Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxiij. Capittel.

Prophetie van de verstooringe der stadt Tyrus, vers 1, etc. dat de Heere die verstooren soude, 8. ende dat, om hares prachts wille, 9. hy wijst oock aen hoe lange dat dese verdruckinge der Tyriers dueren soude, 15. hare weder-opkomste, 17. ende hare bekeeringe tot Christum, 18.

1

Ga naar margenoot1 DE Last van Ga naar margenoota Tyrus. Huylt Ga naar margenoot2 ghy schepen, van Ga naar margenoot3 Tharsis, want Ga naar margenoot4 sy is verwoest, Ga naar margenoot5 datter geen huys meer en is, dat niemant daer meer in en gaet, Ga naar margenoot6 uyt

[Folio 12r]
[fol. 12r]

den lande Chittim is’t aen hen openbaer geworden.

2

Ga naar margenoot7 Swijght ghy inwoonders Ga naar margenoot8 des eylants, Ga naar margenoot9 ghy, die de kooplieden van Ga naar margenoot10 Zidon, over zee varende, Ga naar margenoot11 vervulden.

3

Ende wiens inkomste was Ga naar margenoot12 het zaet van Ga naar margenoot13 Sichor over Ga naar margenoot14 de groote wateren, Ga naar margenoot15 de oogst Ga naar margenoot16 der riviere: ende sy was Ga naar margenoot17 de marckt der Heydenen.

4

Wordet beschaemt, Ga naar margenoot18 O Zidon, want Ga naar margenoot19 de zee spreeckt, [ja] Ga naar margenoot20 de sterckte der zee, seggende, Ga naar margenoot21 Ick en hebbe geenen barens noot gehadt, ick en hebbe oock niet gebaert, noch ick en hebbe geen jongelingen Ga naar margenoot22 groot gemaeckt, [noch] geene jonge dochters opgebracht.

5

Gelijck als geweest is Ga naar margenoot23 de tijdinge van Egypten, sal men oock Ga naar margenoot24 in weedom zijn, Ga naar margenoot25 alsmen van Tyrus hooren sal Ga naar margenoot* .

6

Ga naar margenoot26 Vaert over na Tharsis, huylet ghy inwoonders Ga naar margenoot27 des eylants.

7

Ga naar margenoot28 Is dit uwe vrolick-huppelende [stadt?] welcker oudtheyt [wel] van oude dagen af is, [maer] hare eygene voeten sullense verre wech dragen, Ga naar margenoot29 om in vreemdelinghschap te verkeeren.

8

Wie heeft dit beraetslaeght over Tyrus Ga naar margenoot30 die kroonende [stadt,] welcker kooplieden Vorsten zijn, welcker Ga naar margenoot31 handelaers de heerlickste Ga naar margenoot32 in den lande zijn?

9

De HEERE der heyrscharen heeft het beraetslaeght, op dat hy Ga naar margenoot33 ontheylige Ga naar margenoot34 de hoovaerdije alles cieraets, om alle de heerlickste Ga naar margenoot35 der aerde Ga naar margenoot36 verachtelick te maken.

10

Ga naar margenoot37 Gaet door [na] u lant, Ga naar margenoot38 als een riviere: Ga naar margenoot39 ghy dochter van Tharsis, Ga naar margenoot40 daer en is geen gordel meer.

11

Ga naar margenoot41 Hy heeft sijne hant Ga naar margenoot42 uytgestreckt Ga naar margenoot43 over de zee; hy heeft de Koninckrijcken Ga naar margenoot44 beroert: de HEERE Ga naar margenoot45 heeft bevel gegeven Ga naar margenoot46 tegen Canaan, om hare sterckten te verdelgen.

12

Ende Ga naar margenoot47 hy heeft geseyt, Ghy en sult [kolom] niet meer vrolick huppelen, Ga naar margenoot48 O ghy verdruckte maeght, ghy dochter Zidons: Ga naar margenoot49 Na Chittim toe, maeckt u op, vaert over; Ga naar margenoot50 oock en sult ghy aldaer geen ruste hebben.

13

Ga naar margenoot51 Siet, het lant der Chaldeen, dit volck en wasser niet, Ga naar margenoot52 Assur heeft het gefondeert voor de gene die in de wildernissen woonden: sy richteden hare sterckten op, [ende] bouwden hare palleysen, [maer] Ga naar margenoot53 hy Ga naar margenoot54 heeft het Ga naar margenoot55 tot eenen vervallenen hoop gestelt.

14

Huylet ghy schepen van Tharsis, want Ga naar margenoot56 u-lieder sterckte is verstoort.

15

Ende het sal geschieden te dien dage, Ga naar margenoot57 dat Tyrus sal vergeten worden Ga naar margenoot58 seventigh jaren, Ga naar margenoot59 gelijck eenes Koninghs dagen: [maer] ten eynde van seventigh jaer, Ga naar margenoot60 sal in Tyro als een hoereliet zijn.

16

Neemt de harpe, gaet in de stadt rontom, Ga naar margenoot61 ghy vergetene Ga naar margenoot62 hoere, Ga naar margenoot63 speelt wel, Ga naar margenoot64 singht veel liedekens, op dat uwer gedacht werde.

17

Want het sal geschieden ten eynde van seventigh jaer, dat de HEERE Tyrus sal besoecken, ende dat sy weder keeren sal tot haren hoerenloon, ende sy sal Ga naar margenoot65 hoererije bedrijven met alle Koninckrijcken der aerde, die op den aertbodem zijn.

18

Ende Ga naar margenoot66 haren koophandel ende haren hoerenloon, sal den HEERE Ga naar margenoot67 heyligh zijn, Ga naar margenoot68 het en sal niet ten schatte vergadert, nocht opgesloten worden: maer haren koophandel sal wesen voor die, Ga naar margenoot69 die voor den HEERE woonen, op datse eten tot verzadinge, ende dat sy Ga naar margenoot70 duerigh decksel hebben.

margenoot1
De sin is, Dit is een beswaerlicke Prophetie, voorseggende wat elende dat Tyro sal over komen. Siet Iesa. 13. op vers 1.
margenoota
Ierem. 47.4. Ezech. capp. 26. 27. 28. Zach. 9.3, 4.
margenoot2
D. schippers en kooplieden die over zee met Tyrus handelen.
margenoot3
Siet 1.Reg. 10. op vers 22.
margenoot4
D. sy sal verstoort worden. Dit heeft de Propheet gesproken, doe Tyrus noch in haren fleur, ende grootste heerlickheyt was. Ende dit dreyght hier de Propheet niet alleen der stadt Tyrus, maer oock het gantsche eylant.
margenoot5
Hebr. van huys ende van inkomen, ofte ingaen. Vergel. ond. 24.10. Dese, ende de naestvolgende woorden verduytschen ende verklaren sommige aldus: Sy is verstoort van [hare] huysgenooten, ende van de inkomelingen, D. niet alleen van de vreemdelingen, maer oock van hare eygene knechten en slaven. Want als dese sagen, dat harer heeren macht en vermogen schier tot niet gekomen was, soo hebben sy t’samen gespannen, ende hebben hare heeren ende alle vrije persoonen vermoort, de regeeringe aen haer genomen, ende eenen, genoemt Strato, Koningh gemaeckt. Iustin. in sijn historie lib. 18.
margenoot6
D. ’t sal hen, T.w. schippers ende kooplieden, uyt den lande Chittim openbaer worden, D. uyt Cilicia, ofte Macedonia, (Siet Genes. cap. 10. op vers 4.) van waer de tijdingen van Tyri eerste verwoestinge door Nebucadnezar souden verspreyt worden, door de vluchtige die van daer na Cilicien souden overvaren, ende van waer het verderf haer naderhant over komen soude. De sin van deser woorden is, Dese verwoestinge sal dien van Tyro over komen eerst door den Koningh Nebucadnezar, Ierem. cap. 47. Ezech. 26.14. ende 29.18, 19, 20. ende lange daer na door de Griecken ende Macedoniers, T.w. door Alexandrum Magnum, die veel jaren hier na Tyrus ingenomen, ende over hoop geworpen heeft.
margenoot7
Als of hy seyde, En roemt niet meer van wegen uwen grooten rijckdom ende heerlickheyt, sy sullen haest een eynde nemen.
margenoot8
T.w. des eylants Tyri. Dese stadt lagh in een eylant doe Iesaias dit heeft gepropheteert.
margenoot9
Hebr. de koopman van Zidon over zee varende vervulden u.
margenoot10
Dit is oock eertijts een treffelicke koopstadt geweest, na by Tyrus gelegen, onder eenes heeren gebiet gehoorende. Siet Ezech. 28.21.
margenoot11
T.w. met allerley waeren ende koopmanschappen, die sy met hare geladene schepen daer in brachten.
margenoot12
Hier wort het zaet gestelt voor het vlas dat uyt het zaet wast.
margenoot13
Dit is de name eener riviere die Egypten van Canaan scheyt, Ios. 13. vers 3. siet d’aent. aldaer. Egypten selfs wort somtijts Sichor genoemt na dese riviere.
margenoot14
Eenige verstaen hier door de groote wateren de Oceaensche zee, andere de groote rivieren van Egypten.
margenoot15
D. het koorn-gewas.
margenoot16
D. het koorn ’t welck langhs de beken wast, daer van ’t bevochtight wort, als de Nilus over loopt. And. der beke [ Egypti,] De Propheet wil seggen, dat Tyrus rijck wiert door het verhandelen der vruchten die in andere landen wiessen.
margenoot17
D. de handel-plaetse. Siet Ezech. cap. 27. versen 3, 12.
margenoot18
D. O ghy Zidoniten. Dese hebben eerst de stadt Tyrus gebouwt.
margenoot19
D. de inwoonders der eylanden, die in de zee liggen, als Psalm 65.6.
margenoot20
Verstaet de stadt Tyrus, die van wegen de zee, daer sy in lagh, scheen onwinbaer te zijn.
margenoot21
De sin deser woorden is, als of Tyrus seyde, Het is met my, die soo volckrijck pleegh te zijn, nu soo gestelt, als of ick heel onvruchtbaer ware geworden, ja als of ick voor desen geen kinderen, of inwoonders gehadt of opgevoet en hadde, ick ben heel doots geworden, het is met my uyt.
margenoot22
D. tot vollen wasdom gebracht.
margenoot23
Verstaet hier die straffe die eertijts de Egyptenaren ten tijde Mosis is over komen, als Exod. 15.14. Ofte die straffe Egypti, daer van Iesaie Cap. 19. gesproken wort.
margenoot24
Het Hebr. woort dat de Propheet hier gebruyckt, beteeckent eygentlick het wee ende de benauwtheyt, die een barende vrouwe over komt.
margenoot25
T.w. alsmen hooren sal, dat Tyrus, die rijcke machtige stadt, die onoverwinnelick scheen te wesen, soo geheelick is verwoest ende verdelght. Want alle andere steden sullen vreesen, dat het haer oock alsoo sal gaen, denckende, heeft die seer stercke stadt Tyrus niet kunnen bestaen, hoe sal het ons dan gaen?
margenoot*
Eenige verduytschen dit vers aldus, Als het geruchte tot de Egyptenaren [sal gekomen zijn,] sy sullen droevigh zijn van wegen het gene dat sy van Tyrus hooren sullen.
margenoot26
D. vlucht uyt Tyro, soeckt nieuwe landen en steden, daer ghy u mooght neder slaen.
margenoot27
T.w. des eylants Tyri, als boven vers 2.
margenoot28
Van de treffelickheyt ende seer groote magnificentie Tyri, siet Ezech. cap. 27. versen 3, 4. etc.
margenoot29
Ofte, om haer in vremtheyt te onthouden, D. om andere woonplaetsen te gaen soecken. Doe de Tyriers uyt hare stadt ende lant verdreven waren, soo hebbense wat omgeswermt, ende gelegentheyt gesocht waer sy haer best souden neder slaen, ende hebben metter tijt gebouwt de steden Carthago, Leptis, Utica, ende Gades.
margenoot30
Ofte, die Kroonster, T.w. die stadt, die niet alleen haer selven voor een gekroonde Koninginne uyt gaf, maer oock alle hare inwoonders ende kooplieden met rijckdom ende heerlickheyt kroonde, vele der selver als tot Princen ende Vorsten makende.
margenoot31
Ofte, kooplieden. Hebr. Canaaniten. siet de aent. Iob c. 40. op vers 25.
margenoot32
Ofte, op der aerde.
margenoot33
D. besoetele, in verachtsaemheyt ende tot kleynachtinge brenge.
margenoot34
Of, den prael, T.w. der voortreffelicke Tyriers.
margenoot35
And. des lants.
margenoot36
Het Hebr. woort beteeckent eygentlick ontladen, licht maken, gelijck men de schepen verlicht van hare vracht. Het wort hier gestelt tegen een woort het welck wy hier verduytschen de heerlickste, maer het welck eygentlick beteeckent de geladene, doch oock heerlicke.
margenoot37
Dit is een aensprake aen de uytlantsche kooplieden, ofte, aen de inwoonders van Tyrus, aldus, Gaet door uyt u lant.
margenoot38
D. haestelick, T.w. soo snellick als een riviere die van boven afvallende en vlietende, in de zee loopt. And. Als een riviere, D. geduerighlick, sonder ophouden.
margenoot39
D. Ghylieden, die op de zee na Tyrus toezeylt, ende gewoon zijt daer te handelen. Eenige verstaen hier door de dochter van Tharsis, ofte, des meyrs, de stadt Tyrus, die midden in de zee lagh, ende daer uyt scheen gesproten te zijn, oock, daer in levende, swevende, ende haer geneerende.
margenoot40
D. Tyrus heeft alle hare macht, heerlickheyt ende koophandel verloren. Want men gebruyckt den riem, ofte gordel, ten deele tot cieraet, ten deele om de lendenen en rugge te stijven. Siet Iob 12.18, 21. ende 40.2. Prov. 31.24. met de aenteeckningh. Item, Iesa. 11.5. ende 22.21. met de aenteeck. Andere verstaen hier door den gordel, de mueren der stadt Tyri, daer mede sy omcingelt, ende als omgordet was.
margenoot41
T.w. de Heere.
margenoot42
T.w. om te slaen.
margenoot43
D. over de stadt Tyrus in de zee gelegen. And. over de schepen der zee, die gewoon zijn te Tyrus te handelen.
margenoot44
D. in roere gestelt, of beweeght tegen Tyrum op te staen.
margenoot45
T.w. den vreemden Koninckrijcken, of, Koningen. D. Godt heeft sulcks dien volckeren in gegeven, ende hy drijftse daer toe, als boven 13.3. ende 2.Sam. 16.11, 12. Siet de aent. aldaer.
margenoot46
D. tegen de Tyriers, Canaans nakomelingen uyt Zidon, Genes. 10.15. Anders, de Heere heeft eenen koopman bevel gegeven, verstaende Nebucadnezar, of den Grooten Alexander. Anders, tegen de koopstadt. In de beteeckenisse van koopman wort het woort Canaan genomen, boven vers 8. ende elders.
margenoot47
T.w. de Heere Godt.
margenoot48
And. O ghy verdruckte, maeght der dochter Zidons. Aldus noemt de Propheet de stadt Tyrus, om dat sy van de Zidoniers eerst gebouwt is. Ende de Propheet noemt hier Tyrus een verdruckte, ofte geschende maeght, om dat sy voorseker soude geschent ende verkracht, D. verdelght ende uytgeroeyt worden.
margenoot49
Door dese afgekortte maniere van spreken wort te kennen gegeven, dat de Tyriers seer haestigh souden vluchten, insonderheyt na die van Chittim, of het lant der Chitteen (want beyds kan het Hebr. woort dragen) daer onder verstaende allerley over zee gelegene plaetsen, als Cilicien, Grieckenlant, ofte, Macedonien, Italien, etc. waer van oock bov. vers 1.
margenoot50
D. Ghy en sult oock aldaer, daer ghy henen vluchtet, niet gerust zijn, noch in vrede mogen blijven, maer oock geplaeght ende verdreven worden. Siet bov. vers 7. And. Ghy Chittim, of, Chitteers maeckt u op, treckt voort, etc. nemende het als een Godtlicke aensprake aen Alexander den Grooten met sijn krijghsheyr, dat hy hem haesten soude, niet alleen om Tyrus te verderven, maer oock vorder tegen de Chaldeen ende Babel te trecken. Siet boven op vers 1.
margenoot51
Godt stelt den Tyriers voor oogen ’t exempel van het Assyrische ofte Chaldeeusche Koninckrijck, als eensdeels t’onder gebracht ende verwoest zijnde, anderdeels sullende in het toekomende verwoest worden, op dat het den Tyriers niet vreemt en schijne, dat sy oock verwoest souden worden.
margenoot52
D. de Chaldeen die in de wildernissen in tenten plechten te woonen, zijn door de Assyriers vergadert, ende in steden by malkanderen gebracht. Siet Genes. 10.10, 11. ende 11.2, 8, 9. ende vergelijckt Psalm 72.9. ende 74. vers 14.
margenoot53
T.w. Godt de Heere, van welcken gesproken is boven versen 8, 9, 11, 12.
margenoot54
T.w. het lant der Chaldeen, ofte, hy heeftse, T.w. de Chaldeen heeft hy door de Assyriers t’onder gebracht, ofte, prophetischer wijse, Hy sal de Assyriers door de Chaldeen ofte Babyloniers sekerlick t’onder brengen, ende daer na de Babyloniers door de Persen, ende volgens uwe stadt, O Tyrus, ende Koninckrijcke veel lichter verstooren.
margenoot55
D. hy heeftse t’onderste boven geworpen, vergelijckt onder 25.2.
margenoot56
D. de stadt Tyrus, met alle vaste plaetsen daer aen ende daer by gelegen.
margenoot57
D. de Tyriers sullen seventigh jaer langh in hare elende blijven steken, als of Godt harer vergeten hadde, of geen achtinge meer op haer en hadde.
margenoot58
T.w. soo lange als de Ioden in de Babylonische gevangenisse blijven souden.
margenoot59
D. soo lange als ongevaerlick een Koningh leeft, of leven kan. Ofte, in’t gemeen, soo lange als een mensche leven kan, T.w. die tot eenen grooten ouderdom komt. Siet Psalm 90.10. And. Soo lange als een Koninckrijcke dueren sal. Aldus wort het woort melech, voor Koninckrijcke oock genomen, Dan. 7.17. ende 8.21. ende wort hier verstaen het Koninckrijcke van Babel, het welck seventigh jaren gestaen heeft na den ondergangh van Tyrus.
margenoot60
D. Tyrus sal weder bewoont worden, ende in goeden welstant komen, ende dan sullen de inwoonders, wederom, rijck ende weeldigh geworden zijnde, haren ouden gangh gaen, met singen en springen, ende allerley wellusten des vleeschs te oeffenen, als versen 16, 17. breeder geseyt wort. Andre, om het woordeken als, oock sijne kracht te laten toekomen, verklaren dese woorden aldus: De inwoonders van Tyro, sullen de kooplieden soo lieflick weten aen te locken, ende te bedriegen, als de hoeren met haren lieffelicken sangh de hoereerders weten aen te locken.
margenoot61
D. die in vergetenheyt gekomen waert.
margenoot62
O Tyrus, ghy stadt vol hoererije, ofte ghy kooplieden van Tyrus, die met uwen lieffelicken praet ende lieffelicke aenpresenteeringe der waeren, de kooplieden weet aen te locken, gelijck de hoeren hare boelen.
margenoot63
Hebr. maecktet wel met spelen, of, maeckt het spelen goet. Siet Psal. 33. op vers 3.
margenoot64
Hebr. vermenighvuldight het liet.
margenoot65
Vast alle Uytleggers verstaen hier door hoererije het vuyl gewin der Tyriers, het welck sy van hare koopmanschap kregen van alle de rijcke ende machtige persoonen die in de landen rontom haer gelegen, woonachtigh waren.
margenoot66
T.w. der Tyriers.
margenoot67
Ofte, geheylight zijn. Hebr. in heyligheyt zijn.
margenoot68
Hier wort voorseyt, dat eenige der Tyriers in toekomende tijden, tot den waren Godt, ende Christelicke Religie bekeert zijnde, haer goet ende rijckdom niet en souden in hare kisten en kasten besluyten ende behouden, maer dat syse mildelick ter eere Godts, ende tot noodtdruft der arme Christenen, souden uytdeylen. Siet Actor. 2.44. ende 4.34.
margenoot69
Verstaet de Christenen in het gemeen, ende by namen de Kercken-leeraers.
margenoot70
D. decksel dat duersaem zy, ofte, dat lange dueren kan.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken