Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxiiij. Capittel.

Een Prophetie van de verwoestinge des Ioodschen lants, versen 1, 6. etc. die den eenen soo wel als den anderen soude over komen, 2. Reden waerom, 5. het overblijfsel sal Godt roemen en prijsen, 13. Vermaninge tot dancksegginge daer voor, 15. De Propheet spreeckt wederom van de verstooringe des Ioodschen volcks van wegen des selven godtloos heyt, 16 etc. oock wederom van Godes genade over het selve, 21. heerlickheyt onses Heeren Iesu Christi in sijne Kercke. 23.

1

SIet, de HEERE maeckt Ga naar margenoot1 het lant Ga naar margenoot2 ledigh, ende hy maeckt het woeste: ende hy keert Ga naar margenoot3 des selven gestaltenisse om, ende hy verstroyt sijne inwoonders.

2

Ende Ga naar margenoot4 gelijck het volck, alsoo sal de

[Folio 12v]
[fol. 12v]

Ga naar margenoot5 Priester wesen; gelijck de knecht, alsoo sijn heere; gelijck de dienstmaeght, alsoo hare vrouwe; Ga naar margenoota gelijck de kooper, alsoo de verkooper: gelijck de leener, alsoo de ontleener; gelijck de woeckeraer, alsoo die van welcken hy woecker ontfanght.

3

Ga naar margenoot6 Dat lant sal Ga naar margenoot7 gantschelick ledigh gemaeckt worden, ende het sal Ga naar margenoot8 gantschelick berooft worden: want de HEERE heeft dit woort gesproken.

4

Het lant treurt, het verwelckert, Ga naar margenoot9 het aertrijcke Ga naar margenoot10 queelt, Ga naar margenoot10 het verwelckert: de hooghste van het volck des lants Ga naar margenoot11 queelen.

5

Want het lant is bevleckt Ga naar margenoot12 van wegen sijne inwoonders: want sy overtreden de wetten, sy veranderen Ga naar margenoot13 de insettinge, sy vernietigen Ga naar margenoot14 het eeuwigh verbont.

6

Daerom verteert Ga naar margenoot15 de vloeck het lant, ende die daer in woonen, sullen verwoest worden: daerom sullen de inwoonders des lants Ga naar margenoot16 Ga naar margenootb verbrant worden, ende daer sullen Ga naar margenoot17 weynigh menschen overigh blijven.

7

De most Ga naar margenoot18 treurt, de wijnstock Ga naar margenoot19 queelt, alle die blijdhertigh waren suchten. Ga naar margenoot20

8

Ga naar margenoot21 De Ga naar margenootc vreught der trommelen Ga naar margenoot22 rust, Ga naar margenoot23 het geluyt der vrolick-huppelenden houdt op, Ga naar margenoot21 de vreught der harpe Ga naar margenoot22 rust.

9

Sy en sullen geenen wijn drincken Ga naar margenoot24 Ga naar margenootd met gesangh: de stercke dranck sal bitter zijn den genen die hem drincken.

10

Ga naar margenoot25 De woeste stadt is verbroken, alle de huysen staen gesloten, Ga naar margenoot26 datter niemant in komen en kan.

11

Daer is een klagelick geroep op de straten, Ga naar margenoot27 om des wijns wille: alle blijdschap Ga naar margenoot28 is verduystert, de vreught des lants is henen gevaren.

12

Verwoestinge is in der stadt over gebleven, ende met gekraeck wort de poorte in stucken verbroken.

13

Want in ’t binnenste van den lande, in ’t midden Ga naar margenoot29 deser volckeren, Ga naar margenoot30 sal ’t alsoo wesen, Ga naar margenoot31 Ga naar margenoote gelijck de afschuddinge des olijfbooms, gelijck de nalesingen, wanneer de wijn-oogst ge-eyndight is.

14

Ga naar margenoot32 Die sullen hare stemme opheffen, sy sullen vrolick singen: van wegen Ga naar margenoot33 de heerlickheyt des HEEREN sullen sy juychen Ga naar margenoot34 van der zee af.

15

Daerom eeret den HEERE Ga naar margenoot35 in de valleijen, in de eylanden der zee den name des HEEREN des Godts Israëls.

16

Ga naar margenoot36 Van het uyterste eynde der aerde hooren wy Psalmen, [tot] verheerlickinge des Ga naar margenoot37 Rechtveerdigen: Ga naar margenoot38 doch [nu] segge ick, Ga naar margenoot39 Ick worde mager, ick worde mager, wee my! de trouwloose handelen trouw-[kolom]looslick, ende met trouwloosheyt handelen de trouwloose trouwlooslick.

17

Ga naar margenoot40 Ga naar margenootf De vreese, ende de kuyl, ende Ga naar margenoot41 het strick over u, O inwoonder des lants!

18

Ende het sal geschieden, Ga naar margenoot42 soo wie Ga naar margenoot43 voor de stemme der vreese vlieden sal, Ga naar margenootg die sal in den kuyl vallen; ende die uyt Ga naar margenoot44 den kuyl op klimt, die sal in het strick gevangen worden: want Ga naar margenoot45 de sluysen in der hooghte zijn op gedaen, ende de fondamenten der aerde sullen beven.

19

Ga naar margenoot46 De aerde sal gantschelick verbroken worden: de aerde sal gantschelick van een gescheurt worden, de aerde sal gantschelick beweeght worden.

20

Ga naar margenoot47 De aerde sal gantschelick waggelen, Ga naar margenooth gelijck een dronckaert, ende sy sal heen ende weder beweeght worden, Ga naar margenooti gelijck Ga naar margenoot48 een nacht-hutte, ende Ga naar margenoot49 hare overtredinge sal swaer op haer zijn, ende sy sal vallen, ende Ga naar margenoot50 niet weder op staen.

21

Ende het sal geschieden Ga naar margenoot51 te dien dage, dat de HEERE Ga naar margenoot52 besoeckinge doen sal over de heyrschare Ga naar margenoot53 des hoogen in de hooghte, ende over de Koningen des aertbodems op den aertbodem.

22

Ende sy Ga naar margenoot54 sullen t’samen vergadert worden, [gelijck] de gevangene in eenen put, ende sy sullen besloten worden in eene gevangenisse, maer Ga naar margenoot55 na vele dagen Ga naar margenoot56 [weder] besocht worden.

23

Ga naar margenootk Ende Ga naar margenoot57 de Mane sal schaemroot worden, ende de Sonne sal beschaemt worden, als de HEERE der heyrscharen Ga naar margenoot58 op den bergh Zions regeeren sal, ende te Ierusalem, ende Ga naar margenoot59 voor sijne Oudtste Ga naar margenoot60 sal heerlickheyt zijn.

margenoot1
T.w. het Ioodsche lant, ende der gener die het met de Ioden houden. Dit soude geschieden eerst door de Assyriers, daer na door de Chaldeen.
margenoot2
Of, hy puttet uyt.
margenoot3
Hebr. sijn aengesichte, D. gedaente, gelaet, gestaltenisse. D. hy sal ’t lant, met al datter in is, het onderste boven werpen, soo dattet het selve lant niet gelijcken en sal.
margenoot4
De sin is, Dat de elenden daer hy van spreeckt, alle staten van menschen sullen over komen den eenen soo wel als den anderen. Siet Hos. 4.9.
margenoot5
Of, Overste, of, Regent. Het Hebr. woort Cohen beteeckent het eene soo wel als het andere. siet Genes. cap. 41. op vers 45.
margenoota
Ezech. 7.12, 13.
margenoot6
T.w. dat lant daer van vers 1. gesproken wort.
margenoot7
Hebr. Ledigh gemaeckt wordende, ledigh gemaeckt worden.
margenoot8
Hebr. berooft wordende berooft worden, D. ’t sal gantsch en gaer berooft en uytgeplondert worden.
margenoot9
T.w. dat deel des lants daer Iudaea in leyt.
margenoot10
T.w. van hertzeer en droeffenisse.
margenoot10
T.w. van hertzeer en droeffenisse.
margenoot11
Ofte, sy worden swack, matt, flaeuw.
margenoot12
And. onder sijne inwoonders. De sin is, Het volck deses lants, te weten, des Ioodschen lants, is soo boos ende verdorven, dat het dat lant, ’t welck het betreet, bevleckt ende ontheylight.
margenoot13
T.w. Godts.
margenoot14
T.w. dat verbont, ’t welck Godt met Abraham, ende sijnen zade heeft opgericht, ende door de besnijdenisse heeft bevestight, Gen. 17. ende het welck Godt daer na vernieuwt heeft, Exod. c. 24.
margenoot15
Dien vloeck dien de Israëliten haer hebben onderworpen, als sy met Godt in het verbont getreden zijn, haer verbindende sijne wetten ende geboden te onderhouden, Exod. capp. 19. 24. ende Deut. c. 29. And. de eedt des vloecks. Van dese maniere van spreken siet Gen. 24. vers 41.
margenoot16
D. sy sullen om komen, het zy door het vyer, of andersins: Ofte, door den brant ende hitte des toorns Godes.
margenootb
Iesa. 9.18. ende 10.16.
margenoot17
Het grootste deel der menschen is gedoot, of te lande uytgevoert geworden in slavernije. siet Ies. 1. vers 9. ende 17.6.
margenoot18
T.w. om dat hy onnuttelick van de vyanden sal gedroncken ende verplenght worden.
margenoot19
D. hy verdwijnt, of verwelckert, T.w. om dat hy van de vyanden sal vertreden ende vernielt worden.
margenoot20
Alle de woorden deses vers, ende eenige der navolgende versen, strecken daer toe, om aen te wijsen, dat alles seer jammerlick in den lande soude toe gaen.
margenoot21
D. de vreught die men pleeght te scheppen uyt het geluyt der trommelen ende der harpen.
margenootc
Ierem. 7.34. ende 16.9. ende 25.10. Ezech. 26.13. Hos. 2.10.
margenoot22
D. houdt op. Het Hebreeusch woort beteeckent soo veel, als Sabbath houden.
margenoot23
Of, het gerommel, het geruysch.
margenoot21
D. de vreught die men pleeght te scheppen uyt het geluyt der trommelen ende der harpen.
margenoot22
D. houdt op. Het Hebreeusch woort beteeckent soo veel, als Sabbath houden.
margenoot24
Of, in ’t gesangh, D. als sy lustigh en vrolick zijn met singen en klingen in hare dronckene gelagen.
margenootd
Ies. 16.10.
margenoot25
Die woest gemaeckt sal worden door het gewelt harer vyanden, diese innemen sullen. Ende verstaet hier de stadt van Ierusalem, mitsgaders andere steden daer omher liggende. siet ond. Ies. 30.14.
margenoot26
Hebr. van inkomen. Vergl. bov. 23. op vers 1.
margenoot27
Om dat de wijn bedorven is, of, om datter geenen meer te bekomen en is.
margenoot28
Of, heeft [haren] avont, D. sy neemt af, sy heeft haer eynde, gelijck het klaerschijnende sonnelicht des avonts ende des nachts verduystert ende vertreckt.
margenoot29
Verstaet hier de stammen des Iodischen volcks, als oock de Syriers, Egyptenaers, Moabiten, ende andere natien, tegen dewelcke de Propheet hier boven gepropheteert heeft.
margenoot30
Of, sal het alsoo toe gaen, dit sal des lants gelegentheyt zijn.
margenoot31
De sin is, Gelijck wanneer een olijfboom afgepluckt, ende de wijn-oogst gedaen is, evenwel noch eenige olijven aen de boomen, of druyven aen de wijnstocken overigh blijven: Alsoo, of schoon het lant sal verwoest, ende mijn volck sal doot geslagen ende verstroyt worden, soo sullender nochtans eenige over blijven, dien Godt de Heere genade sal bewijsen.
margenoote
Iesa. 17.6.
margenoot32
T.w. die weynige die over gebleven sullen zijn, ende van Godt genade sullen verkregen hebben.
margenoot33
Of, Majesteyt, of, hoogheyt.
margenoot34
D. zijnde in verre ende vreemde landen, of waer sy anders wesen mogen.
margenoot35
D. aen alle plaetsen daer Geloovige ende Godtvruchtige persoonen zijn. And. in de vyeren, D. die ghy noch in groot lijden zijt.
margenoot36
Hebr. Van den vleugel der aerde.
margenoot37
T.w. Godes. siet de voorgaende versen. And. dat den gerechtigen eene heerlickheyt [gegeven zy,] T.w. allen den genen die Godt uyt genade rechtveerdigh maeckt, ende verstaet dan door de heerlickheyt, de heerlickheyt der kinderen Godes, Rom. 8.30.
margenoot38
Hier begint de Propheet wederom te spreken van de verstooringe des Ioodschen lants, als of hy seyde, Maer als ick aensie de ongeregeltheyt der menschen, ende wel wetende, dat Godt deselve niet altijt en sal ongestraft laten, soo spreeck ick al klagende, als volght:
margenoot39
D. ick neme my dit soo ter herten, dat ick verdwijne van treurigheyt, aensiende de trouwloosheyt van den grootsten hoop mijner lantslieden, daer mede sy den toorn Godes over haer verwecken. And. ick teere uyt, ick teere uyt.
margenoot40
Siet Psal. 11. op vers 6. In dit 17. vers staen drie Hebreeusche woorden op eene wijse luydende, T.w. pachad, pachat, pach. welcke aerdigheyt wy in onse sprake niet en kunnen uytdrucken.
margenootf
Ierem. 48.43.
margenoot41
And. het nett.
margenoot42
Vergel. Iob 20. vers 24, etc.
margenoot43
Dat is, voor de stemme der vyanden, die schrick ende vreese sullen aenjagen. De meyninge is, of schoon yemant het eene ongeluck ontvlieden sal, soo sal hy doch in een ander vervallen.
margenootg
Ierem. 48.44. vergl. Amos 5.19.
margenoot44
Hebr. uyt het midden des kuyls.
margenoot45
Of, spuijen, of, sassen. De Propheet wil seggen, dat Godt sijnen toorn over haer uytstorten ende openbaren soude, boven uyt den Hemel, ende beneden op der aerde, als ten tijde des zuntvloets geschiet is. And. vensters. Siet de aent. Gen. 7. op vers 11.
margenoot46
Hebr. brekende gebroken worden. De sin is, Het sal al bersten en breken, ’t onderste sal op den aertbodem boven gaen. Doch verstaet hier eygentlick die landen, daer in de Ioden ende hare geconfedereerde in die tijden woonden.
margenoot47
Verst. hier doorgaens door de aerde, ofte het aertrijck, de inwoonders des lants.
margenooth
Ies. 19.14.
margenooti
Iob 27.18. Ies. 1.8.
margenoot48
Die lichtelick van den wint heen ende weder geschuddet, of oock van de eene plaetse op de andere kan gevoert ofte gedragen worden. Siet Ier. 9.2. alsoo van de herders, Iesa. 1.8. van krijghslieden, bov. 10.29.
margenoot49
D. de straffe harer overtredinge.
margenoot50
Hebr. niet toedoen op te staen, T.w. in sulcken treffelicken welstant ende heerlickheyt als sy te voren geweest is.
margenoot51
D. in den tijt van Godt den Heere daer toe bestemt.
margenoot52
T.w. in sijnen toorn, D. straffen sal.
margenoot53
Of, der hoogheyt. Hy wil seggen, der hooge verhevene Koningen deser werelt.
margenoot54
Hebr. sy sullen vergadert worden [met] de vergaderinge als een gevangene, D. gelijckmen de gevangene in eenen put vergadert, ofte by malkanderen sluyt.
margenoot55
Hebr. na de veelheyt der dagen.
margenoot56
T.w. met genade, ten tijde van de toekomste Christi.
margenootk
Ies. 13.10. Ezech. 32.7. Ioël. 2.31. ende 3.15.
margenoot57
D. de glantz ende schoonen schijn der Sonne ende der Mane, en sullen niet met alle zijn, ten aensien der heerlickheyt onses hoofdes Iesu Christi in sijne Kercke, ende als hy komen sal in de heerlickheyt sijnes Vaders.
margenoot58
D. hier te seggen, In de Christelicke Kercke.
margenoot59
Die hy tot voorstanders sijner Kercke is stellende.
margenoot60
And. seer heerlick, ofte, ende daer sal heerlickheyt zijn in de tegenwoordigheyt sijner Oudtsten.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken