Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het vij. Capittel.

De Bruyt wort geroemt van wegen hare schoonheyt ende lieflickheyt, vers 1, etc. Sy verheught haer van wegen de gemeynschap met haren Bruydegom, 10. Sy noodight hem, ende sy begeert met hem de Kercken te gaen besoecken, 11, etc.

1

Ga naar margenoot1 HOe schoon zijn Ga naar margenoot2 uwe gangen in de schoenen, Ga naar margenoot3 ghy Princen dochter! de Ga naar margenoot4 omdraeyingen uwer heupen, zijn Ga naar margenoot5 als kostelicke ketens, zijnde het werck van de handen Ga naar margenoot6 eenes konstenaers.

2

Ga naar margenoot7 Uwen navel is [als] een ronde beker, Ga naar margenoot8 dien geenen dranck en ontbreeckt: Ga naar margenoot9 Uwen buyck is [als] een hoop terwe, Ga naar margenoot10 rontom besett met lelien. [kolom]

3

Ga naar margenoot11 Uwe twee Ga naar margenoota borsten zijn als twee welpen, tweelingen van een rhee.

4

Ga naar margenoot12 Uwen hals is Ga naar margenoot13 als een elpenbeenen toren, Ga naar margenoot14 uwe oogen zijn [als] de vijvers te Ga naar margenoot15 Hesbon Ga naar margenoot16 by de poorte Bath-rabbin: Ga naar margenoot17 Uw’ neuse is als Ga naar margenoot18 de toren van Libanon, Ga naar margenoot19 die tegen Ga naar margenoot20 Damascus siet.

5

U hooft op u, is als Ga naar margenoot21 Carmel, ende Ga naar margenoot22 de hayrbant uwes hoofts als Ga naar margenoot23 purper: Ga naar margenoot24 de Koningh is [als] gebonden Ga naar margenoot25 op de galerijen.

6

Ga naar margenoot26 Ga naar margenootb Hoe schoone zijt ghy, ende hoe lieflick zijt ghy, O liefde, Ga naar margenoot27 in wellusten!

7

Dese uwe Ga naar margenoot28 lenghte is te vergelijcken by eenen Ga naar margenoot29 palmboom, ende uwe borsten by Ga naar margenoot30 [druyf-] trossen.

8

Ga naar margenoot31 Ick seyde, Ga naar margenoot32 Ick sal op den palmboom klimmen, Ga naar margenoot33 ick sal sijne tacken grijpen: Ga naar margenoot34 soo sullen dan uwe borsten zijn als [druyf-] trossen aen den wijnstock, ende de reucke Ga naar margenoot35 uwer neuse als Ga naar margenoot36 appelen.

9

Ende Ga naar margenoot37 u gehemelte als goeden wijn, die Ga naar margenoot38 recht Ga naar margenoot39 tot mijnen beminden gaet,

[Folio 302r]
[fol. 302r]

Ga naar margenoot40 doende de lippen Ga naar margenoot41 der slapenden spreken.

10

Ga naar margenootc Ga naar margenoot42 Ick ben mijnes Liefsten: ende sijne Ga naar margenoot43 genegentheyt is tot my.

11

Komt, mijn Liefste, Ga naar margenoot44 Laett ons uytgaen Ga naar margenoot45 in ’t velt, Ga naar margenoot46 laet ons vernachten Ga naar margenoot45 op de dorpen.

12

Ga naar margenoot47 Laet ons vroegh ons opmaken Ga naar margenoot48 na de wijnbergen, laet ons sien of de wijnstock bloeyt, Ga naar margenoot49 de jonge druyfkens Ga naar margenoot50 haer open doen, de granaet-appelboomen uytbotten: Ga naar margenoot51 daer sal ick u Ga naar margenoot52 mijne uytnemende liefde geven.

13

Ga naar margenoot53 De Dudaim Ga naar margenoot54 geven reuck, ende Ga naar margenoot55 aen onse deuren zijn Ga naar margenoot56 allerley edele vruchten, Ga naar margenoot57 nieuwe ende oude: O mijn Liefste, Ga naar margenoot58 die hebbe ick voor u wech geleyt.

margenoot1
’t Schijnt dat de vrienden der Bruyt dese beschrijvinge van het lichaem der Bruyt gemaeckt hebben. Want vers 5. ende vers 9. wort van Salomo ofte Christo gesproken, als van eenen derden persoon. Evenwel houden ’t andre daer voor, dat het de woorden des Bruydegoms zijn.
margenoot2
Verstaet hier by, haren wandel in ’t geloove aen Iesum Christum, alsoo namelick, dat hare voeten geschoeyt zijn met de veerdigheyt des Euangeliums des vredes, betoonende daer mede, dat sy uyt Godt geboren is, Ephes. 6.15. Siet oock Iesa. 52.7.
margenoot3
Vergelijckt hier mede Ioan. 1.13. ende Iacob. 1.18. Dese Bruyt, ofte de Kercke, wort oock genoemt eenes Koninghs dochter, Psalm 45.14. Want Godt is een groot Koningh.
margenoot4
Het Hebreeusch woort (dat alleen hier gevonden wort) komt van draeijen, of omdraeijen, ende ’t schijnt te beteeckenen de holligheyt daer in de heupe sich beweeght, of ommedraeyt. Dese omdraeyingen worden vergeleken by kostelicke ketens, of juweelen, beteeckenende de vaste, oprechte, ende schoone gestaltenisse, handel, ende wandel van dese Princelicke, of Edele dochter, wel betamende het Euangelium, daer sy professie van doet. Andre translateeren hier het Hebreeusch woort gordels, ende verstaen hier door, den gordel der waerheyt, die gemaeckt is door het ingeven van den Geest der waerheyt, die de opperste werckman is van alle goede ende volmaeckte gaven. Desen gordel wort vergeleken by goudene ketens, die met vele schakels t’samen gevoeght zijn, want de waerheyt heeft wel vele deelen, maer sy passen alle op malkanderen, als de schakelen eenes ketens.
margenoot5
Ofte, als halsketenen, of, braseletten, of dergelijcke vercierselen. Siet Prov. 25. op vers 12.
margenoot6
Verstaet by desen konstigen werckman, den Heyligen Geest. siet 1.Cor. 12.4. Daer staet Iacob. 1.17. Alle goede gave ende volmaeckte gifte komt van boven van den Vader der lichten.
margenoot7
De navel is het instrument daer door het kindeken gevoedt wort terwijle het in sijnes moeders lichaem besloten is. Verstaet hier den navel der wedergeboorte, door den welcken wy des geestelicken levens deelachtigh worden, als wy in den buyck der Kercke ontfangen zijn door het zaet des Goddelicken woorts. Dese gave wort vergeleken by eenen ronden beker dien geenen dranck en ontbreeckt, Dat is, die nimmermeer uyt en drooght, overmits wy door de wedergeboorte, ontfangen den Geest der aenneminge tot kintschap, die van de uytverkorene nimmermeer en wijckt, Ioan. cap. 14. vers 16. maer hy wort in haer eene springende fonteyne ten eeuwigen leven, Ioan. cap. 4. vers 14.
margenoot8
Hebr. Die geene vermenginge en ontbreeckt. De dranck wort meermaels vermenginge genoemt by de Hebreen, om dat sy niet altoos den wijn en droncken soo suyver als hy van den wijnstock of persse quam, maer sy menghden den selven met water, ofte oock wel met specerijen. Siet boven cap. 5. vers 1. ende Proverb. cap. 9. vers 2. Ende Cant. cap. 8. vers 2. wort mentie gemaeckt van wijn met specerijen gemenght.
margenoot9
De geestelicke gaven der Bruyt ofte Kercke Christi zijn oock vruchtbaer, andre bekeerende, in sulcken overvloet als de terwe, die vele vruchten draeght, Psalm 72.16.
margenoot10
Hebr. betuynt. Hier mede wort aengewesen, dat de vruchtbaerheyt der gemeynte gekroont wort met den zegen Godes ende eene geestelicke vreught. Het schijnt te sien op de nieuwe vruchten, die men pleeght te kroonen ofte vercieren met bloemen, of groene kranssen. Siet Hose. 14.6.
margenoot11
Siet de beduydinge deses vers, Cant. 4.5.
margenoota
Cant. 4.5.
margenoot12
Door den hals wort te kennen gegeven de kracht ende heerlickheyt der Kercke Christi. Andre verstaen door den hals de hope ende lijdtsaemheyt.
margenoot13
Dat is, schoon, sterck, ende recht op. Siet Cant. 4.4. ende de aenteeckeninge aldaer.
margenoot14
Te weten, de oogen uwes verstants, ende uwes geloofs: Die zijn vol wijsheyt ende kennisse des Heeren, gelijck de vijvers, vol zijn van klaer ende suyver water, klaer zijnde om de waerheyt te sien, ende om hare eygene, ende anderer wegen ende gangen aen te mercken. Siet bov. cap. 4. vers 1.
margenoot15
In de stadt Hesbon heeft eertijts de Koningh Sihon sijn hof gehouden, Num. cap. 21. vers 26. Sy lagh in eene goede vette landouwe, die den Rubeniten is toegevallen, Numer. cap. 32. versen 3, 4, 5, ...37. ’t schijnt dat in dese stadt geweest zijn schoone vijvers, die deselve vercierden, gelijck de oogen het lichaem doen. Anders, als vijvers met bedenckinge, ofte, met gedachte, Dat is, konstelick gemaeckt.
margenoot16
Dat is, by de poorte daer vele menschen uyt ende in gaen, ofte, by de poorte daer vele menschen t’samen komen. Eenige meynen datter te Ierusalem een poorte geweest zy Bath-Rabbim genoemt, by dewelcke oock schoone vijvers waren. Sommige nemen ’t voor de schaepspoorte, Nehem. cap. 3. vers 1. Ofte de fonteynpoorte, Nehem. cap. 3. vers 15. Andere houden ’t voor een poorte van Hesbon.
margenoot17
Hier wort door gelijckenisse te kennen gegeven de schoonheyt der neuse, ende voorts des gantschen aengesichts. Sommige nemen die woorden aldus, Dewijle de neuse is het instrument van den reuck, daer door wy de kracht van vele dingen kunnen onderkennen: daerom verstaen sy daer by, het oordeel ende den geest des onderscheyts, daer door wy de verscheydene dingen konnen onderscheyden, Philip. cap. 1. vers 10. Siet oock Iesa. cap. 11. vers 3.
margenoot18
Dit kan men verstaen van den toren des huyses ’t welck Salomo in het woudt van Libanon, of, van de boomen Libanons, getimmert heeft, 1.Reg. cap. 7. vers 2. ende cap. 10. vers 17.
margenoot19
Damascus was in die tijden de vermaerste stadt in Syrien, Iesa. cap. 7. vers 8. Noordwaerts van den bergh Libanon gelegen: een seer schoone stadt, Ierem. cap. 49. versen 24, 25. Dese stadt was gemeynelick vyant, ende sy voerde dickwils krijgh tegen het volck Godes. Siet 1.Chron. cap. 18. versen 5, 6. 1.Reg. cap. 11, versen 24, 25. Iesa. 7. versen 5, 8. Amos cap. 1. vers 3. Soo dat, de toren van Libanon, siende na Damascus toe, hier mach beteeckenen, de wachthoudende sorge der Bruyt voor de ruste van haer selven, ende hare kinderen, tegen hare vyanden. Voor, die tegen Damascus siet, hebben andre, siende met het aensichte na Damascus toe.
margenoot20
Hebr. Dammesek. 1.Chron. 18. vers 5. ende vers 6. staet, Darmascus. Maer 2.Reg. cap. 16. vers 10. ende Actor. 9. vers 2. Damascus.
margenoot21
Siet van den bergh Carmel, 1.Sam. cap. 25. versen 2, 5. ende 1.Reg. cap. 18. versen 19, 20, ...42. ende elders meer. Dese woorden nu, u hooft op u, is als Carmel, konnen beteeckenen, dat de Bruyt met wijsheyt ende verstant treflick begaeft is: Gelijck de bergh Carmel seer vruchtbaer zijnde, vele goede vruchten voort bracht. Andre verduytschen hier het woort Carmel door Carmoisin, gelijck een gelijck woort, Te weten, Carmil verduyscht wort, 2.Chron. cap. 3. vers 14.
margenoot22
Verstaet hier dien bandt, daer mede men den pronck ofte cieraet des hoofts opbindt. Het Hebreeusch woort dallath beteeckent eygentlick dunnigheyt, teederheyt, properheyt, soo dat het hier oock kan beduyden dunne of teeder hayr. Siet Cap. 4. vers 1.
margenoot23
Dit koleur, als oock carmoisin, droegen eertijts Koningen ende Princen, ende derhalven dese Bruyt wel passende ende betamende, die eenes Princen dochter genoemt wort, vers 1. Ende dese koleuren zijn afbeeldingen van het bloet Iesu Christi.
margenoot24
Verstaet hier by den Koningh, den Koningh Salomon, zijnde een figure Christi. De sin is, Als de Koningh wil gaen over de galerije van d’eene kamer na d’andere, ende in ’t gaen u siet, soo moet hy stille staen om u te aenschouwen, niet anders dan of hy aen de galerije vast gebonden ware. Anders, De Koningh wort [daer van] gebonden aen de gangen.
margenoot25
Het Hebreeusch woort Rehatim is Genes. cap. 30. versen 38, 41. ende Exod. 2.16. verduyscht goten: maer een gelijck woort Cant. cap. 1. vers 17. is verduyscht galerijen, gelijck het hier oock alsoo moet genomen worden: Ende verstaet door het woort galerijen, gebouwselen langhst de huysen gaende. Ende, op, ofte, in, de galerijen gebonden te zijn, beteeckent hier, dat Christus eene vaste wooninge, ofte verblijf heeft in het huys sijner Kercke, daer desen Koningh gebonden is ende gebonden blijft met de banden der liefde, die hy sijne lieve Bruyt de Kercke, is toedragende, Rom. 8.35. Siet oock Psalm 45.12. Iesa. 62.4. Ezech. cap. 37. versen, 25, 26. ende 48.35. Hose. 2.19. Ioan. 14.23. 2.Corinth. 6.16. Apoc. 22.3, 5.
margenoot26
Hier geeft de Bruydegom reden waerom hy met liefde aen sijne Bruyt gebonden is, ende gebonden blijft, gelijck hy vers 5. geseyt heeft. siet boven 1.15, 16. ende 4.9, 10.
margenootb
Psalm 45.12. Cant. 1.15. ende 4.1.
margenoot27
D. in allerley vermakelickheyt, alsoo dat alle de gene die dese Bruyt lief hebben, haer met deselve konnen verheugen, ende verblijden in de schoonheyt harer heerlickheyt, als Iesa. 66.10, 11.
margenoot28
Ofte, stature, gestalte.
margenoot29
Dit is eenen schoonen hoogen boom, recht op wassende, altoos groen ende bloeijende, ende schoone vruchten dragende. Daerom wort der Godtsaligen staet by den selven geleken, Psalm 92.13. siet oock 1.Reg. 6.29. ende 7.36.
margenoot30
T.w. by sulcke druyftrossen, die vol sap en vochtigheyt zijn, welcke de geloovige mogen zuygen, hemelsche vertroostingen daer uyt ontfangende tot verzaedtheyt, Iesa. 66.11. ende Cant. 4.5.
margenoot31
Te weten, by my selven, Dat is, ick dachte, ick nam my vaste voor.
margenoot32
Te weten, om de vruchten daer van te plucken. Neemt dese woorden als van den Bruydegom gesproken zijnde, te kennen gevende, dat hy een welgevallen heeft aen de geestelicke vruchten sijner Bruyt. Siet Cant. cap. 5. vers 1.
margenoot33
Dat is, Ick sal de tacken van desen palmboom tot my nemen, reynigen ende bewaren, op datse des te betere vruchten voort brengen, Ioan. cap. 15. vers 2.
margenoot34
Dit is een belofte die de Bruydegom sijne Bruyt doet, dat hyse zegenen sal, haer vervullende met het sap ofte vochtigheyt sijner genade, datse niet onvruchtbaer zijn en sal in de kennisse Christi, 2.Petr. cap. 1. vers 8. siet oock Iesa. cap. 27. vers 6. Maer andre nemen de woorden des texts, als eenen wensch, in desen sin, Dat doch uwe borsten zijn als, etc. Dat is, dat ghy doch geenen ledigen of onnutten wijnstock en zijt, gelijck van Israël geschreven staet, Hose. 10.1. Maer dat ghy vol des Geestes zijt, op dat de zoogelingen mogen zuygen ende verzadight worden met de borsten der vertroostinge, Iesa. 6.11.
margenoot35
Vergel. bov. vers 4. met de aenteeckeninge.
margenoot36
Die eenen lieflicken reuck hebben onder andre boomvruchten, van wat soorte die oock mogen wesen: Doch eenige verstaen hier reuck-appelen, die d’Apothekers maken van verscheydene welrieckende specerijen.
margenoot37
Dat is, de leere der Kercken is als goeden wijn, om de bedroefde herten te laven ende te verquicken, Proverb. 31.6. Siet oock dese gelijckenisse van den wijn genomen, Iesa. cap. 55. vers 1. ende Proverb. 9.5.
margenoot38
Hebr. na de gerechtigheden, Dat is, recht toe, recht aen, gelijck men gemeynlick spreeckt. Alsoo oock Prov. 23.31. And. die na de gerechtigheden tot mijnen beminden gaet, Dat is, diens waorden daer toe strecken, om andre tot Christum te brengen, ende alsoo ter gerechtigheyt, Dat is, tot alle goede wercken, daer in hy wil dat wy sullen wandelen.
margenoot39
D. tot elck een van mijne ledematen.
margenoot40
De meyninge is, gelijck de wijn de menschen spraecksaem maeckt, Prov. cap. 23. vers 29. alsoo maeckt de Geest Godes, dat de gene die den selven hebben rijckelick in haer woonende, spreken van de verborgentheden Godes, ende vertellen de groote daden des Heeren, Act. 2.4, 11, 13, etc.
margenoot41
Dat is, der gener die nu uyt den slaep der sonde geweckt zijn door de predicatie des Goddelicken woorts, Ephes. cap. 5. vers 14.
margenootc
Cant. 2.16. ende 6.3.
margenoot42
Dit zijn de woorden der Bruyt, vervult zijnde met den wijn der genade ende des troostes, welcke sy van haren Bruydegom ontfangen hadde: Sy getuyght ende belijdt hare sekerheyt door ’t geloove, dat sy Christo toebehoort. Siet Galat. cap. 3. vers 29. Siet oock de aenteeckeninge, Cant. cap. 2. op vers 16. ende cap. 6. op vers 3
margenoot43
Ofte, sijne begeerte streckt tot my.
margenoot44
De Bruyt versoeckt het geselschap Christi, want sonder hem en kunnen wy niet doen, Ioan. cap. 15. vers 5.
margenoot45
45 De Bruyt versoeckt aen den Bruydegom, dat sy in het velt ende op de dorpen mochte gaen, Te weten, om hare lantbouwerije te besien, hoe het daer mede al gingh, ende of de boomen goede ende overvloedige vruchten voortbrachten, als geseyt wort vers 12. Dit beteeckent de liefde ende sorge Christi ende sijner gemeynte, tot voortplantinge des Heyligen Euangelij, ende wasdom der Kercke door de gantsche werelt, (want het velt ofte acker, is de werelt, Matth. 13. vers 38.) gelijck Christus selve in de dagen sijnes vleesches, is gegaen in alle steden ende vlecken, predikende het Euangelium, Matth. cap. 9. vers 35. Marc. cap. 6. vers 6. Alsoo zijn oock de Apostelen uytgesonden om het Euangelium te prediken allen volcken der werelt, Matth. cap. 28. vers 19. siet oock Actor. cap. 15. vers 36. De opbouwinge der gemeynte wort oock by een ackerwerck vergeleken, 1.Corinth. cap. 3. vers 9. ende de getrouwe Leeraers worden oock aldaer Godes medewerckers genoemt.
margenoot46
Hier mede wort aengewesen de wakende sorghvuldigheyt der Kercke, die oock by nachte de wacht is houdende over haren wijnbergh.
margenoot45
45 De Bruyt versoeckt aen den Bruydegom, dat sy in het velt ende op de dorpen mochte gaen, Te weten, om hare lantbouwerije te besien, hoe het daer mede al gingh, ende of de boomen goede ende overvloedige vruchten voortbrachten, als geseyt wort vers 12. Dit beteeckent de liefde ende sorge Christi ende sijner gemeynte, tot voortplantinge des Heyligen Euangelij, ende wasdom der Kercke door de gantsche werelt, (want het velt ofte acker, is de werelt, Matth. 13. vers 38.) gelijck Christus selve in de dagen sijnes vleesches, is gegaen in alle steden ende vlecken, predikende het Euangelium, Matth. cap. 9. vers 35. Marc. cap. 6. vers 6. Alsoo zijn oock de Apostelen uytgesonden om het Euangelium te prediken allen volcken der werelt, Matth. cap. 28. vers 19. siet oock Actor. cap. 15. vers 36. De opbouwinge der gemeynte wort oock by een ackerwerck vergeleken, 1.Corinth. cap. 3. vers 9. ende de getrouwe Leeraers worden oock aldaer Godes medewerckers genoemt.
margenoot47
Dit is wederom een teecken van neerstige sorghvuldigheyt. Siet 2.Chron. cap. 36. vers 15. ende Ierem. cap. 25. versen 3, 4.
margenoot48
Dat is, tot de Kercken ende plaetsen daer het Euangelium is geplant ofte gepredickt geworden. Want het huys van Israël is des Heeren wijngaert, Iesa. cap. 5. vers 7.
margenoot49
Siet Cant. cap. 2. versen 13, 15.
margenoot50
Ofte, haer openen, ofte, geopent hebben. Anders, bloeijen. siet Cant. 6.11.
margenoot51
Te weten, in de wijngaerden der Kercke, in de vergaderingen der Heyligen: daer sal ick mijne ziele ende mijn lichaem u op-offeren tot eene aengename ende welrieckende offerhande.
margenoot52
Dat is, het geniet van de vruchten mijnes geloofs, belijdenisse, danckbaerheyt, goeder wercken, etc. siet Iesa. cap. 27. versen 3, 6. ende cap. 65. vers 9. Ezech. cap. 20. versen 40, 41.
margenoot53
De rechte beteeckenisse deses woorts is ons onbekent. Siet Genes. cap. 30. op vers 14. ’t En kan geen Mandragora zijn, soodanigh als die by ons bekent is, gelijck sommige meynen, overmits onse Mandragora eenen stinckenden reuck heeft, die het hooft swaer ende slaperigh maeckt. De Bruyt wil hier seggen, datter alreeds goede hope van bekeeringe aen haer te mercken zy, gelijck het uytspruyten van de bloemen een voorbereytsel is van toekomende vruchten. Siet boven cap. 2. vers 12.
margenoot54
Te weten, eenen lieflicken aengenamen reuck. De sin is, dat de fame der genaden ende gaven Godes over sijn volck uytgestortt, sich wijt ende breet verspreyt.
margenoot55
Ofte, by onse deuren. Vergelijckt Matth. 24 versen 32, 33.
margenoot56
Siet Cant. cap. 4. versen 13, 16.
margenoot57
Dit beteeckent verscheydenheyt ende overvloet van vruchten. Siet Levit. cap. 26. op vers 10. Siet oock Matth. cap. 13. vers 52. By de oude vruchten verstaet de eerste gaven ende wercken, die sy te voren ontfangen hadden, Apoc. cap. 2. vers 5. By de nieuwe vruchten kan men verstaen, de versche genaden, die sy eerst korts ontfangen hadden. Want die de gave der wedergeboorte wel gebruyckt, die salder door Godts genade noch meer ontfangen, Matth. cap. 25. vers 29. Apoc. cap. 2. vers 19. Sommige verstaen hier door, dobbele vruchten op de boomen, oude, rijpe ende afgaende, ende nieuwe, onrijpe, aenkomende, als aen de orangieboomen ende verscheyden andere gesien wort.
margenoot58
Gelijck het goet, het welck de Heere voor de gene die hem vreesen, heeft wech geleyt, groot is, Psalm 31. vers 20. Alsoo moeten alle de goede vruchten, die van sijn volck vloeijen, gerichtt ende aengestelt worden tot sijner eere ende lof, want van hem, ende door hem, ende tot hem zijn alle dingen: hem zy de eere in eeuwigheyt, Amen, Rom. 11.36. Proverb. 16.4.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken