Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xj. Capittel.

Voorsegginge dat Christus uyt de stamme Isai soude geboren worden, vers 1. ende treffelick met den Geest des Heeren soude begaeft zijn, 2. een Rijck oprichtende door de predicatie sijnes woorts, 4. Ende dat de ledematen sijner Kercke in goede vrede ende eenigheyt met malkanderen souden leven, 6. Ende eyndelick de victorie over hare geestelicke vyanden souden verkrijgen, deselve gebracht zijnde tot de kennisse des H. Euangelii, 11, 12, etc.

1

Ga naar margenoot1 WAnt Ga naar margenoota daer sal Ga naar margenoot2 een rijsken voort komen uyt Ga naar margenoot3 den afgehouwenen Ga naar margenoot4 tronck Ga naar margenoot5 Isai, ende Ga naar margenoot6 een scheute uyt sijne wortelen sal Ga naar margenoot7 vrucht voort brengen.

2

Ende op hem sal Ga naar margenoot8 de Geest des HEEREN Ga naar margenoot9 rusten: Ga naar margenoot10 de Geest der wijsheyt, ende des verstants, Ga naar margenootb de Geest des raets, ende der sterckte, de Geest Ga naar margenoot11 der kennisse ende der vreese des HEEREN.

3

Ende Ga naar margenoot12 sijn Ga naar margenoot13 riecken sal zijn Ga naar margenoot14 in de vreese des HEEREN: ende hy en sal Ga naar margenoot15 na ’t gesichte sijner oogen niet richten; hy en sal oock Ga naar margenoot16 na ’t gehoor sijner ooren niet Ga naar margenoot17 bestraffen.

4

Maer Ga naar margenoot18 hy sal de arme met gerechtigheyt richten, ende Ga naar margenoot19 de sachtmoedige des lants met rechtmatigheyt bestraffen: doch hy sal Ga naar margenoot20 de aerde Ga naar margenoot21 slaen Ga naar margenoot22 met de roede sijnes monts, ende Ga naar margenoot23 met den adem sijner lippen sal hy Ga naar margenoot24 den godtloosen dooden.

[Folio 7r]
[fol. 7r]

5

Want Ga naar margenoot25 gerechtigheyt sal de gordel sijner lendenen zijn: oock sal de Ga naar margenoot26 waerheyt de gordel sijner lendenen zijn.

6

Ende Ga naar margenoot27 Ga naar margenootc de wolf sal met het lam Ga naar margenoot28 verkeeren, ende de luypaert by den geytenbock neder liggen: ende het kalf, ende de jonge leeuw, ende Ga naar margenoot29 het mestvee t’samen, ende Ga naar margenoot30 een kleyn jonghsken salse drijven.

7

De koe ende de beyrinne sullen t’samen weyden, hare jongen sullen [t’samen] neder liggen, ende Ga naar margenoot31 de leeuw sal stroo eten, gelijck de osse.

8

Ende een zooghkint Ga naar margenoot32 sal sich vermaken over het hol van Ga naar margenoot33 een adder: ende een gespeent kint Ga naar margenoot34 sal sijne hant uytsteken in den kuyl des basilisken.

9

Ga naar margenoot35 Men sal nergens leet doen, noch verderven op den gantschen bergh Ga naar margenoot36 mijner heyligheyt: want Ga naar margenoot37 de aerde sal vol kennisse des HEEREN zijn, Ga naar margenoot38 gelijck de wateren [den bodem] der zee bedecken.

10

Want het sal geschieden ten selven dage, dat de Heydenen na Ga naar margenoot39 den Ga naar margenootd wortel Isai, Ga naar margenoot40 die staen sal Ga naar margenoot41 tot een baniere der volckeren, sullen Ga naar margenoot42 vragen, ende Ga naar margenoot43 sijne ruste sal heerlijck zijn.

11

Ga naar margenoot44 Want het sal geschieden te dien dage, dat de Heere Ga naar margenoot45 ten anderen male sijne hant aenleggen sal om weder Ga naar margenoot46 te verwerven Ga naar margenoot47 het overblijfsel sijnes volcks, het welck over gebleven sal zijn van Assyrien, ende van Egypten, ende van Ga naar margenoot48 Pathros, ende van Moorenlant, ende van Elam, ende van Sinear, ende van Hamath, ende van de eylanden Ga naar margenoot49 der zee.

12

Ende Ga naar margenoot50 hy sal Ga naar margenoot51 een baniere oprichten onder de Heydenen, Ga naar margenoot52 ende hy sal de verdrevene Israëls versamelen, ende de verstroyde uyt Iuda Ga naar margenoot53 vergaderen van de vier Ga naar margenoot54 eynden des aertrijcks.

13

Ende Ga naar margenoot55 de nijt Ephraims sal wech wijcken, ende de tegenpartijders van Iuda sullen uytgeroeyt worden: Ga naar margenoot56 Ephraim en sal Iuda niet benijden, ende Iuda en sal Ephraim Ga naar margenoot57 niet benauwen.[kolom]

14

Maer Ga naar margenoot58 sy sullen de Philistijnen Ga naar margenoot59 op de schouder vliegen Ga naar margenoot60 tegen ’t Westen, [ende] Ga naar margenoot61 sy sullen t’samen Ga naar margenoot62 die van het Oosten berooven: Ga naar margenoot63 [aen] Edom ende Moab Ga naar margenoot64 sullen sy hare handen slaen, ende Ga naar margenoot65 de kinderen Ammons Ga naar margenoot66 sullen haer gehoorsaem zijn.

15

Ga naar margenoot67 Oock sal de HEERE Ga naar margenoot68 den inham Ga naar margenoot69 der zee van Egypten Ga naar margenoot70 verbannen, ende hy sal sijne hant Ga naar margenoot71 bewegen Ga naar margenoot72 tegen de riviere, door de sterckte sijnes wints: ende hy sal deselve slaen in de seven Ga naar margenoot73 stroomen, ende hy sal maken, Ga naar margenoot74 datmen Ga naar margenoot75 met schoenen daer door sal gaen.

16

Ende Ga naar margenoot76 daer sal een gebaende wegh zijn voor het overblijfsel sijns volcks, dat over gebleven sal zijn van Assur, gelijck als Israël geschiedde ten dage Ga naar margenoot77 doe het Ga naar margenoote uyt Egyptenlant op toogh.

margenoot1
Hier geeft de Propheet reden van ’t geen hy Cap. 10. vers 27. geseyt heeft, T.w. dat het jock van Iuda soude af gescheurt worden, ende dat Godt die stamme beschermen soude, van wegen des Gesalfden, T.w. Iesu Christi, die uyt de stamme Iuda soude geboren worden.
margenoota
Iesa. 4.2. Actor. 13.22, 23.
margenoot2
Een spruyte, een roede, T.w. Iesus Christus. siet bov. 4. vers 2.
margenoot3
Ten tyde als Christus geboren is, scheen de stamme Iuda geheel af gehouwen te zijn, dewijle sy seer vervallen was, ende hare vorige heerlickheyt schier verloren hadde. Sy en hadde noch Koningh noch Vorst: Ioseph de ondertrouwde man Marie, was een timmerman: Dit blijckt oock uyt de gave die Maria offerde, als de dagen harer reyninge vervult waren, Luce 2.24.
margenoot4
Of, stronck, stamme, stomp.
margenoot5
Des vaders Davids.
margenoot6
Een verhael van ’t gene dat stracks met andre woorden geseyt is, op dat het de leser te beter verstae ende bemercke. In ’t Hebr. staet het woort Nezer, daer mede sommige meynen, dat te gelijcke wort te verstaen gegeven, dat Christus soude te Nazareth opgevoedt worden, ende daer van den name Nazarener bekomen. Siet Matth. 2.23.
margenoot7
Ofte, wassen, groeijen.
margenoot8
T.w. de H. Geest, die van Godt den Vader, ende den Sone voort gaet. De sin is, Hy sal na sijne mensheyt, na dewelcke hy een sone Davids is, met alle geestelicke gaven overvloedelick, ende in alle volheyt, begaeft worden. siet Psal. 45.8. Ioan. 3.34.
margenoot9
Dit rusten des Geestes des HEEREN op Christum, is afgebeelt ende beteeckent door het neder dalen ende het rusten der duyve op Christum, als hy in de Iordane is gedoopt geweest, Matth. 3.16.
margenoot10
D. de Geest die de wijsheyt werckt, ofte veroorsaeckt. alsoo oock in ’t volgende.
margenootb
Ies. 9.5.
margenoot11
Of, der wetenschap.
margenoot12
T.w. des Heeren Christi.
margenoot13
D. sijn kenisse ende oordeel. And. Ende hy,T.w. Christus, sal riecken, D. seer wijselick ende verstandelick alles vernemen ende gewaer worden.
margenoot14
D. hy sal, als een kender der herten, weten ende verstaen by wien de vreese des Heeren is, by wien sy niet en is.
margenoot15
Verstaet dit alsoo, dat Christus niet alleen na den uyterlicken schijn, of na de woorden alleen oordeelen en sal (daer mede d’een mensche den anderen dickwils bedrieght) maer na de gelegentheyt des herten, als zijnde een kender der herten, ende een doorgronder der nieren. siet Ioan. 2.24, 25. ende 21.15, 16, 17.
margenoot16
D. hy en sal oock niet lichtelick aennemen de klaghten die men hem aen brenght, noch oock de schijnheylige woorden der hypocriten. Ofte, hy en sal niet oordeelen van hemselven, maer gelijck hy van sijn Vader sal gehoort hebben.
margenoot17
T.w. met woorden. And. straffen, T.w. niet alleen met woorden, maer oock met plagen.
margenoot18
De sin is, Hy sal wel de arme (T.w. de arme van geeste, als Matth. 5.3.) richten ende straffen, maer met goedertierenheyt, ende in billickheyt, tot haren besten. Ofte, hy sal den vromen ende onnooselen, die van de godtloose ende kinderen deser werelt onderdruckt worden, recht spreken, ende verlossen van het gewelt harer wederpartijders. siet Psalm 72.4, 12.
margenoot19
T.w. die sachtmoedige, nederige, ende verslagene van gemoet uyt het gevoelen ende de bekentenisse harer sonden. And. Ende hy sal om der sachtmoediger der aerde wille, straffen met rechtmatigheyt. De sin is, Hy sal straffe oeffenen over de godtloose, op dat hy de sachtmoedige verlosse ende bescherme.
margenoot20
D. de menschen op der aerde, T.w. de godtloose, gelijck stracks volght.
margenoot21
T.w. in hare conscientien, deselve overtuygende van hare sonden, hen hare elenden ende verdoemenisse te kennen gevende. siet hier van een exempel Act. 2.37.
margenoot22
D. met de kracht der predicatie sijnes woorts, het welck is het geestelicke scepter sijnes Koninckrijcks, scherper dan eenigh tweesnijdende sweert, Hebr. 4.12. siet dergelijcke manieren van spreken Iob 22.22. Psal. 33. op vers 6. 2.Thess. 2.8. Apoc. 1.16. ende 2.16. ende 19.15.
margenoot23
D. met sijn woort, of predicatie des selven, als stracks.
margenoot24
D. alle godtloose, D. hy sal de leere der godtloosen overtuygen van valsheyt, ende haer leven van godtloosheyt, ende dat sal hy soo krachtelick doen, dat sy in hare conscientien sullen overtuyght worden, dat sy der verdoemenisse weerdigh zijn, ofte immers wel verdient hebben verdaen ende te schande gemaeckt te worden, 2.Thess. 2.8. ende eyndelick sal hy alle onbekeerlicke metter daet straffen.
margenoot25
D. hy sal bekleet ende verciert zijn, niet gelijck de Koningen deser werelt, met uyterlicken cieraet van kleederen: maer met gerechtigheyt ende met trouwe, ofte met de waerheyt ende bestendigheyt sijner beloften. Siet Psal. 45.4, 5. ende 72. versen 4, 12. Christus geeft sijnen uytverkorenen ’t gene dat hy haer belooft.
margenoot26
Ofte, trouwe.
margenoot27
D. de boose, quade, wilde, woeste menschen, soo Ioden als Heydenen, sullen door de predicatie Christi ende sijner dienaren, ende de innerlicke werckinge des H. Geestes, soo verandert worden, dat sy afleggende hare boose genegentheden, met den geest der liefde ende der sachtmoedigheyt sullen aengedaen worden, alsoo dat sy goedertierentlick ende beleefdelick met andre sullen leven ende verkeeren, sonder deselve eenigh leet ofte schade aen te doen. Siet Iesa. 65.25. Hos. 2.17.
margenootc
Iesa. 65.25. Hos. 2.17.
margenoot28
Ofte, woonen, herbergen.
margenoot29
Ofte, het vette vee.
margenoot30
D. de minste discipel ofte dienaer des Heeren Christi, al is hy slecht in de oogen der menschen, salse stieren ende regeeren door de leere des H. Euangelii, want daer sal willige gehoorsaemheyt by de menschen wesen, zijnde door den Geest Godes innerlick beweeght om het woort des Heeren aen te nemen.
margenoot31
D. de Vorsten en Heeren sullen haer soo wel laten leyden ende regeeren door de predicatie des Goddelicken woorts, als persoonen van minderen staet ende qualiteyt: Sy sullen allegaer met eenerley spijse ofte voeder, T.w. met Godes Woort, gevoedet worden.
margenoot32
D. het sal spelen. De sin is, De geringhste in de Gemeynte Godes en sullen in geen perijckel staen, dat de machtige haer eenighsins sullen beledigen ofte beschadigen, dewijle die soo wel als de geringhste, tot Christum sullen bekeert worden, als nader te sien is vers 9.
margenoot33
Siet Deuter. cap. 32. vers 33. ende Psalm 58. vers 5.
margenoot34
D. die, welcker herten te voren vol fenijn waren, sullen soo gesuyvert worden, dat het een vermaeck ende genoeghte sal zijn met deselve te verkeeren.
margenoot35
Dit vers verklaert de Allegorien van versen 6, 7, 8. De sin is, Onder de geloovige die tot kennisse des Heeren komen sullen, en sal d’een den anderen niet beleedigen, noch beschadigen, onrechtveerdigheyt of gewelt doen: maer sy sullen haer gelijckelick eenes Godtsaligen, oprechten, ende eerbaren handels ende wandels bevlijtigen. Siet Iesa. 65.25.
margenoot36
Ofte, mijnes heylighdoms, D. in de Gemeynte der geloovigen. Want in den Tempel die op den bergh Zions getimmert was, plechten de geloovige te vergaderen.
margenoot37
D. de uytverkorene kinderen Godes op der aerde woonende.
margenoot38
Hebr. gelijck de wateren de zee bedecken. Hier beteeckent de zee soo veel als de gront der zee. Ende de sin is, Dat de kennisse des Heeren over al rijckelick sal vloeijen.
margenoot39
Door den wortel Isai verstaet Christum, die uyt Isai een vader Davids, als uyt eenen wortel spruyten ende her voor komen soude. Siet bov. vers 1. ende Rom. 15.12.
margenootd
Rom. 15.12.
margenoot40
Ofte, die opgericht sal vvorden, T.w. door de predicatie des H. Euangelii. Het is een Prophetie van de beroepinge der Heydenen tot de kennisse Christi.
margenoot41
D. tot den welcken haer sullen vergaderen ende t’samen komen, in eenigheyt des geloofs, de volcken des gantschen aertbodems. Siet Genes. cap. 49. op vers 10.
margenoot42
D. de Heydenen sullen de predicatie des H. Euangelii met lust aenhooren, ende sy sullen daer uyt Christum leeren kennen. Andere verstaen dese woorden aldus, De Heydenen sullen uyt dien wortel, T.w. Christo, leeren Godt kennen, ende dienen, ende alsoo het eeuwige leven verkrijgen.
margenoot43
Hebr. sijne ruste sal eere, of, heerlickheyt zijn. D. sijn Gemeynte in dewelcke hy rust ende sijn welbehagen heeft, die sal vol eere ende heerlickheyt zijn, namelick geheylight zijnde door den H. Geest, ende eyndelick gantsch heyligh ende heerlick gemaeckt zijnde aen der ziele ende aen den lichame. And. sijne ruste sal ter heerlickheyt zijn, D. het sal eere zijn op hem te rusten, of eere in hem te soecken.
margenoot44
Hier geeft de Propheet reden, ende wijst aen de heerlicke ruste die de Messias sijnen volcke geven sal.
margenoot45
Als of hy seyde, Gelijck hy eertijts sijne hant heeft uytgestreckt, om sijn volck uyt Egyptenlant te verlossen: Alsoo sal hyse wederom tot harer verlossinge uytstrecken tegen hare vyanden, namelick, soo lichamelicke als oock geestelicke, de sonde ende den duyvel.
margenoot46
T.w. door sijn bloet ende geest, Actor. 20.28. Ephes. cap. 5. versen 25, 26, 27. Het Hebreeusch woort beteeckent koopen, rantsoeneeren, verkrijgen, verwerven, sich toe-eygenen, ten eygendom maken.
margenoot47
T.w. de gene die door de predicatie des H. Euangelii tot Christum souden bekeert, ende sijnes rijcks deelachtigh gemaeckt worden. Siet. Rom. 11.25, 26.
margenoot48
Siet Gen. 10.14. In welck Cap. oock van de andere volckeren, die hier genoemt staen, gesproken wort. Doch van Hamath siet 2.Sam. 8.9.
margenoot49
D. over, of aen de zee gelegen.
margenoot50
T.w. de Heere.
margenoot51
Als boven vers 10.
margenoot52
And. op dat hy versamele, etc.
margenoot53
T.w. in Christo, die sijne Kercke uyt de vier hoecken der werelt vergadert. Alsoo dat in hem geestelicker wijse vervult is het gene dat Godt belooft heeft Deut. 30.4.
margenoot54
Ofte, hoecken, gewesten. Siet Iob 37.3.
margenoot55
Verstaet hier dien nijt, daer mede Ephraim den stam Iuda benijdde: Ende verstaet onder Ephraim de tien stammen Israëls. De sin is, Daer en sal onder de Christenen sulck geenen haet noch nijt zijn, gelijcker eertijts tusschen Ephraim ende Iuda geweest is.
margenoot56
De sin is, De Gemeynte Christi sal in eene heylige vrede vereenight worden.
margenoot57
Of vyandelick aengrijpen, beanghstigen, onderdrucken.
margenoot58
T.w. Ephraim ende Iuda gelijckelick.
margenoot59
Dit is geestelicker wijse te verstaen, alsoo namel. dat de geloovige Israëliten de Heydenen door de predicatie des heyligen Euangelii snellick sullen op het lijf vallen, aengrijpen, ende overwinnen, overmits sy eenige der selver tot het Christen geloove brengen sullen, ende d’andere sullen sy overtuygen, dat sy geene ontschuldinge voor Godt hebben en sullen. Immers geeft de Propheet door dese gelijckenisse (genomen van eenen roof vogel ofte vos, die de hoenderen op ’t lijf valt) te kennen de victorie, welcke de Heere sijner Kercke tegen hare vyanden verleenen soude. Gelijck sulcks door de Apostelen ende andere Leeraers is vervult geworden.
margenoot60
Hebr. tegen de zee aen. de Middelantsche zee leyt den lande Canaan tegen ’t Westen. De Propheet geeft hier te kennen, dat het Euangelium soude gepredickt worden in’t Oosten ende in’t Westen. siet Matth. 8.11.
margenoot61
Aldus spreeckt de Propheet oneygentlick van de predicatie des Goddelicken woorts, willende te kennen geven, dat de Kercke Christi alle hare vyanden soude bestrijden ende overwinnen door de kracht ende zegen des Heeren, om de uytverkorene te brengen onder sijne gehoorsaemheyt.
margenoot62
Hebr. de kinderen van Oosten. Siet Iob 1.3. ende de aenteeck. aldaer.
margenoot63
D. aen de Edomiten ende Moabiten.
margenoot64
Hebr. sal de sendinge harer handen zijn.
margenoot65
D. de Ammoniten.
margenoot66
T.w. overmits sy de leere des H. Euangelii met een vast geloove sullen omhelsen.
margenoot67
Onder verbloemde woorden geeft de Propheet te kennen, dat alle hindernissen sullen wech genomen worden, die ’t volck in den wegh souden zijn, om tot Christum te komen. Als of hy seyde, Eer sal de Heere alle wateren, als oock onder andere, de seven stroomen der riviere Nili, doen opdroogen, eer de loop des H. Euangelii soude gestutt ofte opgehouden worden, gelijck hy eertijts het roode meyr heeft drooge gemaeckt, op dat sijn volck drooghs voets daer door gaen soude.
margenoot68
Hebr. de tonge.
margenoot69
T.w. der roode zee aen Egypten streckende.
margenoot70
D. te niete doen, of te schande maken.
margenoot71
And. opheffen, als dreygende, gelijck bov. Cap. 10. van Assur geseyt wort.
margenoot72
T.w. Nilus, die seven uytgangen, ofte stroomen hadde. Doch eenige verstaen hier de riviere Euphrates,andere de Iordane.
margenoot73
Het Hebreeusch woort Nachal beteeckent hier de grachten of diepten door dewelcke de wateren vlieten: Of, den back, geule, of gront der riviere, zijnde als een valleije na dat de wateren afgeloopen zijn.
margenoot74
Ofte, dat sy, T.w. de geloovige.
margenoot75
Verstaet hier by, sonder deselve nat te maken, ofte sonder deselve uyt te trecken op datmense niet nat en make.
margenoot76
De sin is, Alles sal gebaent ende sonder verhindernisse zijn, als Christus sijne Kercke versamelen sal door de predicatie des Heyligen Euangelii.
margenoot77
Gaende drooghs voets door de roode zee, Exod. 14.29.
margenoote
Exod. 14.29.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken