Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het iij. Capittel.

De Bruyt vertelt, hoe neerstelick dat sy haren Bruydegom gesocht heeft, doch te vergeefs, versen 1, 2, 3. eyndelick vindt sy hem, ende houdt hem vaste, 4. hy en wil niet dat men sijne Bruyt sal opwecken, 5. de cieraet der Bruyt, na datse gekomen was uyt de verdruckinge, 6. het bedde, ofte de koetse des Bruydegoms, onder de figuere van Salomons bedde ende koetse, 7. De geloovige worden genoodight, onder verbloemde woorden van Salomons bruyloft met sijne bruyt, tot het Rijcke der heerlickheyt, 11.

1

ICk socht Ga naar margenoot1 des nachts op mijn leger hem, Ga naar margenoot2 dien mijne ziele lief heeft: ick

[Folio 299v]
[fol. 299v]

socht hem, maer Ga naar margenoot3 ick en vondt hem niet, [ick seyde,]

2

Ick sal nu opstaen, ende Ga naar margenoot4 in de stadt ommegaen, in de Ga naar margenoot5 wijcken ende in de straten, ick sal hem soecken dien mijne ziele lief heeft: ick socht hem, maer ick en vondt hem niet.

3

Ga naar margenoot6 De wachters die in de stadt ommegingen, vonden my: [ick seyde,] Ga naar margenoot7 Hebt ghy dien gesien, dien mijne ziele lief heeft?

4

Doe ick Ga naar margenoot8 een weynighsken van hen wech gegaen was, Ga naar margenoot9 vondt ick hem dien mijne ziele lief heeft: Ga naar margenoot10 ick hieldt hem vaste, ende en liet hem niet gaen, Ga naar margenoot11 tot dat ick hem in mijnes moeders huys gebracht hadde, ende in de binnenste kamer van de gene Ga naar margenoot12 die my gebaert heeft.

5

Ga naar margenoot13 Ick besweere u, ghy dochteren Ierusalems, die by de rheen, ofte by de hinden des velts zijt, dat ghy de liefde niet op en weckt, nochte wacker en maeckt, tot dat het [haer] luste.

6

Ga naar margenoota Ga naar margenoot14 Wie is sy, die daer opkomt uyt Ga naar margenoot15 de woestijne, Ga naar margenoot16 als roockpilaren, beroockt met Ga naar margenoot17 myrrhe, ende wieroock, [ende] met allerley Ga naar margenoot18 poeder Ga naar margenoot19 des kruydeniers?

7

Ga naar margenoot20 Siet, Ga naar margenoot21 het bedde Ga naar margenoot22 dat Salomo heeft, daer zijn sestigh Helden rontom Ga naar margenoot23 van de Helden Israëls,

8

Ga naar margenoot24 Die altemael sweerden houden, Ga naar margenoot25 geleert ter oorloge, elck Ga naar margenoot26 hebbende sijn sweert aen sijne heupe, Ga naar margenoot27 van wegen den schrick des nachts.

9

De Koningh Salomo heeft sich Ga naar margenootb een Ga naar margenoot28 koetse gemaeckt van Ga naar margenoot29 den houte Libanons.

10

Ga naar margenoot30 De pilaren der selve maeckte hy [van] silver, haren Ga naar margenoot31 vloer [van] gout: haer [kolom] Ga naar margenoot32 gehemelte [van] purper: het binnenste was Ga naar margenoot33 bespreyt met de liefde van de dochteren Ierusalems.

11

Ga naar margenoot34 Gaet uyt, ende aenschouwt, Ga naar margenoot35 ghy dochteren Zions, den Koningh Salomo, met de kroone Ga naar margenoot36 daer mede hem sijne moeder kroonde op den dagh Ga naar margenoot37 sijner bruyloft, ende op den dagh der vreughde sijnes herten.

margenoot1
Hebr. in de nachten. Hier door worden te kennen gegeven de groote aenvechtingen ende bekooringen der Kercke, als Iesa. 21.12. ende 26.9. Amos 5.18. Ende te gelijcke wort hier aengewesen, dat de Kercke ten tijde van aenvechtinge ende vervolginge, als het schijnt datse verlaten is, Christum soeckt door het gebedt. Siet Deuter. 4.29. Ierem. 50.4. Hose. 3.5. ende 5.15. Zeph. 2.3. Matth. 7.7.
margenoot2
T. w. mijnen Bruydegom Iesum Christum, sijne genade ende goedertierenheyt: Die van ons gevonden wort, als wy sijne genade in ons herte gevoelen tot onser vertroostinge.
margenoot3
Dit en strijt niet tegen de belofte Christi, Matth. 7.7. Want die en stelt geenen precijsen tijt van vinden, maer die staet alleene in Godes hant, hy alleene weet den bequamen tijt der hulpe, Hebr. 4. vers 16. Onder vers 4. staet, dat de Bruyt, na een weynigh tijts, haren liefsten gevonden heeft.
margenoot4
D. in de gemeynte Godes, Psal. 87. vers 3. of in ’t geestelicke Ierusalem. siet Hebr. 12.22.
margenoot5
Ofte, merckten, breede plaetsen. Siet Luce 14.21, 22, 23.
margenoot6
Verstaet hier onder den name van wachters, soodanige Leeraers, als die waren, van dewelcke Iesaias seyt, c. 56. vers 10. Sy zijn stomme honden, sy en konnen niet bassen, ofte, men kan hier door de wachters verstaen, de Groote ende Wijse deser werelt, dewelcke, of mense schoon vraeght waer Christus zy te vinden, sulcks niet en weten te seggen. siet Matt. cap. 2. versen 3, 4. Vergelijckt onder cap. 5. vers 7.
margenoot7
De sin is, Weet ghy my mijnen vrient ofte Bruydegom niet te wijsen?
margenoot8
T.w. een weynigh tijts, of plaetse. Hebr. een weynigh dat ick van hen was voorby gegaen, tot dat ick vondt, etc.
margenoot9
Hier is vervult de belofte onses Heeren Iesu Christi, Matth. cap. 7. vers 7. Soeckt, ende ghy sult vinden, etc.
margenoot10
Te weten, met de hant des geloofs. Siet Proverb. 4.13. Ephes. cap. 3. vers 17. Coloss. 1.23. Siet oock Genes. 32.26.
margenoot11
De Kercke geeft hier te kennen, datse, de genade Christi weder gevoelende, in sijne gemeenschap volstandighlick wil blijven.
margenoot12
Ofte, die my ontfangen heeft.
margenoot13
Dit geheele versken is verklaert Cap. 2. vers 7.
margenoota
Cant. 8.5.
margenoot14
Dit is eene verwonderinge der swackgeloovigen, sprekende van de Kercke, als van het volck van Israël, dat uyt de woestijne opgingh na het beloofde lant, haer verwonderende over de vrymoedigheyt ende heerlickheyt der Kercke, na datse ontworstelt was uyt de verdruckinge ende sware aenvechtinge, daer van boven Cap. 2. gesproken is, als oock in het begin van dit Capittel.
margenoot15
By de woestijne wort hier verstaen, de verwoestinge van de uyterlicke gedaente der Kercke, soo door tyrannije, als door ketterije, scheuringe, ende sware ergernissen: Gelijck het woort woestijne, oock genomen wort, Iesa. 32.15. Apoc. 12.6.
margenoot16
Als eenen stercken roock, die recht op gaet, als een pilaer, ofte, palmboom, welcke beteeckenisse het Hebreeusch woort oock heeft. Dit beteeckent de vrymoedigheyt der Kercke in ’t oeffenen van den waren Godtsdienst, sonder dien na te laten uyt vreese der booser menschen, ofte andre insichten, Hebr. 12.1.
margenoot17
Door myrrhe ende wieroock, moet men verstaen de verdiensten Iesu Christi, die Godt den Vader eene welrieckende reucke zijn, Ephes. cap. 5. vers 2. Apoc. 8.3, 4, 5.
margenoot18
Men kan by dit poeder verstaen de vruchten der wedergeboorte; als oock, ende insonderheyt, de gebeden ende danckseggingen der geloovigen, Malach. 1.11.
margenoot19
Ofte, der droguisten. Anders, des Apothekers, der parfuymbereyders.
margenoot20
Dit schijnen woorden van de Bruyt te zijn.
margenoot21
Anders, sijn bedde is als het bedde Salomons.
margenoot22
Hier door wort afgebeelt, dat de Kercke Godes van Christo bewaert wort, maer noch veel beter ende treffelicker, als de Koningh Salomon van alle sijne trauwanten is bewaert geworden: Want de Engelen Godes, die dienstbare geesten zijn, worden van Christo uytgesonden, om haer te beschutten ende beschermen. Siet Hebr. cap. 1. vers 14. De geloovige kinderen Godes aldus bewaert ende bewaeckt zijnde, en vreesen niet voor den schrick des nachts, noch voor den pijl die ’s daeghs vlieght, Psalm 91. vers 5. Hier by kan men oock verstaen de Herders ende Leeraers die de Kercke Godes moeten bewaken ende bewaren.
margenoot23
Wat al kloecke dappere Helden datter in Israël geweest zijn, is te sien 1.Chron. cap. 11. versen 10, 11, .....47. ende cap. 12. versen 1, 2, ....38.
margenoot24
Alsoo zijn oock de heylige Engelen gewapent, met Godes rechtveerdige wrake, als met sweerden, om de goede te beschermen, ende om de quade te straffen, 1.Chron. cap. 21. vers 16. Alle getrouwe Herders der Kercke, zijn gewapent met het woort Godes, ende de Christelicke discipline, hebbende bereyde wrake tegen alle ongehoorsaemheyt, 2.Corinth. 10.6. Psalm 149.7. Hoewel oock andersins, alle Christenen gewapent zijn met het sweert des Geests, Ephes. 6.17.
margenoot25
Te weten, van Godt, die de handen sijnes volcks leert strijden, 2.Sam. 22.35. Ende sijne Engelen ende Leeraers kracht geeft om de Kercke te bewaken ende te bewaren. Anders, ervaren, geschickt, geoeffent.
margenoot26
Te weten, gereet ende veerdigh staende om te vechten, als Exod. 32.27.
margenoot27
Des nachts is men meer perijckels onderworpen, dan des daeghs, het zy van dieverije, moorderije, verraderije, ofte dergelijcke ongemack, het welck meest by nachte geschiet, soo dat men als dan moet goede wacht houden, Matth. 24.43, 44. Alsoo moet elck Christelick Ridder gewapent staen, gelijck d’Apostel ons leert Ephes. cap. 6. versen 12, 13, 14. Insonderheyt ten tijde van vervolginge.
margenootb
Cantic. 6.12.
margenoot28
Het Hebreeusch woort beteeckent eygentlick eene bruytkoetse, ofte, beddestede. Doch het beteeckent oock eenen koetswagen. Het schijnt dat hier gesproken wort van dien triumphwagen daer van Psalm 45. vers 5. geschreven staet, daer by den wagen verstaen wort, het woort der waerheyt, ofte, de predicatie des Heyligen Euangelij. Andere verstaen door het Hebreeusch woort, een cierlick gebouw.
margenoot29
Dat is, van cederen hout, ’t welck op den bergh Libanon overvloedelick pleegh te wassen. siet de aenteeckeninge Iudic. 9. op vers 15. Dit hout en verrott niet. Soo dat de leere des Heyligen Euangelij bequamelick by het selve mach vergeleken worden. Want het is een eeuwigh Euangelium, Apocal. cap. 14. vers 6. Siet Cantic. cap. 1. vers 17.
margenoot30
Door de pilaren ofte colomnen wort de stantvastigheyt beteeckent, Apocal. cap. 3. vers 12. Ende door de pilaren van silver, kan men hier verstaen de getrouwe Herders der Kercke, doch insonderheyt de Propheten ende Apostelen. Siet Gal. cap. 2. vers 9.
margenoot31
Ofte, bodem, gront, onderlage; Anders, stoel, Te weten, daer Salomon op satt in sijn koetse. Christus die de grontslagh, ofte het fondament sijner Kercke is, wort ten rechten by gout vergeleken, maer de pilaren by silver. Siet 1.Corinth. cap. 3. vers 11. Apocal. cap. 21. vers 21.
margenoot32
Verstaet by dit gehemelte, de Konincklicke bescherminge Godes over sijne Kercke.
margenoot33
Ofte, geplaveyt, gevloert, ofte, beset met lieflickheyt, ofte, geplaveyt met liefde, Dat is, lieflick gewrocht, te weten, met lieflicke beelden, of, schoone figueren geborduert, ofte konstelick met de naelde gewrocht van de dochteren Ierusalems. Anders, ontsteken. Na de geestelicke beduydinge, kan men hier door de liefde verstaen, die innerlicke liefde die Godt sijnen kinderen toedraeght, gevende sijnen Sone voor het leven der selve, mitsgaders die liefde, die wy Godt, ende onsen naesten toedragen: want wy konnen Godt niet lief hebben, of hy moet ons eerst sijne liefde bewijsen, 1.Ioan. 4.10. Sommige verstaen het 9 ende 10 vers, als een beschrijvinge van de hemelsche heerlickheyt.
margenoot34
In dit vers wort onder den name ende heerlickheyt Salomons, die een voorbeelt op Christum geweest is, beschreven de glorie die alle kinderen Godes sullen aenschouwen op de bruyloft des Lams die voor de uytverkorene kinderen Godes bereyt is. Als wy vermaent worden uyt te gaen, daer mede wort te kennen gegeven dat het de pijne weert is, dat men wat moeyte daerom doe, gelijck men doet om eenen Koningh in sijne triumphe te aenschouwen.
margenoot35
De dochteren Zions beteeckenen hier de Christenen, ofte de Kercke Christi, als Iesa. 49.14, 22. dese worden hier vermaent, dat sy Christum (den rechten Salomon) sullen aenschouwen ende aennemen, met sijne kroone, dat is, in glorie ende heerlickheyt. Siet Psalm 149. vers 2. Matth. 21.5. Apocal. 6.1, 3, 5, 7.
margenoot36
Het schijnt uyt dese woorden, dat Bathseba haren sone Salomon met eene seer schoone ende cierlicke kroone vereert heeft op sijnen bruyloftsdagh: ende door dese kroone wort afgebeelt de heerlickheyt Christi, daer toe hy verheven is door sijne hemelvaert, ende die hy sijne Kercke sal laten aenschouwen in den hemel. Siet Luce cap. 24. vers 26. Ioan. 17.24. Philip. 2.9.
margenoot37
Anders, sijner ondertrouwe, Te weten, doe Salomon trouwde met sijne Bruyt. Geestelicker wijse mach men hier verstaen het houwelick Christi met sijne Kercke, het welck geschiet als sy de predicatie des Heyligen Euangelij met waren geloove aenneemt, als dan wort sy geseyt aen Christum te hijlicken, 2.Corinth. cap. 11. vers 2. Gelijck hem een Bruydegom over sijne Bruyt verheught, alsoo verheught hem Godt over sijn volck. siet Iesa. 62.1, 5.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken