Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het v. Capittel.

Salomo onderwijst de gemeynte, hoe sy haer dragen sal in het oeffenen des uyterlicken Godtsdienstes, vers 1, etc. Daerna, hoe men sich dragen sal, als men siet dat de Regenten geen gerechtigheyt en oeffenen, 7. welck de beste neeringe zy, 8. ydelheyt des rijckdoms ende der gierigheyt, 9. Voorder leert hy, dat des menschen gelucksaligheyt bestaet in het vrolick genieten der gaven Godes, 17. Het welck te konnen doen, oock een gave Godts is, 18.

1

Ga naar margenoot1 WEest niet te snel met uwen monde, ende u herte en haeste niet Ga naar margenoot2 een woort voort te brengen voor Godes aengesichte: want Godt is in den hemel, ende Ga naar margenoot3 ghy zijt op der aerde: daerom Ga naar margenoot4 laet uwe woorden weynigh zijn.

2

Want Ga naar margenoot5 [gelijck] de droom komt door veel besigheyts: alsoo de stemme des sots door de veelheyt der woorden.

3

Ga naar margenoota Wanneer ghy eene gelofte aen Godt sult belooft hebben, en stelt niet uyt deselve te betalen: want hy en heeft geenen lust Ga naar margenoot6 aen de sotten: wat ghy sult belooft hebben, betaelt het.

4

Ga naar margenootb Het is beter dat ghy niet en belooft, dan dat ghy belooft ende niet en betaelt.

5

En laet uwen monde niet toe, dat hy Ga naar margenoot7 u vleesch Ga naar margenoot8 soude doen sondigen: Ga naar margenoot9 noch en seght niet voor ’t aengesichte Ga naar margenoot10 des Engels, dat het Ga naar margenoot11 een dwalinge was: Ga naar margenoot12 waerom [kolom] soude Godt grootelicks toornen, Ga naar margenoot13 om uwer stemme wille, ende Ga naar margenoot14 verderven het werck uwer handen?

6

Want Ga naar margenoot15 gelijck Ga naar margenootc in de veelheyt der droomen ydelheden zijn: alsoo Ga naar margenoot16 [in] vele woorden: Ga naar margenoot17 maer vreest ghy Godt.

7

Ga naar margenoot18 Indien ghy de onderdruckinge des armen, ende de beroovinge des gerichtes, ende der gerechtigheyt siet in een lantschap, Ga naar margenoot19 en verwondert u niet over sulck een Ga naar margenoot20 voornemen, want die Ga naar margenoot21 hooger is dan de hooge, Ga naar margenoot22 neemt’er acht op: ende daer zijn Ga naar margenoot23 hooge Ga naar margenoot24 boven haerlieden.

8

Ga naar margenoot25 Het profijt des aertrijcks, dat is Ga naar margenoot26 voor allen: de Koningh selfs Ga naar margenoot27 wort van het velt gedient.

9

Die het gelt lief heeft, en wort des gelts niet zatt; ende Ga naar margenoot28 wie den overvloet lief heeft, en wort des inkomens niet [zatt:] Dit is oock ydelheyt.

10

Ga naar margenoot29 Daer het goet vermenighvuldight, daer vermenighvuldigen oock die het eten; Ga naar margenoot30 wat nuttigheyt Ga naar margenoot31 hebben dan de Ga naar margenoot32 besitters daer van, Ga naar margenoot33 dan het gesichte harer oogen.

11

Ga naar margenoot34 De slaep des arbeyders is soet, hy hebbe weynigh ofte vele gegeten: maer Ga naar margenoot35 de zatheyt des rijcken, en laet hem niet slapen.

12

Daer is een Ga naar margenoot36 quaet dat kranckheyt aenbrenght, [het welck] ick sagh onder de sonne: Ga naar margenoot37 rijckdom van Ga naar margenoot38 hare besitters bewaert tot Ga naar margenoot39 haer eygen quaet.

13

Ofte de rijckdom selfs vergaet Ga naar margenoot40 door eene moeijelicke besigheyt: ende Ga naar margenoot41 hy gewint eenen sone, ende Ga naar margenoot42 daer en is niet met allen in sijne hant:

14

Gelijck als Ga naar margenoot43 hy voort gekomen is uyt sijnes moeders buyck, [alsoo] sal hy naeckt weder keeren, gaende gelijck hy gekomen was: ende Ga naar margenootd hy en sal niet mede nemen Ga naar margenoot44 van sijnen arbeyt, dat hy met sijne hant soude wech dragen.

[Folio 294v]
[fol. 294v]

15

Daerom is dit oock een quaet, dat kranckheyt aenbrenght: dat hy in aller maniere gelijck hy Ga naar margenoot45 gekomen is, alsoo Ga naar margenoot46 henen gaet: ende wat voordeel is ’t hem, dat hy Ga naar margenoot47 in den wint gearbeyt heeft?

16

Dat hy oock alle sijne dagen Ga naar margenoot48 in duysternisse gegeten heeft: ende dat hy veel verdriets gehadt heeft, oock Ga naar margenoot49 sijne kranckheyt, ende Ga naar margenoot50 onstuymigen toorne?

17

Siet wat ick gesien hebbe, Ga naar margenoote een goede sake die schoon is; Ga naar margenoot51 te eten ende te drincken, ende te Ga naar margenoot52 genieten het goede van al sijnen arbeyt, dien hy bearbeyt heeft onder de sonne, [geduerende] het getal der dagen sijnes levens, het welck Godt hem geeft: Ga naar margenootf Ga naar margenoot53 want dat is sijn deel.

18

Oock yegelick mensche aen den welcken Godt rijckdom ende goederen gegeven heeft, ende hy Ga naar margenoot54 geeft hem de macht, om daer van te eten, ende om sijn deel te nemen, ende om sich te verheugen van sijnen arbeyt, dat selve is een gave Godts.

19

Want Ga naar margenoot55 hy en sal niet veel gedencken aen de dagen sijnes levens: Ga naar margenoot56 dewijle [hem] Godt verhoort in Ga naar margenoot57 de blijdtschap sijnes herten.

margenoot1
De sin is, Als ghy in het Huys des Heeren komt, om Godt te bidden, soo en haest u soo seer niet, dat ghy hem soudt aenbidden sonder aendacht. Anders, weest niet te snel, etc. Te weten, om den Heere onbedachtelick eenige belofte te doen.
margenoot2
Of, eenigh dingh.
margenoot3
Derhalven, wil hy seggen, en moeten wy met dien grooten hooghverhevenen Godt niet spreken, als of men met sijns gelijcke te doen hadde: Maer men moet voor sijne hooge Majesteyt verschijnen in alle nedrigheyt ende ootmoedigheyt, gedachtigh zijnde, dat wy arme aerdtwormen zijn.
margenoot4
Te weten, die ghy in het bidden gebruyckt. Den regel van recht ende wel te bidden met weynigh woorden, heeft ons de Heere Christus voorgeschreven, Matth. cap. 6. vers 7.
margenoot5
Dat is, gelijck het veel droomen spruyt uyt de veelheyt der dingen, daer mede men des daeghs bekommert ende besigh is: alsoo spruyt het gesnater der sotten uyt den lust ende gewoonte van veel te spreken.
margenoota
Numer. cap. 30. vers 3. Deuter. cap. 23. vers 21.
margenoot6
Dat is, aen de geveynsde ofte lichtveerdige menschen, die in noot zijnde, groote beloften doen: maer als sy daer uyt verlost zijn, hare beloften lichtelick vergeten.
margenootb
Deuter. cap. 23. versen 21, 22.
margenoot7
Dat is, u, of u lichaem, u verdorven vleesch.
margenoot8
Mits weygerende uwe gelofte te betalen.
margenoot9
T.w. als hy u komt afeysschen het gene ghy belooft hebt.
margenoot10
Sommige verstaen hier door den Engel, onsen Heere Christum, die genoemt wort de Engel des verbonts, Malach. cap. 3. vers 1. Siet Exod. cap. 23. op vers 20. Andere, den Priester, ofte Leeraer, die een Engel, ofte Sentbode Godes is, Malach. cap. 2. vers 7. 1.Corinth. 11. vers 10. Apoc. cap. 2. vers 1, etc.
margenoot11
Ofte, misverstant, foute, onwetenheyt, Dat is, een foute der onwetenheyt. Als of hy wilde seggen, Ick en heb’t alsoo niet gemeynt, ofte, ick hebbet onvoordachtsaemlick belooft, ende daerom begeere ick van die belofte ontslagen te wesen.
margenoot12
De sin is, Waerom wilt ghy het soo maken, dat Godt sich heftigh tegens u vergramme, om sulcker redenen ende daden wille? Ghy sult voorwaer qualick varen, indien ghy hier inne niet by tijts voor u en siet, Exod. cap. 23. vers 21.
margenoot13
Dat is, over u seggen, van wegen sulcke lichtveerdige beloften ende onnutte uytvluchten.
margenoot14
D. dat Godt soude qualick gelucken laten al wat ghy ter hant treckt.
margenoot15
De sin is, De droomen en hebben dickwils niet te beduyden, ende daer en volght niet na. Soo is ’t dan ydelheyt. Anders, want [gelijck] wanneer de droomen vermenighvuldigen, oock de ydelheden [vermenighvuldigen] alsoo is t oock met vele woorden.
margenootc
Proverb. 10.19.
margenoot16
Ofte, in vele saken, in vele dingen.
margenoot17
Als of hy seyde, Het en is met veel seggen niet te doen, maer met de daet, ende met eene ware Godtvreesentheyt, wanneer men voor het aengesichte des Heeren verschijnt. And. daerom vreest Godt, D. dewijle hy de macht heeft u te straffen, soo vreest sijnen toorn.
margenoot18
Hy wil seggen, Is’er yemant die meynt dat het te vergeefs is Godt te vreesen ende oprechtelick te dienen, overmits de godtloose doen schier wat sy willen, sonder daer over gestraft te worden: Daer op is dit de antwoorde, Datter een Godt in den hemel is, die op de ongerechtigheden wel nauwe lett, om die te straffen aen de godtloose, hoe hooge sy oock hier in deser werelt verheven zijn.
margenoot19
Te weten, niet al te seer, alsoo dat ghy den moedt soudt vallen laten, ofte aen de voorsichtige regeeringe Godes soudt twijfelen, als of hy alles in de werelt liete loopen soo het loopt, sonder sijne stieringe ende regeeringe.
margenoot20
Anders, bedrijf, opsett, dingh, handel, D. over soodanige maniere van doen. Men kan het duyden op den boosen wille ende bedrijf der godtloose menschen, ofte op Godts wijse ende rechtveerdige regeeringe.
margenoot21
D. Godt die de alderhooghste is, veel hooger ende machtiger, dan de alderhooghste ende machtighste deser werelt, sy zijn dan Keysers, Koningen, Princen, of Vorsten, of wat sy wesen mogen. Anders, want de Hooghste neemt’er acht op van de hooghte.
margenoot22
Te weten, op de verdruckers der armen, etc. ende hy neemt’er alsoo acht op, dat hyse te sijner tijt straffen sal.
margenoot23
T.w. de heylige Engelen, die onder niemants, dan alleen onder Godts gebiedt en staen: die nemen oock acht op het doen der godtloose Richters.
margenoot24
Te weten, boven die, die het recht ende gerechtigheyt schenden, ende d’arme onderdrucken. Siet Dan. cap. 10. vers 20. ende 11.1.
margenoot25
Dit is een lof der lantbouwerije boven alle handelingen ende neeringen tot dewelcke sich de menschen in dit leven begeven.
margenoot26
Ofte, is in allen, Dat is, het heeft over al plaetse, ende sijnen nut.
margenoot27
De sin is, Een Koningh selfs is de nootsakelickheyt der lantbouwerije onderworpen, sonder dewelcke hy hemselven, noch sijn hof, noch sijn heyr, noch sijne ondersaten, niet en kan onderhouden. Siet hier van exempelen in Pharao, Genes. 41. ende 47. ende in Saul, 2.Sam. 9. versen 9, 10. Anders, wort een knecht des velts, Dat is, Koningen, Princen, of de Groote deser werelt, begeven haer somtijts tot de lantbouwerije.
margenoot28
Dit versken spreeckt van de onverzadelickheyt der gierigen, na het gemeene spreeckwoort; Veel goets en stopt geen gierigheyt. Anders, die den overvloet lief heeft en sal geen inkomen hebben, D. die overdadigh is in kostelicke kleederen ende huysraet: Die eenen grooten sleep van knechten ende maeghden houdt, ende aen andere onnoodige dingen sijn gelt verspilt, dien en kunnen sijne renten noch inkomsten niet voeden. Vergelijckt dit met Psalm 37.16.
margenoot29
Dat is, hoe dat yemant meer goederen besit, hoe hy meerder menschen dienst ende hulpe behoeft, om welcke te onderhouden hy groote kosten doen moet: Soo en streckt dan het goet oock niet tot gerustigheyt ofte gelucksaligheyt des genen die ’t selve in grooten overvloet besitt.
margenoot30
Anders, wat genot, welvaren, profijt.
margenoot31
Welverstaende van het gene dat sy meer hebben, dan haren eygenen nootdurft: daer van en hebben sy geen nuttigheyt, dan het gesichte harer oogen, Dat is, niet meer dan men van een geschildert tafereel heeft. Andere nemen ’t in desen sin, De rijcke moeten dagelicks voor hare oogen sien, dat haren rijckdom van andere verteert ende opgegeten wort.
margenoot32
Hebr. heeren, meesters, ofte, eygenaers, Te weten, des goets.
margenoot33
Dat is, dan dat sy het met hare oogen aensien.
margenoot34
Ofte, wie arbeyt dien is de slaep soete. Anders, wie ackerwerck doet, dien is de slaep soete, want het Hebreeusch woort wort eygentlick gebruyckt van ackerwerck, of lantbouwerije, als Genes. 2.5. ende 2.Sam. 9.10.
margenoot35
T.w. niet alleen ten aensien dat de rijcke niet moede en is van arbeyden, maer met goet cier maken, de mage overladet: Oock zijn de rijcke ende machtige deser werelt meer perijckels onderworpen dan de arme: By de rijcke gierigaerts is oock een onverzadelicke begeerte om het gelt en schatten te vermeerderen, ende vreese van deselve te verliesen, het welck hen dickwils den slaep breeckt ende verhindert.
margenoot36
Hebr. een kranck quaet. Siet onder op vers 16.
margenoot37
De rijckdom wort met sorge bewaert, dickwils tot des eygenaers ofte besitters eygen ongeluck: want meermaels vervallen de rijcke in groote swarigheyt, van wegen haren rijckdom: Ofte de rijckdom vergaet door een boos bedrijf, het zy door een wellustigh ofte overdadigh leven, of andersins: dat streckt dan tot quellinge ende ongerustigheyt hares gemoedts. siet Eccles. 6.2.
margenoot38
Als boven vers 10.
margenoot39
D. tot schade der gener diese hebben. Hebr. tot sijn quaet, D. tot quaet, van elck een der gener diese hebben, ofte besitten.
margenoot40
Siet bov. 1. op vers 13.
margenoot41
T.w. de rijcke, wiens goederen te niete gekomen zijn.
margenoot42
Te weten, dat hy sijnen sone geve, ofte, dat hy sal hebben aen te tasten, Te weten, na sijnes vaders doot.
margenoot43
T.w. de rijcke, ofte des rijcken sone, nu verarmt zijnde: Doch dese spreucke is oock waer in ’t gemeyn van alle menschen, hoe rijcke datse zijn, want hoe rijcke dat de menschen zijn, als sy sterven soo en nemen sy niet mede. siet Iob 1.21. ende 1.Timoth. 6. vers 7.
margenootd
Psalm 49.18.
margenoot44
D. van de goederen die hy met sijnen arbeyt gewonnen ende t’samen gebracht heeft. Als versen 17, 18.
margenoot45
T.w. naeckt.
margenoot46
T.w. uyt deser werelt.
margenoot47
Ofte, voor den wint, dat is, te vergeefs, ofte, om eene nietige verganckelicke sake, zijnde van al sijnen arbeyt niet meer verbetert, dan of het de wint wech dreve ende verwaeyde. siet Iob cap. 6. op vers 26.
margenoot48
D. in verdriet ende elende, vermijdende der menschen geselschap.
margenoot49
Dit en is niet soo seer van eene lichamelicke kranckheyt te verstaen, als van eene inwendige ongesteltheyt, ofte sieckte des gemoedts, hertzeer, ende onwille.
margenoot50
Hebr. eygentlick, schuymigen toorn.
margenoote
Eccles. 2.24. ende 3.12, 22. ende 9.7. ende 11.9.
margenoot51
Te weten, met vrolickheyt, sich niet te seer bekommerende met het gene dat hier na geschieden sal: alsoo nochtans, dat men nimmermeer en vergete Godt voor oogen te hebben in het genieten sijner goeder gaven: want sien beteeckent hier genieten. Siet de aenteeck. Iob cap. 7. op vers 7.
margenoot52
Hebr. sien.
margenootf
Eccles. 2.10.
margenoot53
Te weten, het welck hem in dit leven van sijne tijdelicke goederen is toegeleyt, meer en heeft hy der niet van te verwachten. Doch de kinderen Godes hebben verre een ander deel dan dit is, want Godt selfs is haer deel, Psalm 16.5. ende 73.26. ende Thren. 3. vers 24. Ia sy zijn met Christo mede-erfgenamen van een onverganckelick erfdeel, Rom. 8.17. 1.Petr. 1.4.
margenoot54
D. hy beweeght sijn herte daer toe, dat hy van sulcks als hem Godt gegeven heeft, sijne portie, ofte deel neme, ende blijdelick geniete.
margenoot55
Dat is, hy en sal hemselven niet quellen met vele te peynsen op het verdriet het welck hy in sijn leven gehadt heeft, noch met de sorge van het lijden dat hem noch kan overkomen.
margenoot56
Dat is, dewijle Godt hem doet genieten de vreught om dewelcke hy in sijn herte gewenscht heeft.
margenoot57
Daer is driederley blijdtschap des herten: Voor eerst eene natuerlicke, rijsende uyt het gevoelen van den tijdelicken welstant. Ten tweeden, eene burgerlicke, herkomende uyt de oeffeninge van eenige voortreffelicke burgerlicke deughden: gelijck in de Heydenen, die haer in rechtmatige kloeckmoedigheyt, etc. voortreffelick hebben gequeten. Ten derden, soo is’er oock eene geestelicke blijdtschap des herten, rijsende uyt het gevoelen van onsen vrede met Godt. Dit is de treffelickste, Rom. 5.1.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken