Ga naar margenoot12 broeder: nochtans en is allessijnes arbeyts geen eynde, Ga naar margenoot13 oock en wort sijn ooge niet verzadight van den rijckdom, Ga naar margenoot14 ende [en seyt niet] Voor wien arbeyde ick doch! ende Ga naar margenoot15 doe Ga naar margenoot16 mijne ziele gebreck hebben van het goede! Dit is oock ydelheyt, ende het is een moeijelicke besigheyt.

9

Ga naar margenoot17 Twee zijn beter dan een: want Ga naar margenoot18 sy hebben eene goede belooninge van haren arbeyt:

10

Want indien Ga naar margenoot19 sy Ga naar margenoot20 vallen, d’een recht sijnen medegeselle op: maer wee den eenen die gevallen is: want daer en is geen tweede om hem op te helpen.

11

Oock, indien twee t’samen Ga naar margenoot21 liggen, soo hebben sy warmte: maer hoe soude een [alleen] warm worden?

12

Ende indien yemant den eenen mochte overweldigen, soo sullen de twee tegen hem bestaen: ende Ga naar margenoot22 een drievoudigh snoer en wort niet haest gebroken.

13

Ga naar margenoot23 Beter is een arm ende wijs jongelingh, dan een oudt ende sot Koningh, die niet en weet van meer vermaent te worden.

14

Want Ga naar margenoot24 een komt Ga naar margenoot25 uyt het gevangenhuys, om Koningh te zijn, daer Ga naar margenoot26 oock

[Folio 294r]
[fol. 294r]

een die in sijn Koninckrijcke geboren is, Ga naar margenoot27 verarmt.

15

Ga naar margenoot28 Ick sagh Ga naar margenoot29 alle de levendige Ga naar margenoot30 wandelende onder de sonne, met den jongelingh, Ga naar margenoot31 den tweeden, die Ga naar margenoot32 in deses plaetse Ga naar margenoot33 staen sal.

16

Ga naar margenoot34 Daer en is geen eynde van al het volck, van alle die Ga naar margenoot35 voor hen geweest zijn: de nakomelingen en sullen sich oock Ga naar margenoot36 over hem niet verblijden: gewisselick dat is oock ydelheyt, ende quellinge des geestes.

17

Ga naar margenoot37 Bewaert Ga naar margenoot38 uwen Ga naar margenoot39 voet als ghy ten Huyse Godes ingaet, ende zijt liever na by Ga naar margenoot40 om te hooren, Ga naar margenoot41 dan om der sotten slacht-offer te geven: Ga naar margenoot42 want sy en weten niet dat sy quaet doen.

margenoot1
Ofte, ende sy en hadden geenen vertrooster.
margenoot2
Hebr. aen de hant. De sin is, Sy hebben een machtige partije tegen, die haer kan overweldigen ende verdrucken.
margenoot3
T.w. om datse bevrijt zijn van alle dese elenden ende swarigheden. Siet Iob 3.17, etc.
margenoot4
D. die noyt geboren en is: Dit spreeckt Salomo ten aensien van de elendigheden deses levens. Siet Iob 3. versen 11, 12, 13, 16, en 21.
margenoot5
Dat is, betrachtte ick.
margenoot6
De sin is, Die haer selven in haer beroep neerstelick quijten, ende kloeck in hare handelingen ende wercken zijn, die zijn den nijt der boosen ende onachtsamen onderworpen. Het welck dan de vrome dickwils seer moeyt ende verdriet.
margenoot7
De Schriftuere noemt sotheyt, ofte dwaesheyt, alle ’t gene dat tegen Godts woort strijt, hier is een sot soo veel te seggen, als een luyaert: Ende hier wort de aert der luyaerts ende der achteloosen, die de handen niet uyt en steken tot den arbeyt, van den Prediker gestelt tegen den aert der neerstigen ende der kloecken, van dewelcke hy vers 4. gesproken heeft: Ende hy wil te verstaen geven, dat onaengesien het seer verdrietigh is den haet der boosen onderworpen te zijn van wegen sijne kloeckheyt ende neerstigheyt, dat het des niet te weyniger groote dwaesheyt is, luyledigh sijn leven te verslijten.
margenoota
Proverb. 6.10. ende 24.33.
margenoot8
D. (gelijck wy gemeenlick spreken) de dwaes eet hemselven op, D. hy verteert al wat hy heeft, ende hy vervalt eyndelick in sulcke armoede, dat hy in hertzeer ende armoede, sijn vleesch ende bloet verteert.
margenoot9
Hebr. een palm vol. Sommige nemen dit als woorden des sots tot verschooninge sijner luyigheyt, daer van vers 5. te sien is. Als of hy seyde, Waer toe sal ick sulcke moeyte, ende arbeyt doen, gelijck vele menschen doen? Ick hebbe aen een kleyntjen genoegh, ick wil ’t sachtjens opnemen. De woorden zijn goet, het is beter met matigen rijckdom in gerustigheyt te leven, dan grooten rijckdom te besitten met groote sorge ende bekommernisse. Siet Proverb. cap. 15. versen 16, 17. ende 17. vers 1. Maer de luyaerts misbruycken deselve tot bedeckinge harer luyigheyt. Siet Ephes. 4. vers 28. Andere verstaen dese woorden als woorden des Predikers, dienende tot vermaninge des luyaerts, dat hy vlijtigh behoort te arbeyden, al en soude hy maer een weynigh daer van bekomen om eerlick te leven.
margenoot10
Dit wort gesproken van de vrecke gierigaerts, die haer nimmermeer en laten genoegen, maer altoos liggen en wroeten, of sy schoon niet en weten wie dat hare goederen sullen erven.
margenoot11
12 By de kinderen worden verstaen de descendenten (soo men die noemt) in de rechte linie: Ende by de broeders alle collaterale, ofte vrienden die ter zijden aenkomen.
margenoot12
margenoot13
Dat is, al besate hy al wat hy siet, soo en soude hy noch niet te vreden ofte verzadight wesen.
margenoot14
De sin is, hy en denckt niet by hemselven, Is ’t niet een groote dwaesheyt, dat ick my selven geen goet en doe noch en gunne, maer steeds voor vreemde slave? Siet Psalm 39. vers 7, etc.
margenoot15
Als of hy seyde, Waerom en derf ick mijnen nootdruft van mijn goet niet nemen? Ofte, waerom tracteere ick my selven dus armlick ende kommerlick?
margenoot16
Dat is, my selven.
margenoot17
Dat is, de staet van tween die t’samen leven, is beter dan eenes. Het schijnt dat de gierige met dese woorden bestraft worden, die voor niemant, als voor haer selven alleen zijn, ende met geen menschen en begeeren gemeenschap te houden, uyt vreese dat de vrientschap haer wat soude kosten: daer nochtans goede vrientschap beter is, dan tijdelicken rijckdom.
margenoot18
Te weten, voor soo vele als sy lichtelicker haer voornemen kunnen volbrengen, dan dat sy alleen waren sonder yemants hulpe: Want dewijle sy malkanderen helpen, soo gaet haren arbeyt beter voort, ende hebben beter gewin.
margenoot19
Dat is, harer een, ofte, een van haer beyden. Siet Iudic. cap. 12. op vers 7.
margenoot20
Te weten, in sieckte, ofte, elende, ofte, sonde.
margenoot21
Ofte, slapen.
margenoot22
De sin is, Indien sy noch meer dan met hen tween zijn, ja soo sy vele met malkanderen verbonden zijn, soo sullen sy dies te beter haren vyant, die haer wil beschadigen, kunnen wederstaen.
margenoot23
Als of hy seyde, De Konincklijcke staet wort wel seer groot geachtt in deser werelt, ende die daer toe komen, achten wel haerselven seer gelucksaligh boven andere menschen: maer daer en is geene rechte gelucksaligheyt in te vinden: Immers als een Koningh geen nootsakelicke wijsheyt en heeft (al is hy tot ouderdom gekomen) om hemselven ende sijne ondersaten wel te regeeren, ende daer en boven van andere, die wijser zijn dan hy, niet en wil gestiert ofte vermaent zijn: Soo is van een arm man, die verstandigh is (hoewel jongh zijnde van jaren,) meer te houden, dan van sulcken Koningh. Van het woort jongelingh, siet Genes. cap. 44. op vers 20.
margenoot24
Te weten, een arm jongelingh, vers 13. Het schijnt dat de Prediker hier siet op het gene dat Ioseph is wedervaren, Genes. cap. 41. versen 14, 39, 43. ende Psalm 105. versen 18, 20, 21. Dit is oock aen Mordechai te sien, Esth. cap. 6. ende aen veel andere meer.
margenoot25
Hebr. uyt het huys der gebondenen.
margenoot26
D. die een geboren ende Erfkoningh is, niet een gekoren Koningh.
margenoot27
Dit is den Koningh Zedekiae overkomen, 2.Reg. 25. Ende Nebucadnezar den Koningh te Babel, Dan. 4.30. Ende anderen meer. Soo dat het ydelheyt is op de Konincklicke hoogheyt ende macht sich te verhoovaerdigen ofte te verlaten, ten aensien van de ongestadigheyt ende onvastigheyt der selver.
margenoot28
D. ick merckte dat in het gemeyn al de werelt sich voeght aen de zijde des jongelinghs, dat is, des Koninghs, die sijnen vader in ’t Koninckrijcke sal navolgen: ende dat de Koningh oudt geworden zijnde, soo heel seer niet geacht en wort. Dit is mede een ydelheyt ende moeijelickheyt in den Konincklicken staet.
margenoot29
Verstaet hier door alle, die alle die in een Koninckrijcke ofte lant woonen.
margenoot30
D. opentlick converseerende, ofte omgaende, Te weten, om by tijts sijne goede gratie ofte gunste te verwerven.
margenoot31
Dat is, die de tweede is, Te weten, van den vader af te reeckenen, de vader zijnde d’eerste, de oudtste sone de tweede.
margenoot32
T.w. nu regeerenden Koninghs plaetse.
margenoot33
Dat is, regeeren sal. Hy wil seggen, datter tot aller tijt meer geweest zijn, die de opgaende sonne hebben ge-eert ofte aengebeden, dan de ondergaende.
margenoot34
Dat is, des volcks en is geen getal. De sin schijnt desen te zijn: Het ongestadige volck sal altoos na veranderinge verlangen, ende als hy sal Koningh geworden zijn daer sy om gewenscht hebben, dan en sullen sy sijner niet vrolick zijn, maer sy sullen haest weder na eenen anderen verlangen. Dit is een verdrietige sake in ’t herte der Koningen: Ende derhalven en kan oock de ware gelucksaligheyt in den Konincklicken staet niet gevonden worden.
margenoot35
Te weten, voor den tegenwoordigen Koningh ende sijnen sone den toekomenden Koningh, Van dewelcke vers 15. gesproken is.
margenoot36
Hebr. in hem, Dat is, over desen. Hy wil seggen, sy en sullen oock geen contentement aen de regeeringe van des Koninghs successeur hebben, als hy sal oudt geworden zijn.
margenoot37
Dit 17 vers voegen eenige aen het vijfde Capittel, als sprekende van eenerley materie, als in het selve verhandelt wort.
margenoot38
De sin is, hebt’er acht op waer ghy gaet als ghy na den tempel gaet, ghy en gaet niet na eene gemeyne plaetse, maer na een plaetse die heyligh is, ende heyligen dingen toege-eygent: Soo dat men daer moet verschijnen in ootmoedigheyt, ende met eerbiedinge, als voor Godes aenschijn.
margenoot39
Ofte, voeten, want het Hebreeusch woort wort tweederley gelesen.
margenoot40
Te weten, Godes heylige woort, om daer door in sijne heylige kennisse onderwesen te worden.
margenoot41
Dat is, dan om te geven dat de sotten geven, Te weten, een uyterlick slacht-offer, sonder geloove ofte boetveerdigheyt. De vrome ende ware Godtsdienstige, gaven offerhanden, sulcks deden oock de dwase, D. de hypocriten ende geveynsde heylige: de Godtsalige en deden sulcks niet, als meynende Godt den Heere met dat uyterlicke werck te versoenen, ende voor hare sonden daer mede te betalen: maer dat meynden de dwase. Siet 1.Sam. 15. vers 22. Psalm 50.8. Proverb. 15.8. ende 21.27.
margenoot42
T.w. als sy met sulck een herte ende gemoedt offerhanden doen. Anders, gewisselick sy en weten niet [dan] quaet te doen. Anders, sy en weten niet wat sy quaets doen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken