Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het vj. Capittel.

De speelgenooten vragen de Bruyt na haer Lief, vers 1. den welcken sy haer aenwijst, 2. De Bruydegom verhaelt de gestaltenisse sijner Bruyt, 4. als oock, dat hy sijnen hof besoeckt, 11. De Bruydegom noodight sijne Bruyt tot sich, 13.

1

Ga naar margenoot1 WAer is uw’ Liefste henen gegaen, O ghy schoonste onder de wijven? waer henen heeft uw’ Liefste Ga naar margenoot2 het aengesichte gewendt, Ga naar margenoot3 op dat wy hem met u soecken?

2

Ga naar margenoot4 Mijn Liefste is afgegaen Ga naar margenoot5 in sijnen hof, tot Ga naar margenoot6 de specery beddekens, Ga naar margenoot7 om te weyden Ga naar margenoot8 in de hoven, ende Ga naar margenoot9 om de lelien te versamelen.

3

Ga naar margenoot10 Ick ben mijnes Liefsten, ende mijn Liefste is mijn, Ga naar margenoot11 die onder de lelien weydet.

4

Ga naar margenoota Ga naar margenoot12 Ghy zijt schoone, mijne Vriendinne, gelijck Ga naar margenoot13 Thirza, lieflick als Ga naar margenoot14 Ieru-[kolom]salem: Ga naar margenoot15 schrickelick Ga naar margenoot16 als [slagh-ordens] met banieren.

5

Ga naar margenoot17 Wendt uwe oogen Ga naar margenoot18 van my af, want Ga naar margenoot19 sy doen my gewelt aen: Ga naar margenoot20 u hayr is als een kudde geyten, die [’t gras] Ga naar margenoot21 van Gilead afscheeren.

6

Ga naar margenoot22 Uwe tanden zijn als eene kudde schapen, die uyt de waschstede opkomen, die al t’samen tweelingen voortbrengen, ende onder deselve en is geene jongeloos.

7

Ga naar margenoot23 Uwe wangen zijn als een stuck van eenen granaet-appel tusschen uwe vlechten.

8

Ga naar margenoot24 Daer zijn Ga naar margenoot25 sestigh Koninginnen, ende Ga naar margenoot25 tachtentigh Ga naar margenoot26 bywijven: ende Ga naar margenoot27 maeghden sonder getal.

9

Ga naar margenoot28 Een eenige is mijne duyve, mijne volmaeckte, Ga naar margenoot29 de eenige hares moeders, sy is Ga naar margenoot30 de suyvere Ga naar margenoot31 der gener die haer gebaert heeft: als Ga naar margenoot32 de dochters Ga naar margenoot33 haer sien, soo sullen sy haer welgelucksaligh roemen, de Koninginnen, ende de bywijven; ende Ga naar margenoot34 sullense Ga naar margenoot35 prijsen.

10

Ga naar margenoot36 Wie is sy die daer Ga naar margenoot37 uytsiet, Ga naar margenoot38 als de dageraet: schoone gelijck Ga naar margenoot39 de mane, Ga naar margenoot40 suyver Ga naar margenoot41 als de sonne, Ga naar margenoot42 schrickelick als [slagh-ordens] met banieren?

11

Ga naar margenoot43 Ick ben tot den Ga naar margenoot44 notenhof afgegaen, om de Ga naar margenoot45 groene vruchten Ga naar margenoot46 der valleije te sien: om te sien of de Ga naar margenoot47 wijnstock bloeyde, Ga naar margenoot47 de granaetboomen Ga naar margenoot48 uytbotteden.

[Folio 301v]
[fol. 301v]

12

Ga naar margenoot49 Eer ick het wiste, Ga naar margenoot50 settede my mijne ziel [op] de wagens Ga naar margenoot51 van mijn Ga naar margenootb vrywilligh volck.

13

Ga naar margenoot52 Keert weder, Keert weder, Ga naar margenoot53 O Sulammith, Keert weder, Keert weder, dat Ga naar margenoot54 wy u mogen Ga naar margenoot55 aensien. Ga naar margenoot56 Wat siet ghylieden de Sulammith aen? sy is als Ga naar margenoot57 eene reije Ga naar margenoot58 van twee heyren.

margenoot1
Dit zijn de woorden der dochteren van Ierusalem, daer van gesproken is Cap. 5. vers 16.
margenoot2
T.w. van u tot andere, of, tot een ander plaetse.
margenoot3
Of, ende wy sullen hem met u soecken. De dochteren van Ierusalem hebbende gehoort hoe de Bruyt haren Bruydegom gepresen hadde, zijn daer door beweeght geworden, om ernstlick tot tweemael toe na hem te vragen (alsoo haren grooten yver uytdruckende) ende sy belooven datse hem met haer willen soecken, op datse sijner genade ende zegeningen mochten mede deelachtigh worden. Dusdanigh is de kracht der predicatie des Heyligen Euangelij in de herten der uytverkorenen. siet Actor. cap. 2. vers 37. ende 4.4 ende cap. 11. versen 20, 21.
margenoot4
De Bruyt die eerst haren Bruydegom gesocht, maer niet gevonden en hadde, weet nu waer hy is, ende sy onderwijst andre daer van: Soo dat wy hier sien vervult het gene dat Christus belooft, Matth. cap. 7. vers 7. Soeckt ende ghy sult vinden. Siet Deut. cap. 4. vers 29.
margenoot5
Den hof Christi is sijne gemeynte, als boven cap. 4. vers 16. ende cap. 5. vers 1. Daer is hy te soecken, ende te vinden.
margenoot6
’t Schijnt dat hier mede te kennen gegeven worden de hoopen, of geselschappen der geloovigen, in welcker herten, als in eene goede aerde, het goede soetrieckende zaet des Goddelicken woorts gezaeyt wort, Matth. cap. 13. versen 8, 23. Dit is des Bruydegoms lusthof, daer hy met sijne genade ende geest altijt ontrent is, ende hy schept sijn vermaeck in de goede wercken der geloovigen, gelijck yemant doet in lieflicke kruytbeddekens met allerleije kostelicke specerijen en bloemen besett ende bezaeyt.
margenoot7
Dat is, om gemeynschap met sijne uytverkorene te hebben, etende ende genietende sijne aengename vruchten. Siet boven cap. 4. vers 16. als oock om de sijne te weyden, te voeden, ende deelachtigh te maken der gaven des Heyligen Geestes.
margenoot8
Dat is, in de particuliere Kercken ende versamelingen der geloovigen, als Cant. cap. 5. vers 1.
margenoot9
Dat is, om tot sich te vergaderen sijn uytverkoren volck, het welck vergeleken wort by de lelien onder de doornen, Cant. cap. 2. vers 2.
margenoot10
De Bruyt verheught haer hier van wegen de liefde ende vrede tusschen hare Bruydegom ende haer vernieuwt, onaengesien hare vorige swackheden ende wederweerdigheden. Dese selve woorden spreeckt de Bruyt oock van haren Bruydegom, boven cap. 2. vers 16. ende onder cap. 7. vers 10. Doch een weynighsken in eenen anderen sin.
margenoot11
Dat is, niet alleen op eene gesonde weyde, maer oock op eene overvloedige lustige weyde, tot verquickinge, ende tot eeuwigen troost sijner schapen.
margenoota
Psalm 45.12. Cant. cap. 1. vers 15. ende 4.1.
margenoot12
De Bruydegom sijne Bruyt gevonden hebbende, roemt deselve van wegen de menighvuldige gaven, daer mede sy verciert is. Siet boven 4.1.
margenoot13
Dit was een stadt in ’t lant Canaan, niet wijt van Samaria gelegen, in dewelcke hof gehouden heeft een van de Koningen die Iosua heeft overwonnen, Iosu. cap. 12. vers 24. Na der hant hebben de Koningen van Israël daer hof gehouden, tot dat Samaria gebouwt was van Omri. Siet 1.Reg. cap. 14. vers 17. ende cap. 15. versen 21, 33. ende 16. versen 6, 8, 23. De Griecksche oversetters vertalen het woort Thirtsa, ende stellen in den text, goet vermaeck, ofte, gunstige aenneminge. Waer uyt af te nemen is, dat het eene schoone aengename stadt geweest is, in hoedanige plaetsen de Koningen ende Princen plechten te woonen. Dusdanige fraeyigheyt of schoonheyt wort hier der Bruyt toegeschreven, zijnde schoon ende aengenaem gemaeckt door Christum haren Bruydegom, Ephes. 1.6. ende 5.27.
margenoot14
De stadt van Ierusalem is vermaert van wegen hare schoonheyt ende heerlickheyt. Sy is eertijts geweest de vermaertste stadt van geheel Orienten, Plin. lib. 5. cap. 14. Sy was de stoel van den suyveren Godtsdienst, ende de woonplaetse der Koningen Iuda, Psalm 122. Sy wort genoemt de vreught der gantscher aerde, Psalm 48.3.
margenoot15
D. vol van majesteyt ende couragie, vreeselick in de oogen harer vyanden, als onder vers 10.
margenoot16
Hebr. als gebanierde, T.w. legers, ofte, slagh-ordens, D. als legers, staende onder hare banieren, ofte, vaendels in slagh-ordre, veerdigh om slagh te leveren. Daerom is de Kercke Christi schrickelick voor de oogen harer vyanden, om datse omlegert is met veel krachtige Engelen, 2.Reg. 6.17. ende 19.35. Item om datse gewapent is met geestelicke wapenen. siet Actor. 5. vers 11. Ephes. 6.13. 2.Cor. 10.4. Siet oock onder vers 10.
margenoot17
Maniere van spreken, uytdruckende de grootheyt der liefde Christi. And. Wendt uwe oogen na my toe. Het Hebreeusch woort beteeckent somtijts sich tot yemant wenden, als 1.Chron. 12.23. Somtijts sich van yemant afwenden, als Ezech. 7.22.
margenoot18
Ofte, tegen over my, als Num. 2.2.
margenoot19
Anders, Sy hebben my opgelight, of, verheven.
margenoot20
Siet de aent. Cant. 4.1.
margenoot21
Hier staet alleen Gilead, maer cap. 4. vers 1. staet, de bergh van Gilead. Soo op d’eene als op de andre plaetse wort de geheele lantstreke van Gilead verstaen.
margenoot22
Siet d’aent. bov. 4. op vers 2.
margenoot23
Siet boven 4. op vers 3.
margenoot24
Dese woorden mach men oock nemen als onder conditie gesproken zijnde, aldus, Laet daer sestigh Koninginnen zijn, Dat is, al warender sestigh Koninginnen, etc. nochtans is eene mijne duyve, etc.
margenoot25
25 Dit spreeckt de Bruydegom Christus onder den name van Salomo, die sijn voorbeelt geweest is: Eenige besluyten hier uyt, dat Salomo dit liedt gedicht heeft in de eerste jaren sijnes Koninckrijcks, doe hy noch soo vele wijven ende bywijven niet en hadde, als hy na der hant gehadt heeft, 1.Reg. 11. vers 3. Doch eenige meynen, dat hier een seker getal voor een onseker gestelt is, als Iob cap. 5. vers 19. Mich. cap. 5. vers 4. ende elders meer. De geestelicke sin is, dat de ware Kercke alleen de Kercke Christi te achten zy, gelijck hier vers 9. breeder geseyt wort.
margenoot25
25 Dit spreeckt de Bruydegom Christus onder den name van Salomo, die sijn voorbeelt geweest is: Eenige besluyten hier uyt, dat Salomo dit liedt gedicht heeft in de eerste jaren sijnes Koninckrijcks, doe hy noch soo vele wijven ende bywijven niet en hadde, als hy na der hant gehadt heeft, 1.Reg. 11. vers 3. Doch eenige meynen, dat hier een seker getal voor een onseker gestelt is, als Iob cap. 5. vers 19. Mich. cap. 5. vers 4. ende elders meer. De geestelicke sin is, dat de ware Kercke alleen de Kercke Christi te achten zy, gelijck hier vers 9. breeder geseyt wort.
margenoot26
Van het woort bywijven, siet Genes. 22. op vers 24. Het schijnt dat door dese Koninginnen ende bywijven verstaen worden die kercken, die sich voor de ware kercken uytgeven, maer geene inwendige geestelicke gemeenschap met den Bruydegom Christo en hebben, hoewelse door Godts genade daer toe konnen gebracht worden.
margenoot27
Verstaet hier dienstmaeghden, of staet-jonckvrouwen der Koninginnen, als Esth. 2. vers 9. Psalm 45.15. ende by dese dienstmaeghden wort verstaen het volck, dat van de groote dependeert, ende sich van deselve laet leyden, ’t welck verre de grootste hoop in de werelt is.
margenoot28
Of, [maer] sy alleene is mijne duyve. Dit wort gestelt tegen het groot getal der Koninginnen, etc. vers 8. Ende hier wort de Bruyt Christi, die maer eene en is (gelijcker maer een Lichaem, eenen Geest, eene Hope, eenen Heere, een Geloove en is, Ephes. cap. 4. versen 4, 5.) gestelt ende meer geachtt, dan het groot getal van andere, die in hare eygene, ende anderer menschen opinie, Koninginnen, ende Princessen zijn. Siet wat Godt tot Israël spreeckt, Exod. 19.5. 2.Sam. cap. 7. vers 23.
margenoot29
Alle de particuliere Kercken op der aerde, die rechtsinnigh zijn, en maken t’samen niet meer dan een lichaem, Ephes. 4. vers 16. De eenige Kercke, zijnde als de eenige ende wettelicke dochter van het hemelsche Ierusalem, het welck is de algemeyne Kercke, welcke is onser aller moeder, Gal. 4.26.
margenoot30
Ofte, gesuyverde, ofte, uytgelesene, ofte, de klare, ende alsoo onder vers 10. ende 1.Chron. 7.40. Daer zijn wel vele bastaert-kercken, maer daer en is niet meer dan eene suyvere, wettelicke, uytverkorene kercke. Van dewelcke siet 1.Petr. cap. 1. vers 2.
margenoot31
Hebr. hares baersters.
margenoot32
Te weten, de dochters of maeghden, van dewelcke vers 8. gesproken is.
margenoot33
Dat is, haren staet ende gelegentheyt te dege kennen.
margenoot34
Ofte, sullen haer, Te weten, dese Bruyt. Siet Deuter. 4.6. ende 26.19. Actor. 5.13.
margenoot35
Dat is, sy sullense gelucksaligh achten, De sin is, Of schoon de Kercken die in deser werelt soo van andere, als van haerselven soo groot geacht worden, schijnen de ware Kercke te zijn, nochtans sullen sy eyndelick overtuyght worden, immers (’t en zy datse haer bekeeren) ten jonghsten dage, als sy de schapen sullen sien staen aen de rechter hant des oppersten Richters, datter maer eene ware Kercke en is, ende dat die wel saligh zijn die tot deselve gehooren, Malach. 3.18.
margenoot36
Dat is, wat voor eene is dit? Dit wort gevraeght, van de gene die in het eynde van het voorgaende versken vermeldet zijn. Sy verwonderen haer over de schoonheyt, ende heerlickheyt der Kercke Godes, als of sy seyden, Is dat die Kercke die wy versmaet hebben? Siet hoe heerlick is sy nu?
margenoot37
Ofte, uytkijckt, verschijnt.
margenoot38
Gelijck de klare morgenstont na den duysteren nacht, alsoo staet de Bruyt op, ende komt voorts, na de duysternisse van ’t kruyce, onwetenschap ende dwalinge, T.w. als de morgensterre van de kennisse Christi in haer herte opgaet. Siet Iesa. cap. 60. vers 2. ende 2.Petr. 1.19.
margenoot39
De mane heeft in het Hebreeusch haren name van wittigheyt, ende van haer helder schijnsel. Hier beteeckent het schoon schijnen der mane, den heerlicken staet der Kercke Godes. Siet dergelijcke maniere van spreken Iesa. 30.26. ende 60.20. Ezech. 16.14. ende 32. versen 7, 8. Ioël 3.15.
margenoot40
Suyver, ofte, klaer, ofte, reyn.
margenoot41
Christus is de sonne der gerechtigheyt, Mal. 4. vers 2. De vrouwe, Te weten, sijne Bruyt, is met de sonne bekleet, Apocal. 12. vers 1. Want sy heeft Christum aengedaen door het geloove, Galat. cap. 3. vers 27. door wiens gerechtigheyt sy gesuyvert is van hare sonden, ende alsoo is sy heerlick ende schoon schijnende.
margenoot42
Te weten, haren vyanden, met dewelcke sy te vechten heeft onder de baniere hares Bruydegoms, aenhebbende niet vleeschelicke wapenen, maer machtige door Godt, om de sterckten neder te werpen, 2.Corinth. 10. vers 4. Siet oock Exod. 15. versen 14, 15, 16. Deuter. 2. vers 25. ende 33.29. Psalm 48.5, 6. Siet oock boven de aenteeckeninge op vers 4.
margenoot43
Dit zijn de woorden des Bruydegoms, aenwijsende hoe hy den hof, sijne Kercke, besoeckt.
margenoot44
Het Hebreeusch woort Ezog wort alleen hier gevonden. De meeste Translateurs nemen ’t voor noten, ende meynen dat men hier moet verstaen niet slechte noten, maer noten-muscaten, hoedanige lieflicke vruchten vele in den hof des Bruydegoms wassen. Siet boven 4. versen 12, 13, 14. Anders, gesuyverden, ofte, besnoeyden hof.
margenoot45
Anders, nieuwe, ofte, eerste vruchten, Te weten, die in het voorjaer rijpe worden. De sin is, dat na den winter des tegenspoets, de lieflicke lente der genade in den hof der Kercke verschijnt.
margenoot46
Ofte, in de leeghte, daer de Kercke Christi gewatert ende gevochtight wort met Godes Woort ende Geest, om overvloedige vruchten te dragen.
margenoot47
47 Verstaet hier door den wijnstock, ende granaetboomen, het volck van Godt geroepen, ende in den hof der Kercke geplantt, dewelcke bottende ende bloeijende in ware ende oprechte kennisse ende wetenschap, daer na voort brenght vruchten der goede wercken ter eere Godes, ende stichtinge des naesten. Siet boven 2.13, 14.
margenoot47
47 Verstaet hier door den wijnstock, ende granaetboomen, het volck van Godt geroepen, ende in den hof der Kercke geplantt, dewelcke bottende ende bloeijende in ware ende oprechte kennisse ende wetenschap, daer na voort brenght vruchten der goede wercken ter eere Godes, ende stichtinge des naesten. Siet boven 2.13, 14.
margenoot48
Ofte, blossemden, ofte, knopten.
margenoot49
Dit schijnen noch de woorden des Bruydegoms te zijn. Als hy seyt, Eer ick het wist, Dat is te seggen, in der haest, onvermoedelick, onvoorsiens, van wegen mijn groot verlangen na den hof. Alwaer ick, siende ende bevindende soo schoone vruchten, heb ick mijn volck als met wagens voort geholpen: haer oock beschermende tegen hare vyanden. Dit kan men oock door het woort wagens verstaen, overmits men eertijts wagens in den krijgh gebruyckte. Siet Iosu. cap. 11. vers 4. ende 1.Sam. cap. 13. vers 5. ende elders meer. Sommige verstaen hier de Heylige Engelen.
margenoot50
Dat is, ick sette my selven. Dese maniere van spreken is seer gemeyn in de Heylige Schrift, siet daer van exempelen Psalm 6. vers 4. Eccles. cap. 7. vers 28. Cant. cap. 1. vers 7. Iesa. 1. vers 14. ende cap. 61. vers 10. ende elders meer. De sin is, Ick wiert beweeght door mijne vyerige barmhertigheyt, ende niet door uwe verdiensten. Anders, mijne ziele: Dat is, mijne begeerte. Siet Psalm 27. op vers 12.
margenoot51
Ofte, Van mijn Edel, ofte Princelick volck. Het Hebreeusch woort nadib, ’t welck hier gebruyckt wort, is te seggen vrywilligh, of goetwilligh, of vry, of edel, of Princelick. Eenige hebben hier, op de wagens van Amminadib, makende van twee woorden een: Oock en vindt men nergens in de Heylige Schrift wie desen Amminadib soude wesen. Daerom is’t beter dat men hier stelle, mijn vrywilligh volck, Te weten, de Christgeloovige; die geseyt worden vrywilligh te zijn ten dage der macht, ofte des heyrs, Psalm 110. vers 3. Het gepredickte woort met alle genegentheyt ontfangende, Actor. cap. 2. vers 41. ende cap. 17. vers 11.
margenootb
Psalm 110.3.
margenoot52
Dit beteeckent den ernstigen wensch van de bekeeringe der verdwaelden, ende het wort daerom viermael herhaelt, om dat wy van naturen trage van herten ende van ooren zijn, Luce 24.25. Hebr. cap. 5. vers 11. Eenige duyden dit op het weder roepen ende weder keeren der Ioden tot Christum. Siet Rom. cap. 11. vers 25. Andre meynen, dat dit zijn de woorden van de speelgenooten der Bruyt.
margenoot53
Salomo, heeft sijnen name van vrede, 1.Chron. cap. 22. vers 9. Ierusalem wort oock Salem genoemt, Psalm 76.3. Dat is, vrede, Hebr. cap. 7. vers 2. Alsoo wort de Kercke, ofte het volck, ’t welck geroepen wort om weder te keeren, Sulammith genoemt, ’t welck soo veel te seggen is, als vreedsame, of vredige, of, in vrede levende, Ten aensien van de vrede die sy heeft met Godt door Iesum Christum, Rom. cap. 5. vers 1. Het is dan soo vele, als of de Bruydegom hier seyde, Komt herwaerts mijne lieve Bruyt, die na mijnen name Salomo, Vredevorst, of, vreedsaem, genoemt wort Sulammith, Dat is, vreedsame, keert weder, komt tot my, Ick sal u tot genaden aennemen, al hebt ghy my vertoornt.
margenoot54
Dese woorden schijnen gesproken te zijn van de vrienden van Sulammith, wenschende te mogen sien, dat de vorige gaven ende genaden wederom op, ofte in haer mochten gesien ende gespeurt worden, want de Engelen selve wenschen te mogen sien die dingen, die der Kercke door het Euangelium zijn mede gedeelt, 1.Petr. cap. 1. vers 12. Siet oock Psalm 27.4. Iesa. cap. 52. vers 8.
margenoot55
Ofte, aenschouwen, T.w. met vreught ende blijdtschap.
margenoot56
Eenige meynen dat dit de woorden der Bruyt zijn: Andre nemense voor de woorden des Bruydegoms. Anders, wat siet ghylieden [doch] aen Sulammith? of, aen de Sulammitische.
margenoot57
Ofte, als een geselschap, Dat is, eenen hoop der gener die eenen rey maken, die t’samen vrolick zijn. De Israëliten, selfs oock somtijts de Godtsalige, plechten met reijen haer te verblijden, ende Godt te danken voor verworvene victorien, ofte om andere oorsaken, Exod. cap. 15. vers 20. Ierem. cap. 31. versen 4, 13. Luce. cap. 15. vers 25. In dese plaetse wort door den rey te kennen gegeven, de blijdtschap der geloovigen, als sy tot Christum komen sullen.
margenoot58
Door dese twee heyren wort te kennen gegeven, de menighte der gener die haer tot Christum bekeeren souden. Doch andre verstaen door de twee legers de Kercke Christi, bestaende uyt Ioden ende Heydenen. Andere houden hier in den text het Hebreeusch woort Machanaim, dat twee heyren, of twee legers beteeckent. Siet Genes. cap. 32. versen 1, 2.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken