Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het x. Capittel.

Een dreyginge over de onrechtveerdige Richters, ende verkeerders des rechts, vers 1, etc. als oock tegen d’Assyriers, 5, 12, 15, 16, 17, 18. die een ander oogemerck hebben in’t verderven der Ioden, dan de Heere hadde, 7. haren hooghmoedt wort beschreven, 8. ende Godt belooft dat hy ‘t overblijfsel sijner Kercke sal redden, 21. ende dat haestelick, 25. De tocht Sanheribs marcheerende na Ierusalem, 28, etc. Dreygement Godes over den selven, 33.

1

WEe Ga naar margenoot1 den genen die ongerechte insettingen Ga naar margenoot2 insetten, Ga naar margenoot3 ende den schrijvers die Ga naar margenoot4 moeyte voor schrijven:

2

Ga naar margenoot5 Om de arme van het recht af te wenden, ende om het recht der elendigen mijnes volcks te rooven, Ga naar margenoot6 op dat de weduwen haren buyt worden, ende op dat sy de weesen mogen plunderen.

3

Maer wat sult ghylieden doen Ga naar margenoot7 ten dage der besoeckinge, ende Ga naar margenoot8 der verwoestinge, [die] Ga naar margenoot9 van verre komen sal? Ga naar margenoot10 tot wien sult ghy vlieden om hulpe? ende waer sult ghy Ga naar margenoot11 uwe heerlickheyt laten?

4

Dat elck een sich Ga naar margenoot12 niet en soude buygen onder de gevangene, ende vallen onder de gedoodde? Om allen desen en keert sijn toorn niet af, maer sijne hant is noch uytgestreckt.

5

Ga naar margenoota Wee Ga naar margenoot13 den Assyrier [die] de Ga naar margenoot14 roede mijnes toorns is, Ga naar margenoot15 ende mijne grimmigheyt is een stock in hare hant Ga naar margenoot16.

6

Ick sal Ga naar margenoot17 hem senden Ga naar margenoot18 tegen een huychelsch volck, ende Ga naar margenoot19 ick sal hem bevel geven Ga naar margenoot20 tegen het volck mijner verbolgentheyt: op dat hy Ga naar margenoot21 den roof roove, ende plundere de plunderinge, ende stelle Ga naar margenoot22 het ter vertredinge, Ga naar margenootb gelijck het slijck der straten.

7

Hoewel hy het Ga naar margenoot23 soo niet en meynt, noch sijn herte alsoo niet en denckt, Ga naar margenoot24 maer hy sal in sijn herte hebben te verdelgen, ende uyt te roeijen niet weynigh volckeren.

8

Want hy seyt, Ga naar margenoot25 Zijn niet mijne Vorsten al t’samen Koningen?

9

Ga naar margenoot26 Is niet Ga naar margenoot27 Calno gelijck Ga naar margenoot28 Carchemis? is Ga naar margenoot29 Hamath niet gelijck Ga naar margenoot30 Arphad? is niet Samaria gelijck Damascus?

10

Gelijck als mijne hant Ga naar margenoot31 gevonden heeft de Koninckrijcken Ga naar margenoot32 der afgoden, Ga naar margenoot33 of schoon hare gesnedene beelden Ga naar margenoot34 beter Ga naar margenoot35 zijn, dan Ga naar margenoot36 [die] van Ierusalem, ende dan [die] van Samaria.[kolom]

11

Gelijck als ick gedaen hebbe aen Samaria, ende aen hare afgoden, soude ick alsoo Ga naar margenoot37 niet kunnen doen aen Ierusalem, ende aen Ga naar margenoot38 hare afgoden?

12

Ga naar margenoot39 Want het sal geschieden, Ga naar margenoot40 als de Heere een eynde sal gemaeckt hebben van al sijn werck op den bergh Zion, ende te Ierusalem: dan sal Ga naar margenoot41 ick Ga naar margenoot42 te huys soecken Ga naar margenoot43 de vrucht der grootsheyt des herten Ga naar margenoot44 des Koninghs van Assyrien, ende den pracht Ga naar margenoot45 van de hoogheyt sijner oogen.

13

Ga naar margenoot46 Om dat hy geseyt heeft, door de kracht mijner hant hebbe ick het gedaen, ende door mijne wijsheyt: Ga naar margenoot47 want ick ben verstandigh; ende Ga naar margenoot48 ick hebbe de lantpalen der volckeren wech genomen, ende hebbe Ga naar margenoot49 haren voorraet gerooft, ende Ga naar margenoot50 hebbe als een geweldige Ga naar margenoot51 de inwoonders doen neder dalen.

14

Ende mijne hant heeft gevonden het Ga naar margenoot52 vermogen der volcken, Ga naar margenoot53 als eenen nest, ende Ga naar margenoot54 ick hebbe het gantsche aerdrijck te samen geraept, gelijck men de eijeren die verlaten zijn, te samen raept: ende daer en is niemant geweest, Ga naar margenoot55 die eenen vleugel verroerde, of Ga naar margenoot56 den beck op dede, of Ga naar margenoot57 piepede.

15

Ga naar margenoot58 Sal Ga naar margenoot59 een bijle haer beroemen tegen dien die daer mede houwt? sal Ga naar margenoot59 een zage Ga naar margenoot60 pocchen tegen dien Ga naar margenoot61 diese treckt? als of een staf Ga naar margenoot62 beweeghde de gene die hem opheffen? Ga naar margenoot63 als men eenen stock opheft, en is het geen hout?

16

Daerom sal de Heere Heere der heyrscharen onder Ga naar margenoot64 sijne Ga naar margenoot65 vette eene Ga naar margenoot66 magerheyt senden: ende Ga naar margenoot67 onder Ga naar margenoot68 sijne heerlickheyt Ga naar margenootc sal hy Ga naar margenoot69 eenen brant doen branden, als de brant des vyers.

17

Want Ga naar margenoot70 het licht Israëls Ga naar margenoot71 sal tot een vyer zijn, ende Ga naar margenoot72 sijn Ga naar margenoot73 Heylige Ga naar margenoot74 tot een vlamme, welcke in brant steken ende verteeren sal Ga naar margenoot75 sijne Ga naar margenoot76 doornen ende Ga naar margenoot75 sijne Ga naar margenoot76 distelen Ga naar margenoot77 op eenen dagh.

18

Oock sal Ga naar margenoot78 hy verteeren de heerlickheyt Ga naar margenoot79 sijnes Ga naar margenoot80 woudts, ende Ga naar margenoot81 sijnes vruchtbaren velts, Ga naar margenoot82 van der ziele aen tot den vleesche toe: ende Ga naar margenoot83 hy Ga naar margenoot84 sal zijn, gelijck als wanneer een vaendrager Ga naar margenoot85 versmelt.

19

Ende Ga naar margenoot86 de overgeblevene boomen

[Folio 6v]
[fol. 6v]

sijnes woudts, sullen Ga naar margenoot87 weynige in getale zijn, Ga naar margenoot88 ja een jonge soudese opschrijven.

20

Ga naar margenoot89 Ende ‘t sal geschieden te dien dage, dat Ga naar margenoot90 het overblijfsel Israëls, ende Ga naar margenoot91 de ontkomene des huyses Iacobs, Ga naar margenoot92 niet meer steunen en sullen Ga naar margenoot93 op dien diese geslagen heeft: maer sy sullen steunen op den HEERE Ga naar margenoot94 den Heyligen Israëls, Ga naar margenoot95 oprechtelick.

21

Ga naar margenoot96 Het overblijfsel Ga naar margenoot97 sal wederkeeren, Ga naar margenoot98 ’t overblijfsel Iacobs, tot den stercken Godt.

22

Ga naar margenoot99 Want Ga naar margenootd of wel u volck, O Israël, is Ga naar margenoot100 gelijck het zant der zee, soo en sal [doch maer] het overblijfsel Ga naar margenoot1 daer van weder keeren: Ga naar margenoot2 de Ga naar margenoot3 verdelginge is vastelick besloten, overvloeijende met gerechtigheyt.

23

Want Ga naar margenoote een verdelginge, die vastelick besloten is, sal de Heere HEERE der heyrscharen doen in ‘t midden deses gantschen lants.

24

Daerom seyt de Heere HEERE der heyrscharen alsoo, En vreest niet, ghy mijn volck dat te Zion woont, voor Assur, als hy u met de roede sal slaen, Ga naar margenoot4 ende hy sijnen staf tegen u sal opheffen, Ga naar margenoot5 na de wijse der Egyptenaren:

25

Ga naar margenoot6 Want noch Ga naar margenoot7 een kleyn weynigh, soo sal volbracht worden de gramschap ende mijn toorn tot Ga naar margenoot8 harer Ga naar margenoot9 vernielinge.

26

Want de HEERE der heyrscharen sal Ga naar margenoot10 tegen hem Ga naar margenoot11 een geessel verwecken, Ga naar margenoot12 gelijck de slachtinge Midians was aen Ga naar margenoot13 de rotze Orebs: ende Ga naar margenoot14 [gelijck] Ga naar margenootf sijn staf over de zee was, den welcken hy verheffen sal Ga naar margenoot15 na de wyse der Egyptenaren.

27

Ende ’t sal geschieden ten selven dage, dat Ga naar margenoot16 sijn last sal afwijcken van uwen schouder, ende sijn jock van uwen halse: ende ’t jock sal Ga naar margenoot17 verdorven worden, Ga naar margenoot18 om des Gesalfden wille.

28

Ga naar margenoot19 Hy komt te Ga naar margenoot20 Ajath, hy treckt door Ga naar margenoot21 Migron: te Ga naar margenoot22 Michmas Ga naar margenoot23 leyt hy sijne gereetschap af.

29

Sy trecken door Ga naar margenoot24 den doorgangh, te Ga naar margenoot25 Geba houden sy hare vernachtinge: Ga naar margenoot26 Rama beeft, Ga naar margenoot27 Gibea Sauls vlucht.

30

Ga naar margenoot28 Roept luyde met uwe stemme, Ga naar margenoot29 ghy dochter Gallim, Ga naar margenoot30 laetse hooren tot Ga naar margenoot31 Laïs toe, O elendige Ga naar margenoot32 Anathoth.[kolom]

31

Ga naar margenoot33 Madmena Ga naar margenoot34 vlied wech, d’inwoonders van Gebim Ga naar margenoot35 vluchten met hoopen.

32

Noch een dagh Ga naar margenoot36 blijft Ga naar margenoot37 hy te Ga naar margenoot38 Nob: Ga naar margenoot39 hy sal sijne hant Ga naar margenoot40 bewegen Ga naar margenoot41 [tegen] den bergh Ga naar margenoot42 der dochter Zions, Ga naar margenoot43 den heuvel Ierusalems.

33

[Doch] siet, de Heere HEERE der heyrscharen, sal Ga naar margenoot44 met gewelt Ga naar margenoot45 de tacken Ga naar margenoot46 af kappen, ende Ga naar margenoot47 die hooge van stature zijn, sullen neder gehouwen worden, Ga naar margenoot48 ende de verhevene sullen vernedert worden.

34

Ende Ga naar margenoot49 hy sal Ga naar margenoot50 met yser Ga naar margenoot51 de verwerrede struycken des woudts omhouwen: ende Ga naar margenoot52 de Libanon sal vallen Ga naar margenoot53 door den Heerlicken.

margenoot1
D. den Rechtsgeleerden, ende Wetgeveren.
margenoot2
Of, ordineeren, voorschrijven.
margenoot3
Die de wetten maken ende voorschrijven zijn de Regeerders des lants, over welcke hier het wee uyt gesproken wort.
margenoot4
Ofte, arbeyt, D. sulcke wetten of ordinantien, die den ondersaten moeyte ende swarigheyt aenbrengen.
margenoot5
D. op dat sy de arme lieden verhinderen, dat hare sake (hoe rechtveerdigh die oock zy) in het gerichte niet gehoort noch aengenomen, noch bevordert en worde.
margenoot6
Plat tegen de wet Godes, Exod. 22. vers 22.
margenoot7
D. als ick u in mijnen toorne kome besoecken. Hier spreeckt de Heere de onrechtveerdige Wetgevers ende Regenten aen.
margenoot8
T.w. der verwoestinge uwes lants. Siet 2.Reg. 18.13.
margenoot9
T.w. van den Koningh van Assyrien. Siet boven 9. versen 10, 11.
margenoot10
Als of hy seyde, Daer en sullen geen menschen in de werelt zijn, die u sullen kunnen helpen.
margenoot11
D. uwen rijckdom, uwe staten, ende officien, die u groot ende aensienlick maken voor de werelt: Waer wilt ghy die brengen, datse uwe blijven, ende u niet afgenomen en worden?
margenoot12
And. sonder my sullen sy haer buygen, etc. ontbloot zijnde van mijne hulpe. Hier spreeckt Godt noch al de onrechtveerdige Richters aen. And. sonder dien,of, behalven dien, die leeger dan de gevangene sich sal buygen, sullender oock onder de verslagene vallen, D. sy en sullen niet alleen gevangelick wech gevoert worden: maer behalven die, sullender oock eenige doot geslagen worden.
margenoota
Iesa. 36.1. Ierem. 25.9. Ezech. 21.9.
margenoot13
Hebr.Assur. welck woort somtijts de nakomelingen Assurs beteeckent: somtijts het lant van Assyrien: hier beteeckent het den Koningh van Assyrien met sijn leger.
margenoot14
D. die ick in mijnen toorn wil gebruycken als een roede om mijn volck te kastijden. Siet Iob 9.34.
margenoot15
Als of Godt seyde, Of ick schoon in mijnen toorn de Assyriers de macht geve om mijn volck te slaen: soo sal ickse evenwel oock straffen.
margenoot16
And. O den Assur, de roede mijnes toorns, ende in welcker hant mijne grimmigheyt eenen stock is.
margenoot17
T.w. den Koningh van Assyrien met sijn heyrleger.
margenoot18
T.w. tegen de tien stammen Israëls, ende tegen het volck van Iuda, die haer wel voor mijn volck uyt geven, ende den uyterlicken Godtsdienst eeniger mate oeffenen, maer in der daet zijn sy huychelaers ende spotters. Siet de aenteeck. Iob 8.13.
margenoot19
D. ick sal hem door eene heymelicke inwendige beweginge (volgens mijn rechtveerdigh oordeel) alsoo stieren ende regeeren. Siet de aenteeck. 2.Sam. 16.10.
margenoot20
D. tegen het volck over het welcke ick seer vergramt ende verbolgen ben: of, over ’t volck over ’t welck ick mijne verbolgentheyt sal uyt storten.
margenoot21
Of, eenen buyt buyte, ende eenen roof roove.
margenoot22
T.w. het huychelisch volck.
margenootb
Ies. 5.25.
margenoot23
Hebr. sich soo niet in beelt, T.w. dat ick hem sende om een huychelisch volck te straffen: Hy heeft veel een ander oogemerck in desen krijgh dien hy de Ioden aen doet, dan ick hebbe: maer ick sal het alles regeeren na mijnen heyligen wille ende heymelicken raet.
margenoot24
Hebr. maer verdelgen is in sijn herte.
margenoot25
Als of hy seyde, Ben ick niet die grootmachtige Potentaet, dien selfs de Koningen onderworpen zijn, ende te dienste staen moeten? Soo dat ick ben een Koningh der Koningen. siet dergelijck pocchen 2.Reg. 18. versen 24, 33, etc. ende 19.10, etc.
margenoot26
Als of hy seyde, Hebbe niet ick, ende mijn vader Salmanassar, ende andere mijne voorsaten, alle dese machtige steden, soo wel d’eene als d’andere, onder onse heerschappije ende gebiedt gebracht? siet 2.Reg. 18.34.
margenoot27
And. Calne, Gen.10.10. ende Amos 6.2. Eenige meynen dat dit Seleucia zy.
margenoot28
Eene stadt gelegen aen de riviere Euphrates, 2.Chron. 35.20. Ier. 46.2.
margenoot29
Siet Gen. 10.18.
margenoot30
Siet 2.Reg. 18.34.
margenoot31
D. overweldight, verkregen, als Iob 31. Siet aldaer de aenteeck. op vers 25.
margenoot32
D. der gener die de afgoden eeren. Siet van het Hebreeusch woort Elilim, Levit. 19. op vers 4.
margenoot33
Of, ende nochtans, of, daer doch.
margenoot34
D. treffelicker.
margenoot35
Of, waren.
margenoot36
T.w. afgoden. Siet vers 11.
margenoot37
Als of hy seyde, Ia ick sal het aen Ierusalem noch veel lichter en beter konnen doen.
margenoot38
Siet 1.Sam. 31. op vers 9. De Koningh van Assyrien spreeckt hier op sijn Heydens, als of het te Ierusalem met den Godtsdienst sulck eene gelegentheyt gehadt hadde, als met der Heydenen afgoden.
margenoot39
Dit past op het wee, vers 5. over de Assyriers uytgesproken. Want van vers 6. tot hier toe heeft de Propheet verhaelt de trotsige woorden des Koninghs van Assyrien, ende sijnen inval in der Israëliten lant.
margenoot40
D. als de Heere sijn volck genoeghsaem door de Assyriers sal getuchtight hebben.
margenoot41
De Heere.
margenoot42
D. straffen. siet de aent. Gen. 21.1.
margenoot43
D. sijn godtslasterlick ende vermetelick roemen en pocchen, ’t welck als een quade vrucht uyt sijn hoovaerdigh gemoedt spruytet.
margenoot44
T.w. Sanheribs.
margenoot45
D. sijner hoovaerdiger oogen.
margenoot46
Of, om dat hy sal geseyt hebben.
margenoot47
Of, devvijle ick kloeckheyt gebruyckt hebbe.
margenoot48
Als of hy seyde: De Koninckrijcken die te voren yeder hare palen hadden, die hebbe ick al in een gesmolten, ende my onderdanigh gemaeckt.
margenoot49
Of, hare gereede schatten, D. hare dierbaerste schatten.
margenoot50
D. ick hebbe de Koningen, ende andre machtige Heeren van hare staten gesett ende vernedert.
margenoot51
Of, de besitters.
margenoot52
Of, de macht, D. den rijckdom.
margenoot53
D. als vogelen op de eijeren in haer nest.
margenoot54
Als of hy seyde, Ick hebbe alle hare goederen ende rijckdommen in mijne schatkameren gebracht.
margenoot55
T.w. om te vluchten, ofte, om my tegenstant te doen: Als of hy seyde, Sy zijn voor my soo verschrickt geweest, dat sy haer tegens my niet en repten noch en roerden.
margenoot56
Of, den mont opende.
margenoot57
Ofte, kirrede, schaterde, kickte, T.w. om ergens hulpe te gaen soecken, ofte, om aen yemant over my te klagen.
margenoot58
Tot hier toe zijn beschreven de woorden des Koninghs van Assyrien, nu spreeckt de Propheet wederom, ende ’t is soo veel als of hy seyde, Is ’t billick dat haer een bijle beroeme tegen, etc. Hy wil seggen, Geensins. Verstaet hier by, Alsoo en heeft de Koningh van Assyrien geen reden tegen den Heere te pocchen, die hem gebruyckt heeft als een bijle, zage, etc.
margenoot59
Aldus worden de Assyriers genoemt, om dat Godt haer als instrumenten gebruyckt heeft, om de Ioden te tuchtigen ende kastijden: Te gelijcke verwijt hier Godt de Heere den Assyrier sijne vermetenheyt, ende sijn groot spreken, daer van versen 13, 14. te lesen is.
margenoot59
Aldus worden de Assyriers genoemt, om dat Godt haer als instrumenten gebruyckt heeft, om de Ioden te tuchtigen ende kastijden: Te gelijcke verwijt hier Godt de Heere den Assyrier sijne vermetenheyt, ende sijn groot spreken, daer van versen 13, 14. te lesen is.
margenoot60
Ofte, haer verheffen. Hebr. groot maken.
margenoot61
Of, diese bevveegt?
margenoot62
Verstaet hier by, alsoo ongerijmt soudet zijn indien sulcks geschiedde.
margenoot63
Als of Godt seyde: Soude een stock sich beroemen om dat yemant hem opheft, daer het doch een stuck houts is ende blijft?
margenoot64
T.w. des Koninghs van Assyrien.
margenoot65
Verstaet hier door de vette, de Vorsten ende treffelickste Overste des Koninghs van Assyrien, daer hy soo hooge op pochte.
margenoot66
D. eene uytteerende sieckte. siet Psal. 106. de aenteeck. op vers 15. Ofte hy wil seggen, datse de Heere sal verdelgen ende te niete maken. Siet 2.Reg. 19.35.
margenoot67
And. in plaetse sijner heerlickheyt sal hy, etc.
margenoot68
Aldus wort hier genoemt het leger des Koninghs van Assyrien, om dat hy daer op seer pochte.
margenootc
Ies. 24.6.
margenoot69
T.w. als sy door eenen Engel met pestilentie sullen verslagen worden. Vergel. hier mede de historie 2.Sam. 24.16.
margenoot70
D. de Heere, die sijn volck verlicht door sijn Woort ende Geest, als het in duystere elenden, ende oock in geestelicke dwalingen vervallen sal wesen. Siet Psal. 36. op vers 10. ende 84.12.
margenoot71
D. de Heere sal de Assyriers verteeren gelijck als vyer en vlamme het hout of stroo verslint.
margenoot72
T.w. des volcks van Israëls Heylige.
margenoot73
D. Godt, dien het volck van Israël heylight ende eert, ende die hemselven betuyght heyligh te zijn. Siet bov. cap. 1. op vers 4.
margenoot74
T.w. om de Assyriers te verbranden ende verdelgen.
margenoot75
T.w. des Koninghs van Assyrien.
margenoot76
Dat is, sijn krijghsvolck, groot en kleyn, heer en knecht, die de Ioden gesteken, gekrabt, ende geplaeght hebben. siet bov. cap. 9. vers 17. ende ond. 37.36.
margenoot75
T.w. des Koninghs van Assyrien.
margenoot76
Dat is, sijn krijghsvolck, groot en kleyn, heer en knecht, die de Ioden gesteken, gekrabt, ende geplaeght hebben. siet bov. cap. 9. vers 17. ende ond. 37.36.
margenoot77
D. op eenen korten tijt. Onder den dagh wort hier oock de nacht verstaen, want het gene dat hier gedreyght wort, is in der nacht geschiet, 2.Reg. cap. 19. vers 35. ende Ies. 37.36.
margenoot78
T.w. de Heere.
margenoot79
T.w. Sanheribs des Koninghs van Assyrien.
margenoot80
Dat is, legers, ’t welck schijnt een dorre woudt te zijn, van wegen de menighte der spiessen ende speeren sijner soldaten. Andre verstaen hier door het woudt de Princen ende Vorsten des Koninghs van Assyrien, die als stercke boomen geachtt wierden.
margenoot81
D. sijner vette, geweldige, rijcke Vorsten. And. sijnes Carmels, D. sijnes lants, dat soo schoon ende vruchtbaer is als Carmel. Siet 2.Reg. cap. 19. vers 23.
margenoot82
Dat is, hy en sal haer niet alleen de ziele, Dat is, het leven benemen, maer hy sal oock hare lichamen vernielen. Of verstaet door ziele, de menschen, door vleesch, het vee.
margenoot83
T.w. de Koningh van Assyrien.
margenoot84
D. ’t sal hem gaen.
margenoot85
Of, beswijmt, vertsaeght wort, of, beswijckt, D. als hem ’t herte in ’t lijf van anghst en vreese versmelt. Siet de vervullinge 2.Reg. 19.36, etc. And. wanneer een vluchtige versmelt.
margenoot86
D. de overige soldaten sijnes legers, als vers 18, insonderheyt, de Overste, die ontkomen sullen uyt het leger Sanheribs. Siet ond. vers 33.
margenoot87
Siet de aent. Gen. 34. op vers 30.
margenoot88
Als of hy seyde, Men salder geenen kloecken man, die in het reeckenen geoeffent is, toe behoeven, een kint salse lichtelick kunnen tellen, want harer sullen weynigh zijn.
margenoot89
In dit vers wijst de Propheet ’t overblijfsel, de vrucht ende nuttigheyt aen, ontstaende uyt de bovenverhaelde tuchtinge des volcks van Iuda door Sanherib, als oock der verlossinge uyt sijne macht ende gewelt.
margenoot90
T.w. die van de Assyriers niet en sullen omgebracht zijn.
margenoot91
Hebr. de ontkominge des huyses Iacobs.
margenoot92
D. haer voortaen niet meer verlaten op, etc.
margenoot93
T.w. op den Koningh van Assyrien, dewijle hyse bedrogen heeft. siet boven 7.20. ende 2.Reg. 16.7. ende 2.Chron. 28.20.
margenoot94
Siet bov. vers 17. ende 1.4. ende 5. versen 19, 24. etc.
margenoot95
Hebr. in der waerheyt, D. sonder huychelije.
margenoot96
D. de overgeblevene. Hebr. Schear Iaschub, siende op den name dien de Propheet sijnen sone gegeven heeft, uyt het bevel Godes, bov. 7. vers 3. siet de aent. aldaer. Ende verstaet hier door de overgeblevene, de uytverkorene Godts onder de Ioden, die Godt uyt den algemeynen ondergangh gereddet hadde, ende die met waren geloove op Godt vertrouwden ende bestandigh bleven.
margenoot97
Of, bekeert worden, namelick tot den stercken Godt.
margenoot98
Als stracks.
margenoot99
Als of hy seyde, Of schoon des volcx van Israël vele is, soo en sullen sy niet alle bekeert noch saligh worden: Maer alleen eenige, die Godt in Christo heeft uytverkoren. siet Rom. 9.27. Even gelijck het toe gegaen is ten tijde als de Assyriers de Israëliten hebben overvallen ende geslagen, verre ’t grootste deel is gevangen ende om gekomen.
margenootd
Rom. 9.27, 28.
margenoot100
T.w. in grooten getale.
margenoot1
Of, des selven.
margenoot2
Of de precijse verdelginge, ende alsoo vers 23. D. het verderf in den heymelicken raet Godes bestemt, in den welcken hy besloten heeft, hoe vele van de Israëliten datter souden verdelght worden, ende welcke.
margenoot3
T.w. der ongehoorsame Ioden, soo uyterlicke ende lichamelicke, als oock inwendige ende geestelicke. Gelijck af te nemen is uyt den sin der woorden des Apostels Pauli Rom. 9.27, 28. daer d’Apostel dese woorden by brenght.
margenoote
Iesa. 28.22.
margenoot4
And. want hy (T.w. Godt) sal sijnen staf voor u (D. tot uwer bescherminge) opheffen.
margenoot5
Verstaet men door hy in het voorgaende lidt den Koningh van Assyrien, soo is dit te seggen, Gelijck de Egyptenaren eertijts gedaen hebben: Maer verstaet men door hy, Godt den Heere, soo is dit de sin, Gelijck Godt de Egyptenaren eertijts geplaeght heeft. alsoo oock ond. vers 26.
margenoot6
And. Maer noch een vveynigh, een luttel, soo sal de gramschap [over u] een eynde nemen, maer mijn toorn sal [ontsteken] tot harer vernielinge.
margenoot7
D. in heel korten tijt, T.w. korts na dat de Koningh van Assyrien met sijn leger in ’t Ioodsche lant sal gekomen zijn.
margenoot8
T.w. der Assyriers.
margenoot9
Of, uytroeyinge, verdervinge, of, verdelginge.
margenoot10
T.w. tegen den Koningh van Assyrien.
margenoot11
T.w. voor eerst den slaenden Engel: ende stracks daer na des Koninghs van Assyrien eygene sonen. siet 2.Reg. 19.35, 37.
margenoot12
D. gelijck eertijts de Midianiten van Gideon plotselijck zijn overvallen geweest, Iudic. 7.19, etc. Ies. 9.3, 4.
margenoot13
Gelegen by Bethbara aen de Iordane: die de rotze Orebs genoemt wort, om dat Oreb, een van de Vorsten der Midianiten, aldaer van Gideon is verslagen. Siet Iudic. 7.24, 25.
margenoot14
De sin is, Gelijck Pharao met sijn leger in de roode zee is om gekomen, als Moses sijnen staf op hief: Alsoo sullen oock de Assyriers in ’t verderf vervallen ende om komen.
margenootf
Exod. cap. 14.
margenoot15
Siet de aent. bov. vers 24.
margenoot16
T.w. de last dien de Koningh van Assyrien u-lieden heeft op geleyt.
margenoot17
Of, in stucken gehouvven, of, verscheurt vvorden, D. te schande, of te niete gemaeckt worden.
margenoot18
Hebr. om, ofte, van vvegen de olie, T.w. daer mede de Gesalfde des Heeren soude gesalft worden, D. om Christi wille, den welcken Godt tot eenen Koningh over sijn volck gesalft ende gestelt heeft. Vergel. boven 9.3, 5.
margenoot19
T.w. Sanherib de Koningh van Assyrien met sijn leger. Hier beschrijft voorder de Propheet den tocht Sanheribs, als hy trecken soude om Ierusalem te gaen belegeren: mitsgaders wat steden hy onder wegen soude in nemen ende plunderen.
margenoot20
Of, Ai: siet van dese stadt Ios. 7. op vers 2. ende Cap. 8.
margenoot21
Siet 1.Sam. 14.2.
margenoot22
Siet 1.Sam. 13.2. ende 14.5.
margenoot23
Hebr. Michmas beveelt hy sijne vaten, of bagagie. And. te Michmas monstert hy sijne gereetschap, T.w. den treyn van oorloge.
margenoot24
D. de enghten der bergen by Michmas, door dewelcke men passeeren moeste als men uyt Ephraim na de stamme Benjamins reysde. Siet 1.Sam. 13.23. And. in de rustplaetse,of, in de herberge te Geba vernachten sy.
margenoot25
Van Geba siet 1.Sam. cap. 14. vers 5.
margenoot26
D. de burgers te Rama beven, T.w. van wegen de aenkomste der Assyriers. Siet van Rama Ios. 18.25.
margenoot27
D. de burgers te Gibea Sauls. Van dese stadt wort oock gesproken 1.Sam. 11.4. aldus genoemt, om dat de Koningh Saul daer geboren was. siet 1.Sam. 10.26.
margenoot28
Hebr. eygentlick, neijet, gelijck de peerden, D. verheft uwe stemme, ende schreeuwt luyde.
margenoot29
Ierusalem was de moederstadt, de kleyne steden wierden dochters genoemt. Hier wort gesproken van de inwoonders te Gallim, een stadt in de stamme Benjamin gelegen, gelijck oock de steden van dewelcke vers 31. gesproken wort.
margenoot30
And. O ghy arm Anathoth, laet u hooren tot Laïs toe. Ofte aldus: Merckt op, O Laïs.
margenoot31
Een stadt gelegen aen ’t uyterste des Ioodschen lants. Siet Iudic. 18.14, 27, 28.
margenoot32
Een stadt in Benjamin, daer de Propheet Ieremias geboren is, drie mijlen van Ierusalem gelegen. Siet Ios. 21.8. ende Ierem. 1.1.
margenoot33
D. burgers van Madmena.
margenoot34
T.w. uyt vreese der vyanden die aen komen marcheren.
margenoot35
Of, versamelen haer [om te vluchten.] Siet Ier. 4. op vers 6.
margenoot36
Hebr. staende te Nob,T.w. eer hy op Ierusalem aen komt.
margenoot37
T.w. Sanherib met sijn leger.
margenoot38
Een Priesterlicke stadt in Benjamin, by Ierusalem, 1.Sam. capp. 21. ende 22.
margenoot39
Rabsake voor uyt sendende met groote macht van krijghsvolck, van Lachis na Ierusalem toe, trotsende den Koningh Hizkiam, ende de inwoonders van Ierusalem, Ies. 36.2.
margenoot40
And. opheffen, als dreygende.
margenoot41
D. tegen de stadt van Ierusalem op ende aen den bergh Zions gelegen, als bov. 1.8.
margenoot42
And. des huyses Zions.
margenoot43
Op den welcken Ierusalem gebouwt is.
margenoot44
Ofte, geweldelick. De sin is, Hy sal zijn heyr verdelgen, niet allenghskens, maer subijtelick, ende met grooter macht, gelijck men de groote tacken der boomen met gewelt af houwt, T.w. door eenen Engel. Siet. 2.Reg. 19.35.
margenoot45
D. de stercke ende geweldige krijghslieden in het heyr des Koninghs van Assyrien.
margenoot46
’t Hebr. woort beteeckent soo veel als de tacken af tacken. And. af hacken. Vergel. boven vers 19.
margenoot47
D. de Vorsten in het leger des Koninghs van Assyrien.
margenoot48
And. dat is.
margenoot49
T.w. de Heere.
margenoot50
D. met het sweert des Engels.
margenoot51
Als bov. 9.17.
margenoot52
D. de krijghslieden des Koninghs Sanheribs, die daer zijn te vergelijcken by de boomen die op Libanon groeijen, soo in grootte, als in getale.
margenoot53
Verstaet hier door den heerlicken, Godt den Heere selfs, of sijnen slaenden Engel. siet de historie Ies. 37.36. of, door den geweldigen, of, machtigen. siet Psal. 8. op vers 2.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken